Einde inhoudsopgave
Werkloosheidswet
Artikel 53 [Toelating tot vrijwillige verzekering]
Geldend
Geldend vanaf 16-12-2017
- Bronpublicatie:
29-11-2017, Stb. 2017, 484 (uitgifte: 15-12-2017, kamerstukken: 34766)
- Inwerkingtreding
16-12-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-12-2017, Stb. 2017, 485 (uitgifte: 15-12-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid werkloosheid / Algemeen
1.
Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en
- a.
wiens werknemerschap is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van zijn werknemerschap een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;
- b.
die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;
- c.
die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;
- d.
die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of
- e.
die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
2.
Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd.
3.
Voorafgaand aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient de persoon gedurende een aaneengesloten periode van tenminste één jaar de hoedanigheid van werknemer te bezitten.
4.
Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.