Hof Arnhem, 19-10-2010, nr. 200.040.913/01
ECLI:NL:GHARN:2010:BO1422
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
19-10-2010
- Magistraten
Mrs. L. Janse, L. Groefsema, P.R. Tjallema
- Zaaknummer
200.040.913/01
- LJN
BO1422
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BO1422, Uitspraak, Hof Arnhem, 19‑10‑2010
Uitspraak 19‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Incasso-overeenkomst. Voortijdige beëindiging door opdrachtgever. Beroep door opdrachtnemer op contractueel beding dat de volledige incassoprovisie verschuldigd is, is in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaard
Mrs. L. Janse, L. Groefsema, P.R. Tjallema
Partij(en)
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Juresta Nederland B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Juresta,
advocaat: mr. L.J. Krijgsman, kantoorhoudende te Enter,
tegen
Kaldi B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Kaldi,
advocaat: mr. W.C. Bothof, kantoorhoudende te Rotterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 12 mei 2009 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 augustus 2009, hersteld bij exploot van 17 augustus 2009, is door Juresta hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Kaldi tegen de zitting van 25 augustus 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
‘bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis d.d. 12 mei 2009 van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector Kanton, locatie Zwolle, onder zaaknummer 431219 / rolnummer 08-8286 tussen Juresta als eiseres en Kaldi als gedaagde gewezen zal vernietigen en opnieuw recht doende alsnog bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Kaldi zal veroordelen om aan Juresta tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
- a.
een bedrag ad € 2.684,97 inclusief BTW, te weten: de door Kaldi aan Juresta verschuldigde incassoprovisie voor de behandeling van het incassodossier;
- b.
een bedrag ad € 450,00 voor de door Juresta gemaakte buitengerechtelijke kosten volgens Voorwerk II;
- c.
de contractuele vertragingsrente ad 2% per maand over voornoemde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid van de factuur (4 maart 2008) tot aan de dag der algehele voldoening;
- d.
sub a, b en c met een absoluut maximum van € 5.000,00;
- e.
de kosten van de procedure in eerste aanleg.
- f.
dit alles met veroordeling van Kaldi in de kosten van de procedures in beide instanties.’
Bij memorie van antwoord is door Kaldi verweer gevoerd met als conclusie:
‘bij, arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis de datum 12 mei 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector Kanton, locatie Zwolle, onder zaaknummer 431219/rolnummer 08-8286 gewezen te bekrachtigen eventueel onder aanvulling van de rechtsgronden en Juresta te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties.’
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Juresta heeft zestien grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis d.d. 12 mei 2009 een aantal feiten vastgesteld. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil, behoudens de hierna onder 2 te bespreken klacht van Kaldi, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, met inachtneming van hetgeen hierna onder 2 wordt overwogen.
2.
Kaldi stelt dat zij in eerste aanleg diverse malen heeft uiteengezet dat zij geen minnelijke regeling heeft getroffen met haar debiteur ‘Kaldi Zwolle’, doch dat zij heeft afgezien van verdere incasso. Het hof zal dan ook niet als vaststaand aannemen dat Kaldi een regeling heeft getroffen.
3.
In deze zaak staat het volgende tussen partijen vast.
3.1.
Op 24 juli 2006 is tussen partijen een incasso-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) tot stand gekomen voor de bepaalde duur van één jaar. Artikel 5 van de overeenkomst luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
‘Juresta brengt de met de behandeling van incasso-opdrachten gepaard gaande kosten, alsmede de incasso-provisie in rekening bij de opdrachtgever conform de daarover in de voorwaarden opgenomen bepalingen. (…)’
Artikel 9 van de overeenkomst bepaalt het volgende:
‘De voorwaarden van Juresta creditmanagement m.b.t. de incasso-overeenkomst Nederland zijn van toepassing op de uitlegging en uitvoering van deze overeenkomst. Deze voorwaarden zijn op de pagina hiernaast afgedrukt en vormen een onlosmakelijk onderdeel van deze overeenkomst. De voorwaarden zijn gedeponeerd bij de kvk te Apeldoorn onder nummer 1594.’
3.2.
Artikel 1 van ‘de voorwaarden van Juresta creditmanagement m.b.t. de incasso-overeenkomst Nederland’ (hierna: de AV) luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
‘incassoprovisie en (verhaal van de ) incassokosten
A. incassoprovisie
- A.a.
Juresta creditmanagement hanteert een provisie van 15% van de som van de te vorderen hoofdsom en de vertragingsrente. Het minimum van de incassoprovisie bedraagt € 136,35.
(…)
B. incassokosten en verhaal van incassokosten en vertragingsrente
- B.a.
de incassokosten worden uit hoofde van de bepalingen in de algemene voorwaarden van de opdrachtgever en/of op grond van wettelijke bepalingen, verhaald op de debiteur. Dit is een primaire doelstelling.
- B.b.
indien blijkt dat de incassokosten niet verhaald kunnen worden op de debiteur, tengevolge van diens faillissement of andere betalingsonmacht, terwijl aan alle voorwaarden en verplichtingen, voortvloeiend uit deze incasso-overeenkomst is voldaan, dan worden geen bijkomende kosten, incassokosten of -provisie bij de opdrachtgever in rekening gebracht.
(…)
- B.g.
indien opdrachtgever een vordering zelf, zonder toestemming van en/of zonder overleg met Juresta regelt, de incassowerkzaamheden belemmert of de opdracht intrekt, is de volledige incassoprovisie verschuldigd, desnoods vermeerderd met door Juresta gemaakte kosten (waaronder het (gederfde) gemachtigdensalaris volgens liquidatietarief).’
3.3.
Op 11 augustus 2006 heeft Kaldi aan Juresta verzocht om tot incasso over te gaan van een vordering ad € 13.912,95 op haar debiteur ‘Kaldi Zwolle’ gevestigd te Zwolle aan de Luttekestraat 50. Kaldi heeft daarbij de heer [eigenaar/contactpersoon Kaldi Zwolle] genoemd als ‘eigenaar/contactpersoon’ van ‘Kaldi Zwolle’.
3.4.
Op 17 augustus 2006 heeft Juresta aan Kaldi bevestigd dat zij de opdracht in behandeling heeft genomen. Juresta heeft daarop ‘Kaldi Zwolle’ op 17 augustus 2006 aangemaand op het door Kaldi opgegeven postadres te Nieuwleusen.
3.5.
Bij aan Juresta gerichte brief van 21 augustus 2006 is door mevrouw [ex-echtgenote ‘eigenaar/contactpersoon Kaldi Zwolle] gereageerd op de aanmaning van 17 augustus 2006.’ In die brief wordt onder meer gesteld dat ‘Kaldi Zwolle’ als bedrijf niet bestaat en dat Juresta zich dient te richten tot ‘Coöperatie Kaldi Koffie & Thee u.a. t.a.v. de heer [eigenaar/contactpersoon Kaldi Zwolle]’.
3.6.
Bij brief van 13 september 2006 heeft Juresta onder aanvoering ‘dat Kaldi's debiteur blijkbaar weigerachtig is om vrijwillig tot betaling over te gaan’ aan Kaldi geadviseerd de zaak ter verdere behandeling en zonodig voor het opstarten van een gerechtelijke procedure over te dragen aan een met naam genoemd advocatenkantoor.
3.7.
Op 30 januari 2007 heeft Juresta bij (ongedateerde) faxbrief aan Kaldi bevestigd dat Kaldi telefonisch heeft bericht dat het dossier kan worden gesloten en dat Juresta op basis van de incasso-overeenkomst bevoegd is een incassoprovisie van 15% in rekening te brengen ofwel in dit geval € 2.236,28 exclusief BTW. Juresta heeft daarbij het volgende vermeld:
‘Echter, mede gezien de ontwikkelingen en het feit dat het uw eerste ingediende dossier is, is Juresta in dit enige en uniek geval — en slechts uit coulance overwegingen — bereid om u hierin enigszins tegemoet te komen. Ik wil u dan ook vragen om mij een redelijk en schriftelijk voorstel te doen toekomen om het dossier financieel met Juresta af te wikkelen.’
3.8.
Op 16 januari 2008 heeft Kaldi zich in een telefoongesprek met Juresta op het standpunt gesteld dat zij geen incassoprovisie aan Juresta verschuldigd is.
3.9.
Bij factuur van 30 maart 2008 heeft Juresta aan Kaldi een bedrag van € 2.236,28 exclusief BTW ofwel € 2.684,97 inclusief BTW in rekening gebracht.
Het geschil in eerste aanleg
4.
Juresta heeft in eerste aanleg gevorderd dat Kaldi wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.134,97, vermeerderd met de contractuele vertragingsrente vanaf 4 maart 2008, met veroordeling van Kaldi in de kosten van de procedure.
5.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Kaldi ingevolge het bepaalde in artikel 1.B.g. van de AV in beginsel een vergoeding aan Juresta verschuldigd is. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld dat toepassing van het bepaalde in artikel 1.A.a van de AV (15% provisie over de te vorderen som) in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, zodat deze bepaling buiten toepassing dient te worden gelaten. De kantonrechter heeft de vergoeding, gelet op de omvang van de door Juresta voor Kaldi verrichte incassowerkzaamheden en de wijze waarop Juresta deze werkzaamheden heeft uitgevoerd, bepaald op een bedrag gelijk aan één punt van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde een bedrag van € 452,00 exclusief BTW ofwel € 537,88 inclusief BTW. De door Juresta gevorderde contractuele vertragingsrente heeft de kantonrechter als te onbepaald afgewezen. Ook de door Juresta gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ad € 450,- heeft de kantonrechter afgewezen. De proceskosten heeft de kantonrechter gecompenseerd tussen partijen aldus dat iedere partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten.
Omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep
6.
Uit het in hoger beroep door Kaldi gestelde volgt dat zij haar overige verweren thans niet verder wenst te laten strekken dan dat zij in hoofdsom het door de kantonrechter vastgestelde bedrag verschuldigd is.
De grieven
7.
De grieven I t/m XIII zijn gericht tegen (de motivering van) het oordeel van de kantonrechter dat ter zake van de gevorderde incassoprovisie slechts een bedrag van € 537,88 (inclusief BTW) toewijsbaar is. Het hof zal deze grieven, die de vraag ter beoordeling voorleggen of het beroep door Juresta op art. 1.A.a. van de AV in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, tezamen behandelen.
8.
Vooropgesteld wordt dat de desbetreffende overwegingen van de kantonrechter naar het oordeel van het hof aldus dienen te worden begrepen, dat de kantonrechter de toepassing van art. 1.A.a. van de AV in samenhang met art. 1.B.g. van de AV heeft getoetst (zie rechtsoverweging 7.2 sub c, waarin de kantonrechter het feit dat het bepaalde in art. 1.B.g. in de algemene voorwaarden is geregeld als omstandigheid laat meewegen). De kantonrechter neemt immers tot uitgangspunt dat Kaldi ingevolge art. 1.B.g. van de AV een vergoeding aan Juresta verschuldigd is. Omdat art. 1.B.g. bepaalt dat in de daar genoemde gevallen de volledige incassoprovisie verschuldigd is, komt art. 1.A.a. van de AV aan de orde. Hierin wordt immers de hoogte van de incassoprovisie geregeld. Waar de kantonrechter oordeelt dat in de gegeven omstandigheden de toepassing van art. 1.A.a. van de AV naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, begrijpt het hof dit oordeel dan ook aldus dat art. 1.A.a. in samenhang met art. 1.B.g. buiten toepassing dient te blijven. Het hof zal de grieven, alsmede het antwoord daarop van Kaldi zodanig uitleggen dat de daarin vervatte stellingen betrekking hebben op het oordeel van de kantonrechter, zoals dit door het hof is begrepen.
9.
Het hof zal art. 1.B.g. van de AV bezien tegen de achtergrond van de wettelijke regeling.
Art. 7:411 BW regelt de situatie dat ‘de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is voltooid of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van de tijd’. Weliswaar stelt Juresta dat de verschuldigdheid van de incassoprovisie noch afhankelijk is van de door haar verrichte werkzaamheden noch van het resultaat van deze werkzaamheden (memorie van grieven sub 6, 46, 63 en 75), doch naar het oordeel van het hof bestrijdt Kaldi dit standpunt terecht met een beroep op art. 1.B.b van de AV (geen incassoprovisie verschuldigd in geval van faillissement of andere betalingsonmacht van debiteur).
Nu vaststaat dat de opdracht is geëindigd omdat Kaldi heeft aangegeven dat zij afziet van verdere incasso, is het einde van de opdracht toe te rekenen aan Kaldi in de zin van art. 7:411 lid 2 BW (vergelijk HR 28 januari 2005, NJ 2008, 41). Art. 7:411 lid 2 BW bepaalt dat de opdrachtnemer in dat geval recht heeft op het volle loon indien dit, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is.
10.
Art. 1.B.g. van de AV wijkt in zoverre af van de wettelijke regeling, dat de ‘redelijkheidssluis’ van art. 7:411 lid 2 BW ontbreekt. Deze afwijking is in beginsel toegestaan, nu art. 7:413 lid 2 BW slechts bepaalt dat daarvan niet kan worden afgeweken ten nadele van een opdrachtgever als bedoeld in art. 7:408 lid 3 BW, zijnde een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarvan is hier geen sprake.
11.
Bij de beantwoording van de vraag of de toepassing van art. 1.A.a jo. art. 1.B.g. van de AV desalniettemin achterwege dient te blijven omdat toepassing daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW), acht het hof de volgende omstandigheden van doorslaggevend belang:
- —
Art. 1.B.g. betreft een bepaling in algemene voorwaarden, welke voorwaarden zijn opgesteld zijdens Juresta. De — door Kaldi betwiste — stelling van Juresta dat de AV voor het sluiten van de overeenkomst uitvoerig met de heer Tietema van Kaldi zijn besproken (memorie van grieven sub 55), doet hier niet aan af, nu Juresta niet dan wel onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij met Kaldi heeft besproken dat in een geval als het onderhavige de volledige incassoprovisie zou zijn verschuldigd.
- —
De in deze bepaling voorkomende afwijking van art. 7:411 lid 2 BW is jegens niet professionele opdrachtgevers niet toegestaan (zie hiervoor onder 10), hetgeen een indicatie vormt voor de mogelijke onredelijkheid jegens professionele opdrachtgevers.
- —
De incassowerkzaamheden die Juresta in het kader van de onderhavige opdracht heeft verricht, zijn zeer beperkt. Weliswaar heeft Juresta gesteld dat haar werkzaamheden meer hebben omvat dan het verzenden van twee standaardaanmaningen (zie de memorie van grieven sub 71 en sub 74), doch hetgeen Juresta in dit verband aanvoert (intakewerkzaamheden, telefonisch en schriftelijk contact met Kaldi en interne strategiebesprekingen) neemt niet weg dat Juresta jegens Kaldi Zwolle heeft volstaan met het verzenden van twee standaardaanmaningen.
- —
Het advies van Juresta aan Kaldi om ‘de zaak ter verdere behandeling en zonodig voor het opstarten van een gerechtelijke procedure over te dragen aan een van de advocaten van Advocatenkantoor Krijgsman en Legters te Enter’ (zie de memorie van grieven sub 84), heeft Juresta aan Kaldi gegeven zonder dat zij contact heeft gehad met de door Kaldi aan Juresta opgegeven contactpersoon van Kaldi Zwolle, de heer [eigenaar/contactpersoon Kaldi Zwolle]. Juresta heeft wat dat betreft genoegen genomen met een brief van diens ex-echtgenote, mevrouw [ex-echtgenote ‘eigenaar/contactpersoon Kaldi Zwolle], terwijl deze in haar brief verzoekt om de kwestie naar aanleiding van de door haar gevoerde verweren (Kaldi Zwolle bestaat niet en heeft nooit bestaan, een specificatie van de hoofdsom ontbreekt volledig, een bedrag van vertragingsrente ad € 995,62 is niet gespecificeerd en veel te hoog, een bedrag van € 2.236,28 aan buitengerechtelijke incassokosten is buitensporig) opnieuw te bezien en uitdrukkelijk vermeldt dat eventuele correspondentie gericht kan worden aan:
‘Coöperatie Kaldi Koffie & Thee u.a.
t.a.v. dhr. [eigenaar/contactpersoon Kaldi Zwolle]
Luttekstraat 50
8011 LS Zwolle’
Hetgeen Juresta in de toelichting op de grieven VII en VIII aanvoert (in essentie hierop neerkomend dat de brief van mevrouw [ex-echtgenote ‘eigenaar/contactpersoon Kaldi Zwolle] een herhaling van het reeds eerder door Kaldi Zwolle jegens Kaldi gevoerde verweer vormde) rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet het achterwege blijven van een nadere actie jegens de heer [eigenaar/contactpersoon Kaldi Zwolle], handelende onder de naam Coöperatie Kaldi Koffie & Thee u.a.
- —
In het op 30 januari 2007 door Kaldi ontvangen faxbericht van Juresta (het faxbericht is ongedateerd) geeft Juresta zelf aan dat zij Kaldi, mede gezien de ontwikkelingen en het feit dat het haar eerste ingediende dossier is, ter zake van de incassoprovisie enigszins tegemoet wil komen. Hiermee heeft Juresta naar het oordeel van het hof zelf te kennen gegeven dat zij in het onderhavige geval redenen aanwezig achtte om in afwijking van art. 1.B.g. van de AV genoegen te nemen met een lager bedrag dan de volledige incassoprovisie ad € 2.236,29 exclusief BTW. Zie in deze zin ook de toelichting op grief XI, waarbij het hof in het midden laat of, zoals de kantonrechter heeft overwogen en Juresta ontkent, Juresta de hoogte van het bedrag zelf buitensporig vond. De enkele omstandigheid dat Kaldi, zich op het standpunt stellend dat zij in het geheel geen incassoprovisie is verschuldigd, niet met een redelijk voorstel voor een lager bedrag is gekomen, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om thans te oordelen dat het vorderen van de volledige incassoprovisie niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
12.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, is het hof van oordeel dat de toepassing van art. 1.B.g. jo. 1.A.a. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Nu Juresta geen zelfstandige (subsidiaire) bezwaren aanvoert tegen de bepaling door de kantonrechter van de vergoeding op een bedrag van € 452,- exclusief BTW, zijnde € 537,88 inclusief BTW (overeenkomende met één punt van het toepasselijke liquidatietarief), zal het hof ook van dit bedrag uitgaan. De grieven I t/m XIII treffen derhalve geen doel. Bij een verdere (afzonderlijke) bespreking daarvan heeft Juresta, gelet op het vorenoverwogene, geen belang.
13.
Grief XIV is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde contractuele vertragingsrente. In de toelichting beroept Juresta zich op artikel 5.c van de AV: ‘indien betaling niet heeft plaatsgevonden binnen de daarvoor overeengekomen termijn dan is de opdrachtgever verplicht vanaf de vervaldatum een vergoeding wegens vertragingsrente te voldoen gelijk aan 2% cumulatief per maand van het totale bedrag van de factuur, waarbij een gedeelte van de maand wordt berekend als een gehele maand.’
14.
Kaldi heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de AV ingevolge artikel 6:233 sub b jo. 234 BW. In dat kader voert zij aan dat de AV tijdens het aan het sluiten van de overeenkomst voorafgaand gesprek niet met haar zijn besproken. Dienaangaande is het hof van oordeel dat Kaldi hiermee niet dan wel onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de AV haar niet vóór of tijdens het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld. Het beroep op vernietigbaarheid ex artikel 6:233 sub b BW faalt derhalve.
15.
In haar antwoord op deze grief beroept Kaldi zich voorts op de onredelijkheid van dit beding (artikel 6:233 sub a BW respectievelijk artikel 6:248 lid 2 BW). Nu Kaldi dit beroep toelicht met de stelling dat de wettelijke rente op slechts drie procent per jaar ligt, is naar het oordeel van het hof sprake van een ontoereikende onderbouwing. Het hof gaat hier dan ook aan voorbij.
16.
Het hof zal de gevorderde contractuele rente toewijzen over het bedrag van € 537,88 in hoofdsom vanaf de datum van opeisbaarheid van de factuur (4 maart 2008). Grief XIV treft derhalve doel.
17.
Grief XV is gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. In de toelichting op de grief betoogt Juresta dat zij ingevolge art. 5.d van de AV recht heeft op een bedrag van 15% van de som van de hoofdsom en de vertragingsrente, doch dat zij dit beperkt heeft tot een bedrag van € 450,- conform het rapport Voorwerk II. Voorts voert Juresta aan dat zij kosten noch moeite heeft gespaard om Kaldi te bewegen tot betaling over te gaan, waarbij niet alleen de afdeling Debiteurenbewaking van Juresta maar ook de afdelingen Administratie, Relatiebeheer en Juridische Zaken betrokken zijn geweest. Ten slotte bestrijdt Juresta het oordeel van de kantonrechter dat de kosten als nodeloos veroorzaakt voor haar rekening dienen te komen.
18.
Kaldi voert de volgende verweren:
- 1)
Juresta heeft geen kosten voor derden hoeven maken.
- 2)
De buitengerechtelijke kosten zijn nodeloos gemaakt, omdat Juresta spoediger tot dagvaarding had kunnen overgaan.
- 3)
De brieven die Juresta aan Kaldi heeft verzonden zijn aan te merken als voorbereiding van de gerechtelijke procedure en zijn derhalve te beschouwen als gerechtelijke kosten.
19.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan Kaldi betoogt kunnen ook interne kosten — mits redelijk — voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof volgt Kaldi niet in haar standpunt dat de door Juresta aan haar verzonden brieven als gerechtelijke kosten zijn aan te merken. Mede gelet op de hoogte van het toewijsbaar geachte bedrag ad € 537,88, acht het hof ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 80,- redelijk. Het hof zal dit bedrag dan ook toewijzen. De over de buitengerechtelijke kosten gevorderde contractuele rente zal het hof afwijzen als zijnde ongegrond.
20.
Grief XV slaagt derhalve ten dele.
21.
Grief XVI is gericht tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg.
22.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt. Nu partijen in eerste aanleg over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de kosten van het geding in eerste instantie dienen te worden gecompenseerd, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt.
23.
Grief XVI faalt derhalve.
24.
Het hof passeert het bewijsaanbod van Juresta (memorie van grieven sub 123) als niet ter zake dienend.
De slotsom
25.
Het vonnis d.d. 12 mei 2009 waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, behoudens voor zover daarbij de door Juresta gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen. In zoverre opnieuw rechtdoende, zal het hof Kaldi veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Juresta te betalen de contractuele rente van 2% cumulatief per maand over een bedrag van € 537,88 vanaf 4 maart 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, en een bedrag van € 80,- aan buitengerechtelijke kosten. Juresta dient als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 12 mei 2009 waarvan beroep, behoudens voor zover daarbij de door Juresta gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen;
vernietigt het vonnis in zoverre;
en slechts in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Kaldi om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Juresta te betalen de contractuele rente van 2% cumulatief per maand over een bedrag van € 537,88 vanaf 4 maart 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 80,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Juresta in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Kaldi tot aan deze uitspraak op € 262,- aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin uitgesproken vernietiging en veroordelingen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, L. Groefsema en P.R. Tjallema, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 oktober 2010 in bijzijn van de griffier.