Zie bijv. HR 25 mei 2010, LJN BL6741.
HR (P-G), 05-04-2011, nr. 09/03660 P
ECLI:NL:PHR:2011:BP4588
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
05-04-2011
- Zaaknummer
09/03660 P
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BP4588
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP4588, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4588
Conclusie 05‑04‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft in een bij verstek gewezen arrest van 28 augustus 2009 veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep in de ontnemingszaak tegen hem.
2
Namens verdachte heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's‑Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingediend, houdende één middel.
3.1
Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van veroordeelde.
3.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 28 augustus 2009 is veroordeelde aldaar niet verschenen en heeft de aanwezige raadsman van veroordeelde medegedeeld niet door veroordeelde uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
3.3
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft het Hof in het bestreden arrest het volgende overwogen:
‘De veroordeelde heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de veroordeelde, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.’
3.4
Art. 416 lid 2 Sv luidt:
‘Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.’
3.5
De steller van het middel wijst er terecht op dat bovenstaand artikellid de appèlrechter een discretionaire bevoegdheid geeft om, onder de beschreven voorwaarden, het beroep zonder onderzoek van de zaak niet-ontvankelijk te verklaren. In cassatie wordt niet betwist dat geen schriftuur houdende grieven is ingediend en dat veroordeelde evenmin ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep heeft opgegeven.
3.6
Volgens de toelichting op het middel is 's Hofs beslissing inzake de ontvankelijkheid van het beroep evenwel onbegrijpelijk, in het licht van een brief van 17 juni 2009, die de raadsman van veroordeelde van de griffier van het Hof ontving. Deze brief bevindt zich bij de stukken van het geding die de Hoge Raad zijn toegestuurd en houdt, voor zover van belang, het volgende in:
‘Door of namens uw cliënt, [verdachte], is hoger beroep ingesteld tegen de beslissing ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, gegeven door de rechtbank 's‑Gravenhage bij uitspraak van 13 november 2008.
Het gerechtshof zal op 28 augustus 2009 een aanvang maken met de behandeling van het zojuist bedoelde hoger beroep. Een oproeping voor de zitting treft u hierbij aan.
Het hof heeft het voorlopige voornemen om in deze ontnemingszaak toepassing te geven aan artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende ‘dat (…) de behandeling van de vordering waarvan beroep is ingesteld voorafgegaan kan worden door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door gerechtshof te bepalen’.
Dat het hier gaat om een voorlopig voornemen betekent in de eerste plaats dat het hof zich de vrijheid voorbehoudt om in de periode tussen de dagtekening van deze brief en de datum van de hierboven bedoelde zitting alsnog te beslissen dat geen toepassing zal worden gegeven aan artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b, Sv. het hof kan hiertoe ambtshalve beslissen dan wel op verzoek van de verdediging (zie daarover de volgende alinea). Indien evenwel het hof zijn voorlopige voornemen niet wijzigt betekent dit dat de hierboven bedoelde zitting slechts zal worden benut voor een mededeling door het hof van datgene wat het, op de voet van artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b Sv, heeft bepaald en/of nog zal bepalen. Tenzij een volgende zittingsdatum precies kan worden vastgesteld, zal deze mededeling hierop neerkomen dat de behandeling van de vordering zal worden aangehouden voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat aan het OM wel een richtsnoer zal worden gegeven voor het opnieuw aanbrengen van de zaak. Daarbij wordt gedacht aan het opnieuw aanbrengen van de zaak op een periode van twaalf à dertien weken na de eerste zitting. Deze periode zal worden benut voor het wisselen van in beginsel niet meer dan twee schriftelijke stukken (conclusies). Daarbij ligt het voor de hand dat de verdediging, als appellant(e), als eerste concludeert en dat het OM daarop reageert. Over de termijnen, alsmede over de wijze waarop de conclusies gewisseld en in afschrift naar het hof verzonden dienen te worden, zullen ter zitting meer precieze mededelingen worden gedaan.
Tenzij ondergetekende binnen een week na dagtekening deze schriftelijk van u verneemt
- —
hetzij dat de verdediging specifieke (onderzoeks)verzoeken heeft die bij honorering aan toepassing van de hierboven geciteerde bepaling in de weg staan
- —
hetzij dat de verdediging meent dat er andere gronden zijn die tot niet-toepassing van meergenoemde bepaling nopen, wordt ervan uitgegaan dat u en uw cliënt(e) zich kunnen vinden in het hierboven uiteengezette voornemen van het hof.
Mocht het hof alsnog afzien van zijn voorlopig voornemen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op uw verzoek, dan zult u van die beslissing als zodanig én van de consequenties ervan (bijvoorbeeld wel of geen inhoudelijke behandeling op de meerbedoelde zittingsdatum) zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld.’
3.7
Uit de stukken van geding blijkt niet dat de raadsman in de periode tussen dagtekening van de brief en de zitting op 28 augustus 2009 van het Hof bericht heeft ontvangen dat het afziet van de voorgenomen schriftelijke voorbereiding voorafgaand aan de behandeling van de vordering waarvan beroep.
3.8
Eén en ander brengt mee dat de verdediging erop mocht vertrouwen dat de zitting van 28 augustus 2009 slechts zou dienen voor de mededeling door het Hof van hetgeen het op voet van art. 511g lid 2, aanhef en onder b, Sv zou bepalen of zou hebben bepaald en dat van veroordeelde niet werd verwacht dat hij op die zitting mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis zou opgeven — doch dat de verdediging in het kader van de schriftelijke voorbereiding de gelegenheid zou krijgen om die bezwaren in een conclusie uiteen te zetten.1.
3.9
Het Hof is in de motivering van zijn beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het beroep aan het voorgaande voorbij gegaan. Dit maakt dat de niet-ontvankelijkheidverklaring zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is. Het middel slaagt.
4
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑04‑2011