Rb. Roermond, 29-07-2010, nr. 04/850207-10, nr. 04/850038-09 (tul)
ECLI:NL:RBROE:2010:BN2819
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
29-07-2010
- Magistraten
Mrs. L.J.A. Crompvoets, E.H.M. Druijf, A.K. Kleine
- Zaaknummer
04/850207-10
04/850038-09 (tul)
- LJN
BN2819
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2010:BN2819, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 29‑07‑2010
Uitspraak 29‑07‑2010
Mrs. L.J.A. Crompvoets, E.H.M. Druijf, A.K. Kleine
Partij(en)
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te Roermond op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2010.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
‘hij op of omstreeks 28 april 2010 in de gemeente Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- a.
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of wat van hun/zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
- b.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of wat van hun/zijn gading was, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededader genoemde [slachtoffer 1] is binnengegaan en/of genoemde [slachtoffer 3] met een arm om de nek heeft vastgepakt en/of (vervolgens) tegen een sigarettenautomaat heeft gegooid en/of met kracht tegen de grond heeft geduwd en/of met een metalen deksel van een afvalemmer in zijn (opgeheven) hand(en) (een) dreigende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van genoemde [slachtoffer 2] en/of (daarbij) op dreigende toon heeft gezegd: ‘Dit is een overval’ en/of ‘Ga weg, ga weg’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
(artikel 312 subs. 45 jo. 317 subs. 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 27 juli 2010 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich ten aan zien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde onder a heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 juli 2010, de aangifte van [slachtoffer 2] , de verklaring van [slachtoffer 3] en de verklaring van [medeverdachte] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2010 in de gemeente Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander,
- a.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededader genoemde [slachtoffer 1] is binnengegaan en genoemde [slachtoffer 3] met een arm om de nek heeft vastgepakt en vervolgens tegen een sigarettenautomaat heeft gegooid en met kracht tegen de grond heeft geduwd en met een metalen deksel van een afvalemmer in zijn opgeheven handen een dreigende beweging heeft gemaakt in de richting van genoemde [slachtoffer 2] en op dreigende toon heeft gezegd: ‘Dit is een overval’ en ‘Ga weg, ga weg’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met [medeverdachte] op 28 april 2010 rond 22.00 uur de friture ‘[naam ]’ te Roermond is binnengegaan met de bedoeling om daar achter de toonbank geld weg te nemen. Verdachte loopt de friture als eerste binnen, pakt [slachtoffer 3] vast met een arm om haar nek, roept ‘dit is een overval’, gooit [slachtoffer 3] tegen een sigarettenautomaat aan en duwt haar vervolgens met kracht tegen de grond, waardoor zij met de rechterkant van haar gezicht op de grond terecht komt. Verdachte loopt vervolgens in de richting van [slachtoffer 2], pakt een deksel van een afvalemmer, blijft kort voor haar staan, maakt dreigende bewegingen in haar richting en zegt: ‘ga weg, ga weg’. [slachtoffer 2] gaat vervolgens niet opzij en zegt: ‘wat is dit voor flauwekul, doe normaal’. [medeverdachte] wordt dan door [slachtoffer 2] herkend en als [medeverdachte] langs verdachte naar de kassa wil lopen roept [slachtoffer 2]: ‘[medeverdachte] hou op’. [medeverdachte] besluit dan naar buiten te lopen en weg te rennen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij hoorde dat [slachtoffer 2] iets tegen [medeverdachte] zei, waarop hij dacht: ‘waar ben ik mee bezig’. Daarop is hij achter [medeverdachte] aan naar buiten gerend.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte niet strafbaar dient te worden geacht op grond van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft gesteld dat het misdrijf niet is voltooid als gevolg van een uitwendige prikkel, namelijk de herkenning van de medeverdachte, en niet door het eigen initiatief van verdachte, zodat er geen sprake is van vrijwillige terugtred.
Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken en de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte, ofschoon hij kon doorgaan met de voorgenomen diefstal, vrijwillig heeft besloten daarvan af te zien op het moment dat zijn mededader kennelijk herkend werd en deze naar buiten rende en hij zich toen blijkens zijn verklaring rekenschap gaf waar hij mee bezig was. Met de verdediging en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake van is dat het misdrijf niet is voltooid uitsluitend als gevolg van een van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid, maar dat er sprake is van het niet voltooien van het voorgenomen misdrijf als gevolg van een omstandigheid die mede afhankelijk was van de wil van verdachte, zodat er sprake is van vrijwillige terugtred. Hieraan doet niet af dat de herkenning van de mededader hierbij een rol kan hebben gespeeld. Voor vrijwillige terugtred is het motief dat aan het besluit van verdachte om af te zien van het voorgenomen misdrijf ten grondslag ligt, in casu niet relevant. Immers, niets stond verdachte in de weg om, gezien zijn eerdere optreden, ondanks de herkenning van de mededader, door te gaan met de uitvoering van zijn voornemen, maar hij heeft daarvan afgezien en is weggegaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat aan het dossier wel aanwijzingen zijn te ontlenen dat door verdachte tijdens de poging tot diefstal andere strafbare feiten, zoals mishandeling en bedreiging met zware mishandeling, zijn gepleegd. Nu deze feiten echter niet — subsidiair dan wel (impliciet) cumulatief — zijn ten laste gelegd, zijn deze feiten niet aan het oordeel van de rechtbank onderworpen.
8.1. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2], [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard en zal de rechtbank ook de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel niet opleggen.
Aangezien de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
9. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte niet strafbaar is voor het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging;
heft op de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres], niet ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Roermond d.d. 6 augustus 2009 in de zaak met parketnummer 04/850038-09 aan de verdachte opgelegde doch voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf, af.
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, E.H.M. Druijf en A.K. Kleine, rechters, van wie mr. L.J.A. Crompvoets voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 juli 2010.