Rb. Oost-Brabant, 13-09-2018, nr. 6532882 CV EXPL 17-9047
ECLI:NL:RBOBR:2018:4438
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
13-09-2018
- Zaaknummer
6532882 CV EXPL 17-9047
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2018:4438, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 13‑09‑2018; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:2183
- Vindplaatsen
PJ 2018/173 met annotatie van T. Huijg
AR-Updates.nl 2018-1052
PR-Updates.nl PR-2018-0124
VAAN-AR-Updates.nl 2018-1052
Uitspraak 13‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Pensioenrecht. In oude uitvoeringsovereenkomst neergelegde bijstortingsverplichting maakt geen deel uit van de pensioenovereenkomst d.m.v. (statische) incorporatie of derdenbeding. Afwijzing vordering tot nakoming.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 6532882
Rolnummer : 17-90478852
Uitspraak : 13 september 2018
in de zaak van:
1. [eiser 1] , wonende te [woonplaats] ;
2. [eiser 2], wonende te [woonplaats] ;
3. [eiser 3], wonende te [woonplaats] ;
4. [eiser 4], wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te Rotterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap Mebin B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Lutjens, advocaat te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden genoemd “eisers” en “Mebin”.
1. Het verloop van het geding
1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding, met 10 producties;
b. de conclusie van antwoord, met 18 producties;
c. het vonnis van 8 februari 2018, waarin door de kantonrechter een comparitie van partijen is bepaald;
d. de comparitie van partijen, die heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018, ten behoeve waarvan eisers nog 3 producties in het geding hebben gebracht (genummerd 11 tot en met 13), evenals Mebin (genummerd 19 tot en met 21) die zowel aan de rechtbank als aan partijen zijn toegezonden.
1.2.
Tijdens de comparitie van partijen hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigden van eisers en Mebin gebruik hebben gemaakt van pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
De pensioenregeling bij Mebin
2.1.
Mebin had een eigen pensioenregeling voor haar werknemers die niet vielen onder een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. De uitvoering van deze pensioenregeling was tot 1 januari 2015 ondergebracht bij Pensioenfonds Enci. Hierna zijn de pensioenen ondergebracht bij Nationale Nederlanden. Het pensioenfonds Enci is in 2016 geliquideerd.
2.2.
In zowel de arbeidsovereenkomst als in de aanvullende arbeidsvoorwaarden van Mebin met haar werknemers stond enkel een verwijzing naar het pensioenfonds Enci. De arbeidsovereenkomst en de aanvullende arbeidsvoorwaarden zelf bevatten geen bepalingen over de inhoud van de pensioenregeling. In bepaling 7.2. van de aanvullende arbeidsvoorwaarden wordt voor de inhoud van de pensioenregeling van Pensioenfonds Enci verwezen naar de statuten en het reglement van Pensioenfonds Enci. De inhoud van de voor Mebin en haar werknemers geldende pensioenregeling is hierdoor bepaald door het pensioenreglement en de statuten van het pensioenfonds Enci.
2.3.
Voor deze procedure zijn de volgende pensioenreglementen van belang:
Het pensioenreglement B (geldig vanaf 1983 tot 1 januari 2006);
Het pensioenreglement 2006, in werking getreden op 1 januari 2006;
Het pensioenreglement 2007, in werking getreden op 1 januari 2007, dat wat betreft inhoud gelijk is aan pensioenreglement 2006 en enkel nieuwe, aan de Pensioenwet aangepaste terminologie bevat.
De bevoegdheid tot wijziging van het pensioenreglement had Pensioenfonds Enci op grond van artikel 12 lid 3 van de statuten 2004, dat luidt als volgt:
“Het algemeen bestuur is bevoegd de pensioenreglementen te wijzigen. Indien een dergelijke wijziging financiële consequenties heeft voor de deelnemers, de gewezen deelnemers of de vennootschappen is de goedkeuring vanuit het arbeidsvoorwaardenoverleg vereist.
(…) met betrekking tot het pensioenreglement B en het Vroegpensioenreglement Mebin (…) wordt uitgegaan van het bij Mebin B.V. (…) van toepassing zijnde (aanvullend) arbeidsvoorwaardenoverleg.”
Met betrekking tot de wijziging van het pensioenreglement B, heeft Mebin instemming gevraagd en gekregen van de ondernemingsraad.
2.4.
Als belangrijkste verschillen tussen pensioenreglement B en pensioenreglement 2006 kunnen worden genoemd:
Het pensioenreglement B: Het pensioenreglement 2006:
(voorwaardelijk) eindloonregeling middelloonregeling
opbouwpercentage 1,75% opbouwpercentage 2,1%
franchise € 19.704 franchise € 14.000
De pensioenregeling 2006 heeft derhalve een ander karakter (middelloon versus eindloon), een hoger opbouwpercentage en een lagere franchise. Dit betekent dat over een groter deel van het salaris pensioen wordt opgebouwd (pensioen wordt alleen opgebouwd over het salaris boven de franchise).
Op deze gewijzigde pensioenregeling volgde een daarop aangepaste nieuwe gewijzigde uitvoeringsovereenkomst, hierna aangeduid als “uitvoeringsreglement 2006”.
2.5.
Vanaf 1 januari 2006 is het pensioenreglement 2006 bepalend, ook voor zover het de vòòr 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken betreft. In artikel 27 van Pensioenreglement 2006 is in lid 3 daarover de volgende overgangsbepaling opgenomen:
“De tot en met 31 december 2005 op basis van het op dat moment geldende pensioenreglement opgebouwde afspraken op levenslang ouderdomspensioen, tijdelijk ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen van de deelnemers in het op 1 januari 2006 in werking tredende pensioenreglement, worden omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen op basis van dit reglement”.
Over de omzetting van de aanspraken naar pensioenreglement 2006 zijn alle belanghebbenden geïnformeerd met de mededeling dat behoudens schriftelijk tegenbericht hiermee ingestemd zou worden. Geen van de eisers heeft geprotesteerd.
2.6.
Voor de financiering van de pensioenen verwijzen zowel pensioenreglement B als pensioenreglement 2006 naar de tussen de werkgever en Pensioenfonds Enci gesloten uitvoeringsovereenkomst.
In deze procedure zijn twee uitvoeringsovereenkomsten relevant, namelijk de uitvoeringsovereenkomst 1995 (vervallen op 1 januari 2006) en de uitvoeringsovereenkomst 2006 (van kracht vanaf 1 januari 2006). Deze regelingen hebben beide een geheel andere financieringsmethodiek.
2.7.
De uitvoeringsovereenkomst 1995 was gebaseerd op de betaling van koopsommen. Koopsommen voor het inkopen van de pensioenaanspraken over het lopende jaar, de zogenaamde koopsommen coming-service (artikel 3 lid 2 onder a), en de koopsommen voor het inkopen van de pensioenaanspraken over verstreken jaren, de zogenaamde koopsommen back-service (artikel 3 lid 2 onder b). De aanzuiveringsplicht van Mebin stond als volgt vermeld in artikel 3 lid 3:
“Ingeval de Vrije reserve van het pensioenfonds voor de deelnemende bedrijven aan de
Pensioenregeling “B” op 31 december van enig jaar, nadat alle financiële mutaties over dat jaar hebben plaatsgevonden en de bijdragen van de deelnemende bedrijven aan de pensioenregeling ‘B” als bedoeld in het tweede lid zijn ontvangen, daalt beneden een door het Algemeen Bestuur van het pensioenfonds vast te stellen percentage van de totale voorziening pensioenverplichtingen van de deelnemende bedrijven aan de pensioenregeling “B’ per dat tijdstip, dan zal het bedrag waarmede bedoelde vrije reserve daalt beneden bedoelde grens door de deelnemende bedrijven aan de pensioenregeling “B” naar rato van hun bijdragen als bedoeld in lid 2 worden aangezuiverd. Het bedrag tot aanzuivering als bedoeld in de eerste volzin zal in enig jaar niet meer zijn dan 15% van de totale bijdrage als omschreven in lid 2.”
2.8.
De Uitvoeringsovereenkomst 2006 is geënt op de Pensioenwet en kent de kostendekkende premie met onderdelen die voor buffervorming bij het pensioenfonds zijn bestemd als bedoeld in artikel 128 Pensioenwet. Hierin is de gehele financiering anders opgezet. In artikel 10 Uitvoeringsovereenkomst 2006 is opgenomen dat Mebin als werkgever herstelpremie kan betalen indien dat onderdeel is van de herstelmaatregelen die het pensioenfonds in onderdekking vaststelt. Er is geen verplichting meer aanwezig om een extra bijdrage te betalen.
Achtergrond vordering
2.9.
Het Pensioenfonds Enci voldeed vanaf eind 2008 niet meer aan de in de Pensioenwet gestelde vereisten omtrent een minimaal vereist eigen vermogen. Er was sprake van een dekkingstekort als bedoeld in artikel 131 en 140 Pensioenwet. Op 1 april 2009 heeft Pensioenfonds Enci vanwege dit dekkingstekort een herstelplan ingediend bij De Nederlandse Bank. De dekkingsgraad was in 2008 gedaald van 127,2% tot 93,1%. Het streven was dat Pensioenfonds Enci eind 2013 de minimale dekkingsgraad van 105% zou halen. Eind 2011 bedroeg de dekkingsgraad echter 91,5%, waardoor per 1 april 2013 een korting van 6,9% op de pensioenaanspraken en –rechten is doorgevoerd en per 1 april 2014 wederom een korting is toegepast van 3,9%. Door latere verhogingen van de pensioenen met 4,1% en 0,13% is de nettokorting 6,57%.
De rechtspositie van eisers
2.10.
Eiser sub 1, hierna aangeduid als “ [eiser 1] ”, is op 1 januari 2008 in dienst getreden van Enci Holding. Voorheen had [eiser 1] een arbeidsovereenkomst met Mebin, die is geëindigd tegen 31 december 2007.
2.11.
Eiser sub 2, hierna aangeduid als “ [eiser 2] ”, is in dienst getreden op 1 april 1966. Hij werd deelnemer van Pensioenfonds Enci vanaf 1 maart 1971. Per 1 maart 2011 is zijn dienstverband geëindigd in verband met zijn pensionering.
2.9.
Eiser sub 3, hierna aangeduid als “ [eiser 3] ”, is op 20 augustus 1962 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) Mebin. Vanaf 18 februari 1972 is hij deelnemer geworden van Pensioenfonds Enci. Zijn dienstverband is per 1 april 2007 beëindigd in verband met een overbruggingsregeling waarbij de opbouw van zijn pensioen is voortgezet totdat hij in februari 2012 de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.
2.12.
Eiser sub 4, hierna aangeduid als “ [eiser 4] ”, heeft vanaf 1 augustus 1988 bij Befu B.V. (Betonmortelfabriek Utrecht) gewerkt, een joint venture van Mebin en KWS B.V.[eiser 4] heeft vanaf 1 maart 2005 voor Mebin gewerkt als districtsadministrateur, waarbij hij op de loonlijst van Befu B.V. is blijven staan. Per 1 januari 2008 is [eiser 4] formeel in loondienst getreden van Mebin. Met betrekking tot zijn pensioen is per brief van 14 januari 2008 het volgende aan [eiser 4] medegedeeld:
“ (…)
Pensioen
Per bovengenoemde datum zal uw pensioen ondergebracht worden bij het Enci-pensioenfonds. Hierover heeft u inmiddels uitleg ontvangen. Indien u voor uw eigen rekening vrijwillig bij Pensioenfonds Enci een ANW-hiaatverzekering wenst af te sluiten, dient u dit zo spoedig mogelijk door te geven
(…). ”
3. Het geschil
3.1.
Eisers vorderen, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat:
a. Mebin de met eisers gesloten pensioenovereenkomsten dient na te komen en aldus dient te voldoen aan het in artikel 3 lid 3 van de Uitvoeringsovereenkomst 1995 bepaalde; dat wil zeggen dat zij het vanaf ultimo 2008 ontstane dekkingstekort dient aan te zuiveren conform het in artikel 3 lid 3 van de Uitvoeringsovereenkomst 1995 bepaalde, door de verschuldigde bedragen te storten bij Nationale-Nederlanden; de omvang van de bedragen dient te worden vastgesteld door een te benoemen actuaris, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de datum dat die bedragen opeisbaar zijn, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; en
b. Mebin alle schade, nader op te maken bij staat, die eisers hebben geleden en nog lijden als gevolg van het feit dat hun pensioenaanspraken en –rechten vanaf 1 april 2013 en 1 april 2014 (te veel) zijn gekort dient te vergoeden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is geleden, althans vanaf 22 oktober 2015, althans vanaf een redelijke datum na 8 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van Mebin in de kosten van dit geding.
3.2.
Eisers leggen aan hun vordering, kort weergegeven, ten grondslag dat zij onverkort aanspraak kunnen maken op nakoming van het pensioenreglement B en de daarin geïncorporeerde uitvoeringsovereenkomst 1995. Mebin is mitsdien gehouden alsnog bijstortingen te verrichten, zoals vastgelegd in de Uitvoeringsovereenkomst 1995, alsmede de schade te vergoeden die eisers hebben geleden als gevolg van het feit dat de bedoelde bijstortingen niet (tijdig) zijn verricht.
3.3.
Mebin heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Eisers hebben Mebin gedagvaard in verband met een geschil over de nakoming van hun pensioenovereenkomst met Mebin.
Eisers vorderen nakoming en betaling van bedragen op grond van de per 31 december 2005 geëindigde uitvoeringsovereenkomst 1995. Meer in het bijzonder vorderen zij nakoming van de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 in artikel 3 lid 3 omschreven verplichting tot het aanzuiveren van de vrije reserve in het pensioenfonds, zoals opgenomen in rechtsoverweging (r.o.) 2.4.
De achtergrond van de vordering van eisers is dat het Pensioenfonds Enci in de jaren 2013 en 2014 een korting op de pensioenaanspraken en –rechten jegens haar pensioen-gerechtigden (waaronder eisers) heeft moeten toepassen (zie r.o. 2.5.).
4.2.
Eisers voeren als grondslag voor hun vordering twee stellingen aan, te weten:
1. de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting maakt deel uit van de pensioenovereenkomst door (statische) incorporatie; en
2. de (oud-)deelnemers, onder wie eisers, zijn krachtens een derdenbeding partij bij de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting.
Deze twee stellingen van eisers worden door Mebin betwist.
4.3.
Bij de beoordeling van de betwiste stellingen zijn de volgende omstandigheden van belang.Bij de uitleg van een pensioenovereenkomst komt betekenis toe aan de wijze waarop in het concrete geval is vormgegeven aan de volgende driepartijenverhouding:
1. de pensioenovereenkomst die wordt gesloten tussen de werkgever en de werknemer, waarin is vastgelegd wat zij zijn overeenkomen met betrekking tot pensioen;
2. de uitvoeringsovereenkomst, zijnde de overeenkomst tussen een werkgever en de pensioenuitvoerder over de uitvoering van een of meer pensioenovereenkomsten;
3. het pensioenreglement, de door de pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen de pensioenuitvoerder en de deelnemer.
In de arbeidsovereenkomst en de aanvullende arbeidsvoorwaarden van Mebin met haar werknemers wordt voor de inhoud van de pensioenregeling verwezen naar het pensioenreglement en de statuten van de pensioenuitvoerder, te weten Pensioenfonds Enci. De verwijzing in de arbeidsovereenkomst/aanvullende arbeidsvoorwaarden en de inhoud van het pensioenreglement vormen dus de pensioenovereenkomst. Zodoende is sprake van incorporatie van het pensioenreglement en van de (relevante onderdelen van de) statuten in de pensioenovereenkomst. Dit betekent onder meer dat wanneer het pensioenfonds gebruik kan maken van een in zijn statuten opgenomen eenzijdig wijzigingsbeding, tevens de pensioenovereenkomst kan wijzigen. Dit zou dan eveneens tot wijziging van de uitvoeringsovereenkomst moeten leiden (deze moet immers de pensioenovereenkomst reflecteren) en wel zonder dat individuele instemming van de deelnemer ten aanzien van de specifieke wijziging is vereist. De deelnemer heeft met het aangaan van de arbeidsovereenkomst (gegeven die incorporatie) immers de mogelijkheid tot eenzijdige wijziging van de pensioenovereenkomst en van de uitvoeringsovereenkomst geaccepteerd, althans heeft daar kennis van genomen.
De bevoegdheid om gebruik te maken van een eenzijdig statutair wijzigingsbeding kan (enkel) worden beperkt indien het pensioenfonds misbruik zou maken van deze bevoegdheid of als de uitoefening van die bevoegdheid in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Zie Hoge Raad 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0566, r.o. 4.1.4.).
4.4.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter hierna ingaan op de door eisers onder 4.2. aangevoerde stellingen.
Maakt de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting deel uit van de pensioenovereenkomst door (statische) incorporatie?
4.5.
Eisers baseren hun stelling dat de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting is geïncorporeerd in hun pensioenovereenkomst op de formulering van artikel 13 lid 1 van het pensioenreglement 2006 die luidt als volgt: “1. Met inachtneming van de tussen de stichting en de werkgever gesloten overeenkomst (onderstreping kantonrechter), welke ter inzage ligt bij de stichting, worden de kosten van de pensioenregeling door de werkgever en de deelnemers gezamenlijk gedragen. De deelnemersbijdrage wordt door de werkgever in maandelijkse termijnen op het salaris ingehouden.”
Volgens eisers gaat het om een specifieke (uitvoerings)overeenkomst, namelijk de “gesloten” overeenkomst en is er dus sprake van een statische incorporatie van de uitvoeringsovereenkomst 1995 in hun pensioenovereenkomst, waarvan de neergelegde bijstortingsverplichting deel uitmaakt.
4.6.
Mebin stelt dat eisers geen beroep meer kunnen doen op nakoming van de uitvoeringsovereenkomst 1995 omdat die niet meer bestaat en zag op een pensioenregeling die niet meer bestaat (pensioenreglement B). Daarbij komt nog dat deze overeenkomst een heel ander karakter had (eindloon versus middelloon), een lager opbouwpercentage en een hogere franchise. De geheel nieuwe pensioenregeling 2006 die voldeed aan de eisen van de Pensioenwet, diende een daarop aangepaste nieuwe gewijzigde uitvoeringsovereenkomst mee te brengen.
Verder verwijst Mebin naar artikel 27 van Pensioenreglement 2006 waar in lid 3 de volgende overgangsbepaling opgenomen:
“De tot en met 31 december 2005 op basis van het op dat moment geldende pensioenreglement opgebouwde aanspraken op levenslang ouderdomspensioen, tijdelijk ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen van de deelnemers in het op 1 januari 2006 in werking tredende pensioenreglement, worden omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen op basis van dit reglement.”
Hiermee is vastgelegd dat Pensioenreglement 2006 ook van toepassing is op de onder Pensioenreglement B verworven aanspraken.
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat voor de uitleg van de bepalingen van het pensioenreglement heeft te gelden dat in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van het reglement, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt aan op de objectieve betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het reglement is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Pensioenreglement 2006 vanaf 1 januari 2006 op hen van toepassing is. Eisers maken daarnaast aanspraak op de in de uitvoerings-overeenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting. Zij doen dit op basis van de formulering van het hierboven geciteerde artikel 13 lid 1 van het Pensioenreglement 2006 (zie rechtsoverweging 4.3.1.). De woorden “gesloten overeenkomst” zouden enkel kunnen duiden op de uitvoeringsovereenkomst 1995, aldus eisers.
De kantonrechter volgt eisers hierin niet. Het woord “gesloten” kan immers eveneens duiden op de uitvoeringsovereenkomst 2006 die ingevolge artikel 14 lid 1 uitvoerings-overeenkomst 2006 met terugwerkende kracht (eveneens) in werking is getreden op 1 januari 2006, dus tegelijkertijd met Pensioenreglement 2006, en zoals bepaald in de tweede zin van hetzelfde artikel 14 lid 1 “als zodanig alle eerdere tussen de Werkgever en de Stichting gesloten overeenkomsten vervangt”. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit deze bepaling dat de uitvoeringsovereenkomst 1995 op 1 januari 2006 is vervangen door de uitvoeringsovereenkomst 2006.
De formulering van artikel 13 lid 1 van het pensioenreglement 2006, gelezen in het licht van de tekst van het daaropvolgende artikel 14 lid 1, geeft naar het oordeel van de kantonrechter geen ruimte voor een contractueel-automatische doorwerking van de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting in de pensioenovereenkomst, zoals bepleit door eisers. De tekstinterpretatie van eisers dat uit de bewoordingen “gesloten overeenkomst” volgt dat sprake is van een statische incorporatie van (één specifiek beding uit) de uitvoeringsovereenkomst 1995, is - gelezen in het licht van de geheel vernieuwde pensioenregeling die voldeed aan de eisen van de op handen zijnde Pensioenwet - niet juist, gelet ook op de (hierna genoemde) rechtsgevolgen waartoe deze bepleite tekstinterpretatie zou leiden. Overigens valt eisers standpunt dat èn het pensioenreglement 2006 van hun pensioenovereenkomst deel uit maakt èn ook pensioenreglement B (althans één specifiek beding uit dat reglement) moeilijk te rijmen met de voorgestane statische incorporatietheorie. Als eisers al in die theorie zouden moeten worden gevolgd (wat niet het geval is) dan zou de logische conclusie zijn dat alleen pensioenreglement B is geïncorporeerd.
4.8.
Los van hetgeen is overwogen in r.o. 4.7., is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om naast de voordelen die eisers onder de werking van (en in aanloop naar) de uitvoeringsovereenkomst 2006 ten deel zijn gevallen, tevens aanzuivering te vorderen uit de oude uitvoeringsovereenkomst 1995.
Uit het door Mebin overgelegde overzicht van premie volgens de uitvoeringsovereenkomst 1995 versus uitvoeringsovereenkomst 2006 (productie 11 bij conclusie van antwoord) blijkt immers dat Mebin onder de werking van de uitvoeringsovereenkomst 2006 meer kostendekkende premie heeft betaald dan onder de uitvoeringsovereenkomst 1995 het geval zou zijn geweest, ook indien de bijstortingsplicht hierbij wordt betrokken. Nadat eisers ter zitting vraagtekens hadden gezet bij dit overzicht (omdat hierin een fictieve premie vanaf 2006 is opgenomen waarbij rekening is gehouden met buffers, terwijl voorheen premie is betaald zonder dat rekening is gehouden met buffers) heeft Mebin genoegzaam toegelicht dat vóór 2006 sprake was van een zodanig hoge dekkingsgraad, dat buffervorming niet nodig was. Bovendien is door Enci Holding in de aanloop naar de uitvoeringsovereenkomst 2006 tweemaal een substantiële, onverplichte extra bijstorting gedaan, mede ten behoeve van de werknemers van Mebin.
Aanzuivering enkel en alleen ten gunste van eisers volgt bovendien niet uit de uitvoeringsovereenkomst, is strijdig met de regel dat een pensioenfonds een financieel geheel is en is niet in lijn met het Nederlandse stelsel van arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, dat is gebaseerd op collectiviteit en solidariteit.
De kantonrechter deelt ook om die reden het standpunt van Mebin in deze, dat eisers niet slechts op één onderdeel van de uitvoeringsovereenkomst 1995, de bijstortingsplicht, aanspraak kunnen maken en verder het regiem van de uitvoeringsovereenkomst 2006 kunnen genieten. Met recht voert Mebin aan dat de uitvoeringsovereenkomsten elk op zichzelf een samenhangend pakket vormen. De bijstortingsplicht die was opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst 1995 was verbonden aan het begrip vrije reserve, dat niet meer voorkomt. Het was tevens gelinkt aan een totaal andere financieringsmethodiek dan de uitvoeringsovereenkomst 2006 met kostendekkende premie. De bijstortingsplicht waarop eisers thans aanspraak maken, dient derhalve uitgelegd en toegepast te worden in het kader van de uitvoeringsovereenkomst 1995 als geheel.
4.9.
Eisers stellen zich tevens op het standpunt dat het schrappen van de bijstortings-verplichting de op de pensioenovereenkomst gebaseerde rechten van de (oud-)deelnemers heeft aangetast en dat dit niet zomaar kan. Ook op die grond is de bijstortingsverplichting onderdeel geworden van de pensioenovereenkomst, aldus eisers.
Mebin betwist dat de bijstortingsverplichting zomaar is geschrapt. Mebin en Pensioenfonds Enci zijn rechtsgeldig een andere uitvoeringsovereenkomst overeengekomen die van kracht is geworden op 1 januari 2006. Hierbij is de voorgaande uitvoeringsovereenkomst vervallen. Eisers hebben niet de nietigheid of vernietigbaarheid van deze nieuwe overeenkomst ingeroepen. Verder zou Mebin pas een verplichting tot bijstorting hebben, nadat Pensioenfonds Enci het bedoelde percentage zoals bepaald in artikel 3 lid 3 uitvoeringsovereenkomst 1995 zou hebben vastgesteld en dat is niet gebeurd. Bovendien heeft Mebin meer premie betaald dan onder uitvoeringsovereenkomst 1995 het geval zou zijn geweest, aldus Mebin.
4.10.
De kantonrechter stelt voorop dat ten tijde van de totstandkoming van pensioenreglement 2006 de Pensioenwet nog niet van toepassing was. Op dat moment was de Pensioen en Spaarfondsenwet (hierna: PSW) nog van kracht. Ook artikel 27 lid 7 Wet op de Ondernemingsraden (WOR), waarop eisers een beroep hebben gedaan, was ten tijde van de totstandkoming van het pensioenreglement 2006 nog niet van toepassing.
De overgangsbepalingen als geformuleerd in artikel 27 van Pensioenreglement 2006 golden derhalve als uitgangspunt toen de Pensioenwet nog niet in werking was getreden. De statutaire bevoegdheid tot wijziging van het pensioenreglement is geïncorporeerd in de pensioenovereenkomst. Bovendien heeft Mebin instemming gevraagd van de ondernemingsraad en gekregen voor de wijziging van het pensioenreglement.
Verder is gesteld noch gebleken dat Pensioenfonds Enci misbruik heeft gemaakt van zijn statutaire bevoegdheid tot wijziging van het pensioenreglement of dat de uitoefening van die bevoegdheid in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Eisers hebben in dit verband aangevoerd dat Mebin stiekem de bijstortingsverplichting heeft geschrapt, omdat zij enkel de vervanging van de eindloonregeling naar de middelloonregeling heeft toegelicht aan de ondernemingsraad en de medewerkers.
Mebin heeft gemotiveerd betwist dat er sprake was “stiekeme uitsluiting”.
Mebin heeft ter zitting verklaard dat de financiering wel degelijk aan de orde is geweest in de voorlichtingsbijeenkomsten en is genoemd in de voorlichtingsbrieven aan de werknemers. Voor iedere werknemer die niet onder de CAO viel, dus ook voor eisers, zijn individuele berekeningen gemaakt. Destijds waren kortingen niet zozeer aan de orde dus de financieringsproblematiek was - in tegenstelling tot het wegvallen van het prepensioen en de wijziging van eindloon naar middelloon – niet zo’n in het oog springend item. De gewijzigde financieringsafspraken tussen Mebin en Pensioenfonds Enci zullen wellicht minder aandacht hebben gekregen en hebben gevraagd in de voorlichting. Echter, dat sprake is geweest van tactisch verzwijgen of stiekem afschaffen van de bijstortingsverplichting met het doel de op de pensioenovereenkomst gebaseerde rechten van de (oud-)deelnemers aan te tasten, hebben eisers onvoldoende onderbouwd.
Zijn de (oud-)deelnemers, onder wie eisers, krachtens een derdenbeding partij bij de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting?
4.11.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag – mede bezien in het licht van het vorenstaande – ontkennend. De uitvoeringsovereenkomst 1995 waarvan de bijstortingsverplichting onlosmakelijk deel uitmaakte, is op 1 januari 2006 immers komen te vervallen, zodat eisers hierop geen aanspraak (meer) kunnen maken. De vordering van eisers is dus evenmin op deze grondslag toewijsbaar.
Overigens oordeelt de kantonrechter los hiervan, dat de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting zich niet kwalificeert als derdenbeding.
Daartoe oordeelt de kantonrechter redengevend dat de pensioenuitvoerder een bijstortingsverplichting in eerste instantie ten behoeve van zijn eigen vermogen bedingt. Het is dus niet op de individuele deelnemer gericht maar op het collectief. Het belang voor de deelnemer is op zichzelf onvoldoende om een zelfstandig vorderingsrecht voor de deelnemer, en daarmee een derdenbeding ten laste van de werkgever, aan te nemen.
4.12.
Slotsom is dat Mebin niet gehouden is alsnog bijstortingen te verrichten, zoals vastgelegd in de Uitvoeringsovereenkomst 1995 en dat de vorderingen van eisers worden afgewezen.
4.13.
Nu de vorderingen van eisers op grond van het voorgaande al integraal worden afgewezen, kunnen de formele rechtsposities van eisers afzonderlijk (op grond waarvan Mebin ongegrondverklaring van de vordering van [eiser 1] en [eiser 4] heeft verzocht) buiten beschouwing worden gelaten.
4.14.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten als hierna te melden.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling van eisers dient als ongegrond te worden afgewezen. Er bestaat gebondenheid voor gelijke delen, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling iets anders voortvloeit. Gesteld noch gebleken is dat van een dergelijke uitzondering op vorenbedoelde hoofdregel sprake is.
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
5. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering van eisers af;
veroordeelt eisers in de kosten van de procedure, aan de zijde van Mebin tot op heden begroot op € 1.000,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
veroordeelt eisers in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 100,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2018.