HR, 05-04-2011, nr. 09/03660
ECLI:NL:HR:2011:BP4588
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-04-2011
- Zaaknummer
09/03660
- LJN
BP4588
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP4588, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4588
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/162
Uitspraak 05‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Ontvankelijkheid in hoger beroep. Art. 416.2 Sv. Gelet op de inhoud van een door het Hof aan de verdachte verzonden brief waarvan de inhoud bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat de ontnemingszaak in ieder geval op een latere terechtzitting verder - en dan voor de eerste maal inhoudelijk - zou worden behandeld zodat de betrokkene dan alsnog op de voet van art. 416.1 Sv (in verbinding met het hier toepasselijke art. 511g.2 ahf en onder b Sv) de gelegenheid zou hebben zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven, is de beslissing van het Hof om de betrokkene mede op grond van de omstandigheid dat hij ter terechtzitting niet mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
5 april 2011
Strafkamer
nr. 09/03660
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van
28 augustus 2009, nummer 22/006327-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het hoger beroep.
2.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de betrokkene in het hoger beroep heeft het Hof het volgende overwogen en beslist:
"De veroordeelde heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de veroordeelde, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.3. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een brief van 17 juni 2009 van de griffier van het Hof aan de raadsman van de betrokkene. Deze brief houdt in:
"Door of namens uw cliënt, [verdachte], is hoger beroep ingesteld tegen de beslissing ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, gegeven door de rechtbank 's-Gravenhage bij uitspraak van 13 november 2008.
Het gerechtshof zal op 28 augustus 2009 een aanvang maken met de behandeling van het zojuist bedoelde hoger beroep. Een oproeping voor de zitting treft u hierbij aan.
Het hof heeft het voorlopige voornemen om in deze ontnemingszaak toepassing te geven aan artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende "dat (...) de behandeling van de vordering waarvan beroep is ingesteld voorafgegaan kan worden door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door gerechtshof te bepalen".
Dat het hier gaat om een voorlopig voornemen betekent in de eerste plaats dat het hof zich de vrijheid voorbehoudt om in de periode tussen de dagtekening van deze brief en de datum van de hierboven bedoelde zitting alsnog te beslissen dat geen toepassing zal worden gegeven aan artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b, Sv. Het hof kan hiertoe ambtshalve beslissen dan wel op verzoek van de verdediging (zie daarover de volgende alinea). Indien evenwel het hof zijn voorlopige voornemen niet wijzigt betekent dit dat de hierboven bedoelde zitting slechts zal worden benut voor een mededeling door het hof van datgene wat het, op de voet van artikel 511g, tweede lid, aanhef en onder b Sv, heeft bepaald en/of nog zal bepalen. Tenzij een volgende zittingsdatum precies kan worden vastgesteld, zal deze mededeling hierop neerkomen dat de behandeling van de vordering zal worden aangehouden voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat aan het OM wel een richtsnoer zal worden gegeven voor het opnieuw aanbrengen van de zaak. Daarbij wordt gedacht aan het opnieuw aanbrengen van de zaak op een periode van twaalf à dertien weken na de eerste zitting. Deze periode zal worden benut voor het wisselen van in beginsel niet meer dan twee schriftelijke stukken (conclusies). Daarbij ligt het voor de hand dat de verdediging, als appellant(e), als eerste concludeert en dat het OM daarop reageert. Over de termijnen, alsmede over de wijze waarop de conclusies gewisseld en in afschrift naar het hof verzonden dienen te worden, zullen ter zitting meer precieze mededelingen worden gedaan.
Tenzij ondergetekende binnen een week na dagtekening deze schriftelijk van u verneemt
- hetzij dat de verdediging specifieke (onderzoeks)verzoeken heeft die bij honorering aan toepassing van de hierboven geciteerde bepaling in de weg staan
- hetzij dat de verdediging meent dat er andere gronden zijn die tot niet-toepassing van meergenoemde bepaling nopen, wordt ervan uitgegaan dat u en uw cliënt(e) zich kunnen vinden in het hierboven uiteengezette voornemen van het hof.
Mocht het hof alsnog afzien van zijn voorlopig voornemen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op uw verzoek, dan zult u van die beslissing als zodanig én van de consequenties ervan (bijvoorbeeld wel of geen inhoudelijke behandeling op de meerbedoelde zittingsdatum) zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld."
2.4. Art. 416 Sv, dat ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv te dezen toepasselijk is, luidt, voor zover hier van belang:
"1. (...) Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2. Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf
niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.5. Gelet op de inhoud van de hiervoor onder 2.3 weergegeven brief is de beslissing van het Hof om de betrokkene mede op grond van de omstandigheid dat hij ter terechtzitting niet mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Die brief kan immers bezwaarlijk anders worden verstaan dan als inhoudende de mededeling dat de ontnemingszaak in ieder geval op een latere terechtzitting verder - en dan voor de eerste maal inhoudelijk - zou worden behandeld zodat de betrokkene dan alsnog op de voet van art. 416, eerste lid, Sv de gelegenheid zou hebben zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 april 2011.