HR, 26-03-2010, nr. 09/03980
ECLI:NL:HR:2010:BL3264
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-03-2010
- Zaaknummer
09/03980
- Conclusie
Mr. Spier
- LJN
BL3264
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL3264, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL3264
ECLI:NL:PHR:2010:BL3264, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL3264
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑03‑2010
Inhoudsindicatie
WSNP. Verzoek om toepassing schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van art. 288 lid 1, aanhef en onder b F. (81 RO).
26 maart 2010
Eerste Kamer
09/03980
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met rekestnummer 155777 van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2009,
b. het arrest in de zaak 200.035.530/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 22 september 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 maart 2010.
Conclusie 02‑02‑2010
Mr. Spier
Partij(en)
Verkorte conclusie inzake
[Verzoeker]
1.
Het Hof Amsterdam heeft bij arrest van 22 september 2009 het vonnis van de Rechtbank Haarlem bekrachtigd waarbij het verzoek van [verzoeker] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Tegen dit arrest is tijdig beroep in cassatie ingesteld.
2.
Volgens het Hof heeft [verzoeker] onvoldoende aannemelijk gemaakt bij het ontstaan/onbetaald laten van (een deel van) de schulden te goeder trouw te zijn geweest. Het Hof doelt daarbij vooral op een schuld aan het Waarborgfonds en een lening aan ABN AMRO. Onvoldoende onderbouwd is dat zich een situatie als bedoeld in art. 288 lid 3 Fw. voordoet (rov. 2.3).
3.
De onderdelen 2–2.3 behelzen geen klachten (die aan de daaraan te stellen eisen voldoen). Onderdeel 2.4 mist feitelijke grondslag. Uit niets blijkt dat het Hof ten nadele van [verzoeker] rekening houdt met de CJIB-boetes. Ten aanzien van de schuld aan het Waarborgfonds gaat het Hof klaarblijkelijk uit van het door [verzoeker] genoemde bedrag waarover het — niet bestreden — oordeelt dat sedert 2007 daarop niet meer is afgelost.
4.
Onderdeel 2.5 is onbegrijpelijk. In elk geval wordt eraan voorbijgezien dat het Hof uitlegt waarom [verzoeker] meer had kunnen (en daarom ook had moeten) aflossen op de schuld aan het Waarborgfonds in plaats van dit geld te besteden aan onder meer een huwelijksfeest. Ook onderdeel 2.7, voor zover al begrijpelijk, loopt hierop stuk.
5.
Voor zover onderdeel 2.6 ertoe strekt dat iedere betaling meebrengt dat een schuldenaar te goeder trouw is, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het iets anders bedoelt te zeggen, is het onbegrijpelijk.
6.
Onderdeel 2.8, reppend over ‘de stukken van het geding’, voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv.
7.
Onderdeel 2.9 mist feitelijke grondslag. Volkomen duidelijk is welke schulden het Hof [verzoeker] aanrekent: de lening, voor zover aangegaan voor — in de omstandigheden van het geval — niet aangewezen uitgaven en de schuld aan het Waarborgfonds.
8.
Onderdeel 2.10 miskent dat het Hof — in cassatie niet bestreden — heeft geoordeeld dat [verzoeker] zijn goede trouw, als bedoeld onder 2, moet aantonen en dat hij dit onvoldoende heeft gedaan. Ook onderdeel 2.11 ziet hieraan voorbij.
9.
Onderdeel 2.12 is onbegrijpelijk en mist bovendien belang in het licht van hetgeen onder 8 is vermeld.
10.
Onderdeel 2.13 voegt niets nieuws toe en faalt op de hiervoor genoemde gronden.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procueur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal