Rb. Rotterdam, 29-03-2016, nr. C/10/483318 / HA RK 15-705
ECLI:NL:RBROT:2016:2395
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
29-03-2016
- Zaaknummer
C/10/483318 / HA RK 15-705
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:2395, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 29‑03‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBP 2016/28
IR 2016/72, UDH:IR/13307 met annotatie van Onder redactie van mr. M. van der Linden – Smit en mr. C.C.M. Kroeks – de Raaij
Uitspraak 29‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Verwijdering van strafrechtelijke persoonsgegevens uit zoekmachine.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/10/483318 / HA RK 15-705
Beschikking van 29 maart 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. C.A.H. van de Sanden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOOGLE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika
GOOGLE INC.,
gevestigd te Mountain View, California, Verenigde Staten van Amerika,
verweersters,
advocaat mrs. R. Chavannes en A. Strijbos.
Partijen worden hierna [verzoeker] , Google Netherlands en Google Inc. genoemd. Verweersters worden hierna gezamenlijk Google genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift, met producties
- -
het verweerschrift, met producties
- -
aanvullende producties van [verzoeker]
- -
de mondelinge behandeling, waarbij de advocaten van partijen hun pleitnotities hebben overgelegd.
2. De feiten
2.1.
In 2012 en 2013 was [verzoeker] als advocaat werkzaam in [plaats] .
2.2.
Op [datum] 2012 is [verzoeker] aldaar ten overstaan van de rechter van [Naam instantie] strafrechtelijk veroordeeld voor verboden wapenbezit en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd gekregen. Op diezelfde datum heeft een lokale blogger op zijn internetwebsite een redactioneel stuk gepubliceerd met naam en foto van [verzoeker] . In deze publicatie zijn citaten weergegeven van het verhandelde ter terechtzitting.
2.3.
Google Search is een door Google Inc. op het internet aangeboden zoekmachine. Google Search helpt de internetgebruiker om aan de hand van één of meer opgegeven zoektermen uit alle informatie op het internet de meest relevante informatie te verkrijgen. De naar aanleiding van de opgegeven zoektermen weergegeven zoekresultatenlijst geeft hyperlinks (URL’s) weer die verwijzen naar webpagina’s, afbeeldingen of locaties.
2.4.
Bij het opgeven van de volledige naam van eiser ‘ [verzoeker] ’ als zoekterm in Google Search worden als zoekresultaten verschillende URL’s weergegeven. In deze procedure gaat het om de volgende URL’s:
- [URL1]
- [URL2]
2.5.
Op 18 mei 2015 heeft [verzoeker] met behulp van een daartoe bestemd onlineformulier Google verzocht om de onder 2.4. vermelde URL’s niet meer als resultaat te tonen bij het invoeren van zijn naam in Google Search.
2.6.
Google Inc. heeft hierop bij e-mail van 28 mei 2015 aan [verzoeker] laten weten dat Google Inc. niet aan zijn verzoek zal voldoen.
2.7.
[verzoeker] heeft vervolgens op grond van artikel 47 van de Wet bescherming persoonsgegevens (verder: Wbp) het College bescherming persoonsgegevens (verder: het College) gevraagd om te bemiddelen. Het College heeft het verzoek om bemiddeling afgewezen, omdat de strafrechtelijke veroordeling van recente datum is en de berichtgeving daarover een publiek belang dient.
3. De standpunten van partijen
3.1.1.
[verzoeker] verzoekt om Google te bevelen om onverwijld, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, de verwijzing naar de weblinks die voortkomen uit de zoekopdracht naar zijn naam uit de zoekresultaten te verwijderen dan wel af te schermen, een en ander op straffe van het aan [verzoeker] betalen van een dwangsom ten bedrag van € 10.000,00 per dag, dan wel zulk ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van Google in de proceskosten.
3.1.2.
Primair legt [verzoeker] kennelijk aan zijn verzoek ten grondslag dat de gegevensverwerking onrechtmatig is, nu op grond van artikel 8, lid 5 van de Europese Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG) (verder: de Privacyrichtlijn) juncto artikel 16 Wbp verboden is om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken en er geen sprake is van een uitzondering op de toepassing van het verbod.
3.1.3.
Indien en voor zover de rechtbank zou oordelen dat er geen sprake is van strijd met artikel 8, lid 5, van de Privacyrichtlijn juncto artikel 16 Wbp, legt [verzoeker] subsidiair aan zijn verzoek ten grondslag dat, de verwerking van de betreffende persoonsgegevens ook voor het overige onverenigbaar is met de Wbp en de Privacyrichtlijn en dat Google inbreuk maakt op het fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van persoonsgegevens zoals verankerd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de EU, alsmede in artikel 8 EVRM. Nu hier sprake is van inbreuk op het fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan [verzoeker] , gelet op het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2014:317) (verder: het Costeja-arrest) zich beroepen op zijn recht op verwijdering van verwerkte persoonsgegevens dan wel zijn recht op bezwaar tegen verwerking van persoonsgegevens. Er is voldaan aan de criteria voor het recht op uitwissing van de persoonsgegevens. Er is immers sprake van strijd met de kwaliteitseisen, ontoelaatbare gegevensverwerking en bijzondere redenen.
3.2.
Google concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad. Op het verweer wordt hierna voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De toepasselijkheid van de Wet bescherming persoonsgegevens
4.1.
[verzoeker] verzoekt om de verwijzing naar de weblinks die voortkomen uit de zoekopdracht naar zijn naam uit de zoekresultaten te verwijderen dan wel af te schermen. De Wbp is in het onderhavige geval van toepassing als de verrichtingen van de zoekmachine zijn aan te merken als verwerking van persoonsgegevens en de exploitant van de zoekmachine voor deze gegevensverwerking verantwoordelijk is.
In dit verband zijn de overwegingen in het arrest van 13 mei 2014 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2014:317) (verder: het Costeja-arrest) van belang, waarin het Hof duidelijkheid heeft verschaft over de toepassing van de Privacyrichtlijn, die is geïmplementeerd in de Wbp, op de verrichtingen van de exploitant van een zoekmachine.
De verwerking van persoonsgegevens
4.2.
Er is sprake van verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 1, aanhef, sub a en b, Wbp. Het Hof heeft in het Costeja-arrest onder punt 28 vastgesteld dat de verrichtingen van en exploitant van een zoekmachine dienen te worden gekwalificeerd als ‘verwerking’, nu door het geautomatiseerd, onophoudelijk en systematisch op het internet te zoeken naar aldaar gepubliceerde informatie de exploitant van een zoekmachine ‘verzamelt’, ‘indexeert’, ‘vastlegt’, ‘ordent’ van gegevens en in voorkomend geval in de vorm van zoekresultatenlijsten ‘verstrekt’ aan internetgebruikers die zoekacties doen. Aangezien deze verrichtingen uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk door artikel 2, sub b van de Privacyrichtlijn worden beoogd, moeten zij als ‘verwerking’ in de zin van deze bepaling worden gekwalificeerd. Nu niet is betwist dat deze verrichtingen betrekking hebben op persoonsgegevens, zijnde gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijk persoon, een zogenaamde betrokkene in de zin van artikel 2, sub a van de Privacyrichtlijn, te weten [verzoeker] , dienen deze verrichtingen te worden gekwalificeerd als ‘verwerking van persoonsgegevens’.
De verantwoordelijke
4.3.
[verzoeker] heeft zijn verzoek zowel tegen Google Inc. als tegen Google Netherlands gericht. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek jegens verweersters overweegt de rechtbank als volgt.
Google Inc.
4.3.1.
Google Inc. kan worden aangemerkt als verantwoordelijke in de zin van artikel 1, aanhef, sub d, Wbp. Het Hof heeft in het Costeja-arrest onder punt 32 gewezen op de omschrijving van verantwoordelijke in artikel 2, sub d, van de Privacyrichtlijn als ‘de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enig ander lichaam die, respectievelijk dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt’. Onder punt 33 oordeelt het Hof dat het de exploitant van de zoekmachine is die het doel van en de middelen voor deze activiteit vaststelt en dus van de door hem zelf in dat kader verrichte verwerking van persoonsgegevens, zodat hij krachtens dat artikel 2 sub d, moet worden geacht ‘de verantwoordelijke’ voor deze verwerking te zijn.
Google heeft aangegeven en het Hof heeft dat in overweging 43 vastgesteld dat, zoals is vermeld op de website van Google Search, waarin een hyperlink staat die verwijst naar het privacy beleid, alsmede naar de servicevoorwaarden, dat Google Search, de zoekmachine, wordt aangeboden door Google Inc., dat Google Inc. de entiteit is die feitelijk de zoekdienst ontwikkelt en in technische zin realiseert, dat Google Inc. alle beslissingen neemt ten aanzien van informatie, inclusief persoonsgegevens, die in de zoekdienst gebruikt worden en die deze beslissingen implementeert in de dienstverlening. Voorts vermeldt het online formulier waarmee verwijdering van bepaalde zoekresultaten kan worden verzocht, waarvan [verzoeker] gebruik heeft gemaakt, ook uitdrukkelijk dat Google Inc. de opgegeven informatie gebruikt om tot een beslissing te komen.
Google Inc. is derhalve betrokken bij de realisatie en het aanbieden van de zoekdienst, en heeft daadwerkelijke betrokkenheid, feitelijk of juridisch, bij de verwerking van persoonsgegevens die in dat kader plaatsvindt. Voldoende staat vast dat Google Inc. gebruik maakt van zich in Nederland bevindende geautomatiseerde middelen.
Google Netherlands
4.3.2.
De rechtbank zal het verweer van Google dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn verzoek jegens Google Netherlands volgen, nu Google Netherlands niet als verantwoordelijke in de zin van de Privacyrichtlijn en de Wbp kan worden aangemerkt, omdat zij niet degene is die het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Google heeft daartoe aangevoerd, en dit is niet door [verzoeker] betwist, dat Google Netherlands geen betrokkenheid heeft bij het aanbieden van de dienst Google Search waarop het verzoek betrekking heeft. Google Netherlands verwerkt dan ook geen persoonsgegevens en heeft vooral een verkoopondersteunende rol.
Het verwijderingsverzoek
4.4.
Thans dient de vraag te worden beantwoord of Google Inc. de persoonsgegevens van [verzoeker] uit de zoekresultaten dient te verwijderen dan wel af te schermen, als vaststaat dat de persoonsgegevens rechtmatig bekend zijn gemaakt op de door de zoekmachine geïndexeerde website.
[verzoeker] heeft de rechtmatigheid van de bekendmaking van de persoonsgegevens, in casu de publicatie op de website van [naam] betreffende zijn veroordeling voor verboden wapenbezit, op zichzelf niet (uitdrukkelijk) betwist, zodat van de rechtmatigheid van de bekendmaking wordt uitgegaan.
De reikwijdte van het verzoek
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek tot verwijdering niet ziet op het volledige zoekresultaat bij een zoekopdracht op naam van verzoeker, ‘ [verzoeker] ’, maar slechts op bepaalde door [verzoeker] genoemde hyperlinks (URL’s) die naar één bronpagina verwijzen.
4.6.
Google heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat [verzoeker] geen belang heeft bij een eventuele verwijdering van zoekresultaten met een ruimere toepassing dan de Nederlandse versie van Google Search, te weten google.nl. Daartoe stelt Google dat Google Search zijn gebruikers op basis van hun locatie naar de lokale versie van de zoekmachine stuurt, zoals google.nl, als er vanuit Nederland wordt gezocht via google.com.
Ter zitting is door [verzoeker] hiertegen aangevoerd en is door Google niet verder betwist dat het automatisch doorsturen naar de locatie van gebruiker van Google Search afhankelijk is van de instellingen die de gebruiker van Google Search heeft ingevoerd. Dit betekent dat door andere instellingen van Google Search de gebruiker van de zoekmachine niet meer automatisch zal worden doorgestuurd naar de versie google.nl. De rechtbank ziet daarin aanleiding om het verzoek niet te beperken tot de Nederlandse versie van Google Search, te weten google.nl.
Voorts heeft Google in dit verband nog aangevoerd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om een uitspraak te doen over een verzoek tot verwijdering van informatie van buitenlandse versies van Google Search, zoals google.com, nu die informatie onder de rechtsmacht van de buitenlandse rechter valt. Nu het op zich mogelijk is dat een gebruiker van Google Search ook in Nederland gebruik maakt van google.com en de Wbp in een dergelijke situatie ook van toepassing is nu de verantwoordelijke gebruik maakt van zich in Nederland bevindende geautomatiseerde middelen, wordt dit verweer gepasseerd.
4.7.
Het verzoek van [verzoeker] strekt tot de verwijdering of afscherming van twee URL’s, te weten een .nl-domeinnaam (of URL.nl) en een .com-domeinnaam (of URL.com), die naar één bronpagina verwijzen. Google voert hiertegen aan dat .nl-domeinnaam niet verschijnt met de zoekopdracht ‘ [verzoeker] ’, dus ten aanzien van deze URL zou geen verwerking van de persoonsgegevens plaatsvinden. Gelet op de omstandigheid dat bij voornoemde zoekopdracht met de Nederlandse versie van Google Search (google.nl) het aanklikken van het zoekresultaat dat betrekking heeft op de website van [naam] de .nl-domeinnaam in de adresbalk verschijnt, is het feitelijk onjuist dat de Nederlandse domeinnaam niet verschijnt bij deze zoekopdracht. De beoordeling van het verzoek zal zich derhalve naast de URL.com ook uitstrekken tot de URL.nl.
Het toetsingskader van het verzoek
4.8.
Bij de beoordeling van de onder punt 3.1. genoemde primaire en subsidiaire grondslag van het verzoek zijn wederom de overwegingen van het Hof in het Costeja-arrest van belang, waarin het Hof duidelijkheid heeft verschaft over de wijze waarop de exploitant van een zoekmachine uitvoering dient te geven aan de Privacyrichtlijn, die in de Wbp is geïmplementeerd. In de Privacyrichtlijn komt het (grond)recht op privacy van betrokkene tot uitdrukking in de zes verwerkingsgrondslagen die zijn vermeld in artikel 7, en het (grond)recht op bescherming van de persoonsgegevens komt tot uitdrukking in de (verbods)bepaling van bijzondere categorieën gegevens van artikel 8.
Bij een verzoek als het onderhavige dient in het kader van de Privacyrichtlijn (en de Wbp) een belangenafweging plaats te vinden waarbij de fundamentele rechten van de verschillende partijen dient te worden gewogen. Het gaat daarbij om de grondrechten van betrokkene die zoals hierboven vermeld tot uitdrukking komen in de Privacyrichtlijn, te weten het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens van de betrokkene, en de grondrechten van de internetgebruiker en (wellicht ook) van de exploitant van de zoekmachine op vrijheid van meningsuiting (oftewel recht op informatie).
De uitleg van het Hof van de Privacyrichtlijn (het Costeja-arrest)
4.9.
Hoewel in beginsel mag worden aangenomen dat aan het recht op privacy/bescherming van persoonsgegevens en het recht op vrijheid op meningsuiting evenveel gewicht toekomen, omdat het gelijkwaardig rechten zijn, oordeelt het Hof in het Costeja-arrest dat de privacy-rechten in beginsel voorrang hebben op het (economische) belang van de zoekmachine-exploitant en het belang van internetgebruikers om kennis te nemen van informatie. Het Hof merkt op dat een evenwicht moet worden gevonden tussen de betrokken belangen.
Door de exploitant van de zoekmachine als ‘verantwoordelijke’ te kwalificeren met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens op bronpagina’s van derden, draagt het Hof de exploitant van de zoekmachine expliciet de taak op om de fundamentele rechten (belangen) af te wegen bij de beslissing of de verwerking van persoonsgegevens op bronpagina’s van derden ten opzichte van betrokkene(n) gerechtvaardigd is. Indien de betrokkene het niet eens is met de beslissing van de exploitant van de zoekmachine staat er een rechtsgang naar de rechter open. De rechtsbescherming van betrokkene als betrokkene zijn grondrechten gewaarborgd wenst te zien is ook in de Privacyrichtlijn verankerd. De betrokkene kan op grond van de Wbp (waarin de Privacyrichtlijn is geïmplementeerd) verzoeken de verwijzingen naar (een) webpagina(’s) uit de zoekresultaten te verwijderen of af te schermen.
De primaire grondslag van het verzoek
4.10.1.
[verzoeker] legt op de eerste plaats kennelijk aan zijn verzoek ten grondslag dat de verwerking van de persoonsgegevens onrechtmatig is doordat het op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp verboden is om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken. De gewraakte URL’s in het zoekresultaat voor een zoekopdracht naar “ [verzoeker] ” kunnen worden aangemerkt als een verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Er is voorts geen sprake van een uitzondering op de toepassing van dit verbod.
Google heeft hiertegen aangevoerd dat de persoonsgegevens niet als strafrechtelijke persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt. De desbetreffende strafrechtelijke informatie staat op de desbetreffende website van een derde, en niet in de zoekresultaten. De inhoudelijke beoordeling van het verzoek heeft alleen betrekking op de zoekresultaten en niet op de bronpagina waarnaar de zoekresultaten verwijzen.
4.10.2.
Tussen partijen is derhalve in geschil of het om verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens gaat. Als vast komt te staan dat het om strafrechtelijke persoonsgegevens gaat, heeft het verzoek betrekking op bijzondere categorie persoonsgegevens, oftewel gevoelige gegevens, waarvoor in de Privacyrichtlijn en de Wbp een verbodsbepaling is opgenomen. Het Hof heeft in het Costeja-arrest ten aanzien van de verwerking van deze categorie persoonsgegevens overwogen dat het om een bijzonder geval gaat waarbij de aard en de gevoeligheid van de gegevens een beslissende factor vormen bij het bepalen van het evenwicht tussen de betrokken belangen van partijen. Het Hof bepaalt immers ‘dat in bijzondere gevallen kan dat evenwicht afhangen van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene’.
De legitiem-belang-bepaling van artikel 7, sub f van de Privacyrichtlijn (of artikel 8, sub f Wbp), op grond waarvan persoonsgegevens verwerkt worden als de verwerking noodzakelijk is voor het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van de derden aan wie de gegevens worden verstrekt, geldt niet voor de in artikel 8 van de Privacyrichtlijn genoemde ‘bijzondere categorieën gegevens’, omdat de privacy-rechten van de betrokkene bij de verwerking van deze bijzondere persoonsgegevens zwaarder wegen. In plaats daarvan is de verwerking van bijzondere persoonsgegevens verboden, of, afhankelijk van de nationale implementatiewetgeving, toegestaan als de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de verwerking. In Nederland is in artikel 16 van de Wbp voor een verbod (met uitzonderingen) gekozen. Er zijn uitzonderingen op het verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens.
4.10.3.
Aan de orde is thans de vraag of het in dit geval gaat om de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Het gaat daarbij gelet op hetgeen reeds onder 4.2. is overwogen om de op het internet gepubliceerde gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon die door de exploitant van de zoekmachine in de vorm van een resultatenlijst met hyperlinks aan de internetgebruiker wordt verstrekt. In dit geval gaat het om de inhoud van de bronpagina die te vinden is met de door [verzoeker] aangeduide hyperlinks, te weten de publicatie op de website van [naam] betreffende de veroordeling van [verzoeker] voor verboden wapenbezit. Het verweer van Google dat de inhoudelijke beoordeling van het verzoek slechts betrekking zou hebben op de zoekresultaten, faalt derhalve. De inhoud van de bronpagina waarop het verzoek betrekking heeft bevat strafrechtelijke persoonsgegevens, nu de op deze bronpagina vermelde gegevens redelijkerwijs tot de identificatie van [verzoeker] als verdachte of dader kunnen leiden. De bronpagina bevat immers naast de volledige naam van [verzoeker] en een foto van hem, citaten van de rechter, raadsman van [verzoeker] en de openbare aanklager ter terechtzitting waarbij [verzoeker] is veroordeeld voor een strafbaar feit, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf heeft opgelegd gekregen.
4.10.4.
Nu het verzoek strafrechtelijke persoonsgegevens betreft, geldt in beginsel het verbod van verwerking van deze gegevens zoals is bepaald in artikel 16 Wbp. Voorts is niet gebleken van een van de uitzonderinggronden die limitatief en exclusief zijn opgesomd in artikel 22 Wbp op de toepassing van het verbod tot verwerking van de strafrechtelijke persoonsgegevens. Hoewel de rechtbank zich bewust is van het vergaande praktische gevolg voor de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens door de exploitant van een zoekmachine, acht de rechtbank de conclusie onvermijdelijk dat er in dit geval sprake is van een toepasselijk verbod op de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. De rechtbank acht derhalve het verzoek om Google te bevelen de verwijzing naar de weblinks die voortkomen uit de zoekopdracht naar de naam van verzoeker uit de zoekresultaten te verwijderen dan wel af te schermen, reeds hierom toewijsbaar.
De subsidiaire grondslag van het verzoek
4.11.1.
Voor zover omtrent het onder 4.10.4. overwogene anders geoordeeld zou moeten worden, overweegt de rechtbank dat ook een belangenafweging, waarbij het gaat om de afweging van de onder 4.8. genoemde in het geding zijnde grondrechten, op grond van artikel 46 juncto 36 of 40 Wbp in deze procedure in het voordeel van betrokkene zal uitvallen, op grond van het volgende.
4.11.2.
Een gegevensverwerking als de onderhavige vindt haar grondslag in de eerdergenoemde legitiem-belang-bepaling van artikel 8 sub f Wbp (of artikel 7 sub f Privacyrichtlijn) dat voorschrijft dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op de persoonlijke levenssfeer, zich daartegen verzet.
4.11.3.
Zoals het Hof in het Costeja-arrest heeft overwogen en deels reeds onder 4.9. is vermeld, moet bij de beoordeling van een verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens het volgende tot uitgangspunt worden genomen:
- In beginsel kan een exploitant van een zoekmachine zich op de legitiem-belang-bepaling beroepen voor de verwerking van persoonsgegevens op bronpagina’s van derden. De exploitant van de zoekmachine heeft op grond van de legitiem-belang-bepaling geen toestemming nodig van de betrokkene wiens persoonsgegevens worden vermeld op webpagina’s die door een exploitant van een zoekmachine worden geïndexeerd en verder worden verwerkt.
- De betrokkene heeft echter het recht tot verkrijging van rectificatie, uitwissing of afscherming van persoonsgegevens indien sprake is van een verwerking van persoonsgegevens die onverenigbaar is met de Privacyrichtlijn.
Een dergelijke onverenigbaarheid kan in de zin van artikel 6, lid 1, sub c, d en e van de Privacyrichtlijn (waarvan het equivalent te vinden is in artikel 36, lid 1, Wbp) niet enkel het gevolg zijn van onnauwkeurigheid van de persoonsgegevens maar ook omdat zij, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is.
Voorts kan een dergelijke onverenigbaarheid in de zin van artikel 14 sub a van de Privacyrichtlijn (waarvan het equivalent te vinden is in artikel 40 Wbp) worden vastgesteld als er sprake is van zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere situatie van betrokkene en zich ertegen verzetten dat de desbetreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
-De betrokkene kan op basis van zijn door de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten verlangen dat de op hem betrekking hebbende informatie niet via de opneming in de resultatenlijst van de zoekmachine door de exploitant van de zoekmachine ter beschikking wordt gesteld van het grote publiek.
- Het belang van de betrokkene krijgt daarbij in beginsel voorrang niet enkel op het economische belang van de exploitant van de zoekmachine, maar ook op het belang van het publiek om deze informatie te vinden wanneer op de naam van de betrokkene wordt gezocht.
- Dit zal echter niet het geval zijn indien de inmenging in de grondrechten van de betrokkene wegens bijzondere redenen, zoals de rol die deze persoon in het openbare leven speelt wordt gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft om toegang tot de informatie te krijgen. Voor de volledigheid wordt hier ook genoemd dat dit evenwicht ook kan afhangen van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene, zoals bij strafrechtelijke persoonsgegevens het geval kan zijn.
4.11.4.
Het gaat hier dus om een belangenafweging waarbij het belang van [verzoeker] dat de desbetreffende publicatie niet meer kan worden gevonden op het internet moet worden afgezet tegen de belangen van Google om door middel van haar zoekmachine een relevant zoekresultaat te produceren en van het publiek om via de zoekmachine relevante informatie te vinden.
4.11.5.
Google heeft in dit verband aangevoerd dat er sprake is van een bijzondere reden om de hyperlinks naar de desbetreffende publicatie in stand te laten, gelet op de rol die [verzoeker] , die advocaat is bij een [advocatenkantoor] , in het openbare leven speelt. Hoewel een advocaat een belangrijke rol speelt in het maatschappelijke verkeer door het verlenen van juridische bijstand, gaat het de rechtbank te ver om er vanuit te gaan dat iedere advocaat een zodanige maatschappelijke rol heeft dat het publiek steeds belang heeft om ervan kennis te kunnen nemen dat een advocaat strafrechtelijk is veroordeeld. Wanneer dat wel het geval is hangt af van de omstandigheden van het geval. [verzoeker] is medewerker op een [advocatenkantoor] en adviseert met betrekking tot zakelijke contracten. Het feit waarvoor [verzoeker] is veroordeeld valt niet in enigerlei relatie tot zijn professionele werkzaamheden te brengen. Dat [verzoeker] anderszins bijzondere maatschappelijk invloed heeft is niet gebleken. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de maatschappelijke status van [verzoeker] niet zodanig relevant dat het publieke belang zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van [verzoeker] .
4.11.6.
De rechtbank betrekt voorts de volgende door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden in haar belangenafweging. Op grond van de in [Land] geldende ‘ [wet] ’ die ertoe strekt dat mensen die voor een strafbaar feit zijn veroordeeld en vervolgens hun straf hebben uitgezeten, na verloop van tijd met een schone lei mogen beginnen, moet het ( [Land] ) strafblad van [verzoeker] als geschoond worden beschouwd. Dit volgt ook uit zijn overgelegde aanvullende productie 3, waarbij een afschrift van zijn ‘criminal record’ is overgelegd en waarin is vermeld dat [verzoeker] op [datum] 2012 is veroordeeld en zijn zogenaamde schone lei (‘conviction spent’) op 11 januari 2015 is verleend. Voorts blijkt uit aanvullende productie 8 dat Google in haar transparantierapport het voorbeeld heeft vermeld van een verwijderingsverzoek dat is toegewezen en waarbij Google de pagina heeft verwijderd uit de zoekresultaten met betrekking tot de naam van betrokkene, in het geval dat op grond van bovengenoemde wet “de veroordeling van betrokkene was verjaard”. Gelet op deze omstandigheden is er in dit geval sprake van een verwerking van de zoekresultaten die langer voortduurt dan noodzakelijk is. Een redelijke belangenafweging, waarbij is vastgesteld dat de verwerking van de persoonsgegevens onverenigbaar is met de Privacyrichtlijn, leidt tot de beslissing dat het recht op privacy, dat tot uitdrukking komt in het verwijderen van de desbetreffende zoekresultaten, in deze zaak prevaleert boven het recht van Google om de desbetreffende zoekresultaten in stand te laten.
Overig
4.12.
De rechtbank zal het meest verstrekkende verzoek tot bevel, derhalve het bevel tot verwijdering, toewijzen.
4.13.
De rechtbank zal Google Inc. opdragen om binnen twee weken na de betekening van de beschikking aan het bevel tot verwijdering te voldoen.
4.14.
De rechtbank zal de dwangsom toewijzen zoals is verzocht, met dien verstande dat het maximumbedrag van de verschuldigde dwangsom zal worden gematigd en beperkt tot € 250.000,00.
4.15.
Google Inc. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 285,00 aan griffierecht en € 904,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 452,00).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn verzoek jegens Google Netherlands,
5.2.
beveelt Google Inc. om binnen twee weken na de betekening van deze beschikking, de verwijzing naar de volgende weblinks die voortkomen uit de zoekopdracht naar de naam van verzoeker:
- [URL1]
- [URL2]
uit de zoekresultaten te verwijderen, een en ander op straffe van het aan [verzoeker] betalen van een dwangsom ten bedrag van € 5.000,00 per dag tot een maximumbedrag van € 250.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
veroordeelt Google Inc. in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.189,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.
1287 / 676