Rb. Den Haag, 29-12-2016, nr. SGR 15/7291
ECLI:NL:RBDHA:2016:16566
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
29-12-2016
- Zaaknummer
SGR 15/7291
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:16566, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 29‑12‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2017:2847, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2017/5.5
NLF 2017/0184 met annotatie van
NTFR 2017/476 met annotatie van Mr. dr. W.R. Kooiman
Uitspraak 29‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Mijnbouwwet, heffing winstaandeel. Eiseres is houder van winningsvergunningen als bedoeld in de Mijnbouwwet en oefent een zogenoemd winningsbedrijf uit. In 2009 heeft eiseres de aandelen in D BV verworven, tot wiens vermogen een deelneming (E BV) behoort die net als eiseres een winningsbedrijf uitoefent. De koopsom is gefinancierd door de moedermaatschappij van eiseres. Eiseres heeft een deel van deze lening afgelost door overdracht van de andere deelnemingen van D BV dan die in E BV aan de moedermaatschappij, waarbij de aandelen in E BV zijn overgedragen aan eiseres. Vervolgens fuseert E BV als verdwijnende rechtspersoon met eiseres als verkrijgende rechtspersoon. Daarbij is het winningsbedrijf van E BV geheel opgegaan in het winningsbedrijf van eiseres. In geschil is of de rente op de resterende schuld aan de moedermaatschappij behoort tot de aan de winningsvergunning toe te rekenen kosten van het winningsbedrijf en dus aftrekbaar is. De rechtbank overweegt dat als gevolg van de juridische fusie de door eiseres verkregen deelneming is verdwenen en alle activa en passiva van E BV, met uitzondering van het met de deelneming corresponderende eigen vermogen, zijn overgegaan naar eiseres. Dan bieden de regels van de vermogensetikettering eiseres naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid om de schuld aan de moedermaatschappij te heretiketteren naar wat voor eiseres in de plaats is gekomen van de deelneming, te weten het winningsbedrijf van E BV dat is opgegaan in het winningsbedrijf van eiseres. De rente is daarmee aftrekbaar. De rechtbank verwerpt het andersluidende standpunt van verweerder, er op neerkomend dat de acquisitieschuld ook na de juridische fusie haar historische band met de deelneming heeft behouden en de rentekosten daarom niet in mindering kunnen komen op het resultaat van het winningsbedrijf. (Beroep gegrond.)
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/7291
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 december 2016 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.W.F. Bevers),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag winstaandeel opgelegd. Daarbij heeft verweerder aan eiseres ook rente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2015 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde tot bijstand vergezeld van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 5] , [persoon 6] en [persoon 7] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres houdt zich bezig met het opsporen en winnen van onder meer aardgas op het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee. Zij is houder van winningsvergunningen als bedoeld in de Mijnbouwwet (Mbw) en oefent een zogenoemd winningsbedrijf uit. Als zodanig is eiseres onderworpen aan de heffing van winstaandeel op grond van artikel 65 en volgende van de Mbw. De aandelen in eiseres worden gehouden door [bedrijf 1] BV (moedermaatschappij) met wie zij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormt.
2. Op 25 september 2009 sluit eiseres een koopovereenkomst ter verwerving van alle aandelen in [bedrijf 2] BV (D BV). De levering van deze aandelen vindt op 30 september 2009 plaats. Tot het vermogen van D BV behoren de aandelen in [bedrijf 3] BV (E BV) naast deelnemingen in andere vennootschappen.
3. E BV houdt zich net als eiseres bezig met het opsporen en winnen van onder meer aardgas op het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee. Ook E BV is houder van winningsvergunningen als bedoeld in de Mbw en oefent een winningsbedrijf uit.
4. De koopsom voor de aandelen in D BV bedraagt € 319.379.380 gefinancierd met een lening van € 320.000.000 op 29 september 2009 verstrekt door de moedermaatschappij (de lening). De lening heeft een looptijd van 10 jaar en een vaste rente van 6,96% per jaar.
5. Op 1 oktober 2009 lost eiseres af op de lening door overdracht van de andere deelnemingen van D BV dan die in E BV aan de moedermaatschappij. Er resteert een schuld van € 139.000.000. De aandelen in E BV zijn per 1 oktober 2009 overgedragen aan eiseres.
6. Op 29 december 2009 fuseert E BV (dan [bedrijf 4] BV genaamd) als verdwijnende rechtspersoon met eiseres als verkrijgende rechtspersoon. Blijkens de fusie-akte worden de financiële gegevens van voorheen E BV met ingang van 1 oktober 2009 in de jaarrekening van eiseres verantwoord.
7. Bij beschikking van 29 oktober 2009 heeft verweerder goedgekeurd dat voor de heffing van winstaandeel, de winst behaald als gevolg van de juridische fusie niet in aanmerking wordt genomen. Het fusietijdstip is - voor fiscale doeleinden - vastgesteld op 1 oktober 2009.
8. Eiseres heeft voor het jaar 2009 aangifte winstaandeel gedaan naar een resultaat van € 42.884.778. In die aangifte heeft eiseres de rente op de resterende schuld ten laste van haar resultaat voor het winstaandeel gebracht. Deze rente bedraagt € 2.596.080.
9. Op 20 augustus 2014 is de definitieve aanslag winstaandeel over 2009 aan eiseres opgelegd naar een resultaat van € 46.016.794. Daarbij heeft verweerder de rente niet in aftrek toegestaan.
Geschil
10. In geschil is of verweerder terecht de rente niet in aftrek heeft toegestaan. Meer specifiek is in geschil of die rente behoort tot de aan de vergunning toe te rekenen kosten van het winningsbedrijf. Niet is in geschil dat de activa en passiva van de deelneming een winningsbedrijf vormen als bedoeld in de Mbw. De overige door verweerder bij de aanslagregeling toegepaste correcties zijn niet in geschil.
11. Eiseres neemt primair het standpunt in dat de aan de moedermaatschappij verschuldigde rente aftrekbaar is van het resultaat van het winningsbedrijf omdat zij in wezen niet een deelneming maar een winningsbedrijf met winningsvergunning heeft gekocht. De rentekosten moeten daarom aan het winningsbedrijf worden toegerekend. Subsidiair luidt haar standpunt dat vanwege het ‘at arm’s-length’-beginsel, zoals neergelegd in artikel 67, vijfde lid, van de Mbw, een deel van de rente aan het winningsbedrijf moet worden toegerekend. Meer subsidiair stelt eiseres dat na de fusie nog slechts sprake is van één winningsbedrijf, waardoor de geldlening onderdeel is gaan uitmaken van dat winningsbedrijf, zodat de kosten van geldlening vanaf het fusietijdstip in aanmerking dienen te worden genomen. Eiseres concludeert (primair) tot vermindering van de aanslag naar een te betalen winstaandeel van € 12.349.322. Aan haar overige standpunten heeft eiseres geen cijfermatige conclusies verbonden.
12. Verweerder stelt dat de rentekosten samenhangen met het houden van een deelneming, zodat deze kosten niet ten laste van het resultaat van het winstaandeel kunnen worden gebracht. De deelneming alsmede de schuld ter financiering van die deelneming, behoren niet tot het winningsbedrijf van eiseres. Dit wordt niet anders nadat eiseres en de deelneming juridisch zijn gefuseerd, omdat eiseres dan weliswaar geen deelneming meer houdt, maar dit niet wegneemt dat zowel in historisch als functioneel opzicht de acquisitieschuld haar karakter heeft behouden, aldus verweerder. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
13. In artikel 66, eerste lid, van de Mbw is de heffingsmaatstaf van het winstaandeel als volgt omschreven:
“1. De heffingsmaatstaf is het resultaat van een met inachtneming van de artikelen 67 en 68 door de houder, of, ingeval van medehouderschap, door ieder van de medehouders, van een winningsvergunning, over een boekjaar op te maken winst- en verliesrekening, verminderd met de op de voet van het derde lid te verrekenen verliezen en de in artikel 68a bedoelde investeringsaftrek. De winst- en verliesrekening omvat de aan dat jaar en aan die vergunning toe te rekenen kosten en opbrengsten van het winningsbedrijf.”
14. De rechtbank volgt partijen in hun eensluidende opvatting dat het geschil betrekking heeft op de rente die verschuldigd is vanaf het moment waarnaar de juridische fusie terugwerkt, te weten 1 oktober 2009. De rechtbank volgt partijen eveneens in hun standpunt dat de juridische fusie dient te worden gevolgd voor de vaststelling van de aanslag over het winstaandeel. Met andere woorden, vanaf de fusie is het winningsbedrijf van oorspronkelijk E BV geheel opgegaan in het winningsbedrijf van eiseres. Voorts overweegt de rechtbank dat in artikel 68 van de Mbw onder meer artikel 3.8 van de Wet IB 2001, waarin het totaal winstbegrip is neergelegd, van overeenkomstige toepassing is verklaard voor de heffing over het winstaandeel. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank ook de regels van de vermogensetikettering van toepassing bij de vaststelling van het winstaandeel.
15. De rechtbank overweegt dat als gevolg van de juridische fusie de door eiseres verkregen deelneming is verdwenen en alle activa en passiva van oorspronkelijk E BV, met uitzondering van het met de deelneming corresponderende eigen vermogen, zijn overgegaan naar eiseres. Dan bieden de regels van de vermogensetikettering eiseres naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid om de schuld aan de moedermaatschappij te heretiketteren naar wat voor eiseres in de plaats is gekomen van de deelneming. Dit is het winningsbedrijf van oorspronkelijk E BV dat is opgegaan in het winningsbedrijf van eiseres. Gelet op de terugwerkende kracht die aan de juridische fusie is gegeven, is het eerste moment waarop eiseres de schuld aan de moedermaatschappij mag heretiketteren gelegen op 1 oktober 2009. Vanaf dat moment heeft eiseres het resterende deel van de schuld aan de moedermaatschappij kunnen toerekenen aan het gefuseerde winningsbedrijf. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat eiseres activiteiten heeft buiten het winningsbedrijf, zodat ook uit dien hoofde er geen beperking is van renteaftrek. De rechtbank verwerpt het andersluidende standpunt van verweerder, er - kort gezegd - op neerkomend dat de acquisitieschuld ook na de juridische fusie haar historische band met de deelneming heeft behouden en de rentekosten daarom niet in mindering kunnen komen op het resultaat van het winningsbedrijf. Dit standpunt berust op een onjuiste rechtsopvatting.
16. Gegeven dit oordeel is tussen partijen niet in geschil dat de aan de moedermaatschappij verschuldigde rente van € 2.596.079, in aftrek kan worden gebracht op het te belasten resultaat. De aanslag winstaandeel dient te worden verminderd tot één berekend naar een resultaat van € 43.161.106 (zie bijlage 7 bij het beroepschrift).
17. Met betrekking tot de bij de aanslag berekende rente overweegt de rechtbank dat deze overeenkomstig de vermindering van de aanslag dient te worden verminderd. Nu tegen de rente geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd, bestaat voor een verdere matiging geen aanleiding.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond.
Proceskosten
19. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding is geen aanleiding. Daarbij overweegt de rechtbank dat, nu gesteld noch gebleken is dat eiseres in de bezwaarfase heeft verzocht om vergoeding van kosten er geen aanleiding bestaat voor de bezwaarfase een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de aanslag tot één berekend naar een resultaat van € 43.161.106;
- -
vermindert de bij de aanslag in rekening gebrachte rente dienovereenkomstig;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.