Het hof verbeterde dit homologatieteken; in het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel stond er “6EL00053”.
HR, 10-12-2019, nr. 18/03538
ECLI:NL:HR:2019:1902
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-12-2019
- Zaaknummer
18/03538
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1902, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑12‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1292
ECLI:NL:PHR:2019:1292, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1902
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen van zonder consent invoeren vanuit België van pistolen en revolverframes, meermalen gepleegd (art. 14.1 WWM) en medeplegen van zonder erkenning transformeren van alarm- en startpistolen, meermalen gepleegd (art. 9.1 jo. 55.3.a WWM). Kunnen alarm- en startpistolen worden aangemerkt als wapens a.b.i. categorie III van art. 2.1. WWM? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03538
Datum 10 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 augustus 2018, nummer 22/000861-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2019.
Conclusie 29‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen van zonder consent invoeren vanuit België van pistolen en revolverframes, meermalen gepleegd (art. 14.1 WWM) en medeplegen van zonder erkenning transformeren van alarm- en startpistolen, meermalen gepleegd (art. 9.1 jo. 55.3.a WWM). Kunnen alarm- en startpistolen worden aangemerkt als wapens a.b.i. categorie III van art. 2.1. WWM? HR: art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03538
Zitting 29 oktober 2019
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 6 augustus 2018 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd”, 2. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onderdeel a van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.”, 3. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd” en 4. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest zoals bedoeld in art. 27(a) Sr.
Namens de verdachte heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het hof wat betreft de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten “ten onrechte bewijs heeft aangenomen voor de omstandigheid dat sprake was van vuurwapens als bedoeld in art. 2, eerste lid, categorie III WWM en ten onrechte de kwalificatiebeslissing daarop heeft gebaseerd”. Het middel klaagt in het bijzonder dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde vuurwapens alarm- of startpistolen zijn die een “geheel dichte loop” hebben en voorts mogelijk een kleiner kaliber hebben dan 6 mm, waardoor zij niet vallen onder categorie III WWM. Door zich kennelijk te baseren op het in bewijsmiddel 8 neergelegde proces-verbaal van politie, opgesteld door een verbalisant van wie niet blijkt dat hij over de deskundigheid tot het categoriseren van (vuur)wapens beschikte, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of is het arrest niet naar de eisen der wet met redenen omkleed waardoor het niet zonder meer begrijpelijk is.
3.2.
Ten laste van de verdachte heeft het hof – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang − bewezenverklaard dat:
“1. hij op 30 juli 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander zonder consent wapens van categorie III, te weten:
- vijf pistolen van het merk BBM, Model 315 AUTO, kaliber 8mm en voorzien van het homologatieteken, afgegeven voor en door België: BEL00053,
en
- drie revolverframes van het merk BBM, Model Olympic 38, kaliber .22 knal en voorzien van het homologatieteken, afgegeven voor en door België: BEL00054,
heeft doen binnenkomen vanuit België;
2. hij op tijdstippen in de periode van 13 mei 2013 tot en met 2 oktober 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen tezamen en in vereniging met een ander telkens zonder erkenning heeft getransformeerd vuurwapens als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten: (een) alarmpisto(o)l(en) en/of (een) startpisto(o)l(en) en/of (een) alarmrevolver(s) en/of (een) startrevolver(s)”.
3.3.
Deze bewezenverklaringen steunen onder meer op het volgende door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel, welk bewijsmiddel, onder verbetering van de weergave van het nummer van een van de daarin genoemde homologatietekens, door het hof is overgenomen:
“8. Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL 17P0-2013234891-16, pagina’s 255 t/m 264 (zaaksdossier Handel) bij het proces-verbaal met dossiernummer PL 17R0-679/2013, van politie Rotterdam-Rijnmond, inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant]:
Op 31 juli 2013 onderzocht ik diverse voorwerpen. Deze voorwerpen waren op 30 juli 2013 aangetroffen en in beslag genomen op de locatie [a-straat 1] te [postcode] [plaats].
BVH-goednummer 4422435/ SIN AAFT8728NL/ VDS 105430 t/m 105434
Bij dit onderzoek zag ik dat vijf van de voorwerpen alarm- c.q. startpistolen zijn, van het merk: BBM, model 315 Auto en niet voorzien van een serienummer. Deze vijf alarm- c.q. startpistolen zijn voorzien van het homologatieteken, afgegeven voor en door België: BEL000531..
Deze alarm- c.q. startpistolen hebben één of meer van de volgende kenmerken:
- het heeft een (gedeeltelijke) open loop;
- het kan knalpatronen bevatten van een kaliber groter dan 6 mm; te weten 8mm.
- de ligplaats van de patronen staat niet loodrecht op de loop van het wapen.
Derhalve zijn deze alarm- c.q. startpistolen een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, Categorie III, onder 4 0 van de Wet Wapens en Munitie.
BVH-goednummer 4422489/ SIN AAFT8721NL/ VDS 105440
BVH-goednummer 4422505/ SIN AAFT8722NL/ VDS 105443
BVH-goednummer 4422502/ SIN AAFT8718NL/ VDS 105442
Verder werden drie revolverframes met dichte loop ter onderzoek aangeboden. Ik zag dat deze revolverframes, revolverframes van een alarm- c.q. startrevolver betrof, van het merk: BBM, model: Olympic 38, kaliber .22 knal.
Ik zag dat de cilinders uit deze drie revolverframes verwijderd waren. Tevens zag ik dat de kolfplaten verwijderd waren. Deze drie revolverframes voor een alarm- c.q. startrevolver zijn voorzien van het homologatieteken, afgegeven voor en door België: BEL00054.
BVII-goednummer 4422497/ SIN AAFT8716NL/ VDS 105441
BVH-goednummer 4422484/ SIN AAFT8715NL/ VDS 105439
BVR-goednummer 4422477/ SIN AAFTR717NL/ VDS 105437
BVH-goednummer 4422508/ SIN AAFT8723NL/ VDS 105444
Ter onderzoek werden vier revolvercilinders aangeboden. Ik zag dat deze vier revolvercilinders, revolvercilinders van een alarm- c.q. startrevolver betrof, van het merk BBM, model: Olympic 38.
BVH-goednummer 4422467/SIN AAFT8719NL/ VDS 105436
BVH-goednummer 4422460/ SIN AAFT8720NL/ VDS 105435
Verder werden vier setjes kolfplaten aangeboden ter onderzoek. Ik zag dat deze kolfplaten te plaatsen zijn op de voornoemde revolverframes van een alarm- c.q. startrevolver.
De voornoemde onderdelen van alarm- c.q. startrevolver, zijn op zeer eenvoudige wijze, zonder gebruikmaking van speciaal gereedschap, in elkaar te zetten. De alarm c.q. startrevolvers zijn dan geschikt om knalpatronen van het kaliber .22 te verschieten.
Deze alarm- c.q. startrevolvers hebben het volgende kenmerk:
-de ligplaats van de patronen en de gasuitlaat staan niet loodrecht op de loop van het wapen.
Met de voornoemde onderdelen zijn drie complete en werkende alarm- c.q. startrevolvers te maken.
Derhalve zijn deze drie alarm- c.q. startrevolvers een wapen in de zin van artikel 2 lid I, Categorie III, onder 4° van de Wet Wapens en Munitie.”
3.4.
Het hof heeft zijn oordeel dat de in de tenlasteleggingen onder 1 en 2 vermelde wapens voorwerpen zijn in de zin van categorie III van art. 2, eerste lid, WWM doen steunen op het als bewijsmiddel 8 tot bewijs gebezigde proces-verbaal van [verbalisant], verbalisant, voor zover inhoudende diens bij zijn onderzoek aan de onderhavige voorwerpen gedane bevindingen.
3.5.
Art. 2 WWM, dat de categorisering van wapens in de zin van de WWM behandelt luidt, voor zover van belang:
“1. Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
(…)
Categorie III
(…)
4°. alarm- en startpistolen en -revolvers, met uitzondering van alarm- en startpistolen die:
a. geen loop of een kennelijk verkorte, geheel gevulde loop hebben;
b. zodanig zijn ingericht dat zij uitsluitend knalpatronen van een kaliber niet groter dan 6 mm kunnen bevatten; en
c. waarvan de ligplaats van de patronen en de gasuitlaat loodrecht staan op de loop of op de lengterichting van het wapen.”
3.6.
De wetsgeschiedenis van art. 2 WWM houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“In categorie III, voorheen onder 5° en thans onder 4°, gaat het om voorwerpen in de vorm van pistolen en revolvers die bestemd zijn om een luide knal te produceren, te weten alarm- en startpistolen en -revolvers. Dit zijn geen vuurwapens in de zin van de Wet wapens en munitie, omdat zij niet bestemd of geschikt zijn om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. Zij zijn afzonderlijk in categorie III opgenomen niet omdat daarmee – zoals bij echte vuurwapens – lichamelijk letsel kan worden toegebracht, maar omdat zij geschikt zijn voor bedreiging of afdreiging. Uitsluitend alarm- en startpistolen (dus niet alarm- en startrevolvers) die cumulatief aan de onder a, b en c genoemde voorwaarden voldoen zijn van de verlofplicht uitgezonderd. Alle andere alarm- en startpistolen en -revolvers vallen per definitie onder de verlofplicht. Overigens zij er in dit verband nog op gewezen dat voorwerpen in de vorm van pistolen en revolvers die bestemd zijn om een luide knal te produceren en die tevens bestemd of geschikt zijn om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, uiteraard worden aangemerkt als vuurwapen. De door de leden van de CDA-fractie genoemde «alarm-vuurwapens» vallen dus in categorie III, onder 1°, terwijl de door hen genoemde vuurwapens die in de verste verte niet op wapens lijken vallen onder categorie II, onder 1° of 4°.”2.
3.7.
De in art. 2 WWM bedoelde “categorie III” bevat een opsomming van wapens waarvan niet alleen het dragen, maar ook het voorhanden hebben in beginsel niet kan worden toegestaan, maar waarvoor onder omstandigheden wel vergunning of vrijstelling kan worden verleend.3.
3.8.
Voor zover het middel ervan uitgaat dat de in het door de rechtbank als bewijsmiddel 8 gebezigde proces-verbaal bedoelde drie voorwerpen “met dichte loop” dan wel met een “kaliber .22 knal” alarm- of startpistolen betreffen, mist het feitelijke grondslag, nu de verbalisant deze kenmerken blijkens dit proces-verbaal heeft toegekend aan alarm- c.q. startrevolvers. Datzelfde geldt voor het kennelijke oordeel van de steller van het middel dat onder 1 is bewezenverklaard dat de verdachte pistolen met “met dichte loop” dan wel met een “kaliber .22 knal” zonder consent heeft doen binnenkomen vanuit België.
3.9.
Voor zover het middel op de opvatting berust dat ook alarm- c.q. startrevolvers onder de in categorie III van art. 2, eerste lid, onder 4° WWM bedoelde uitzonderingen (kunnen) vallen faalt het eveneens, omdat die opvatting gelet op die bepaling en de hiervoor onder 3.6 weergegeven wetsgeschiedenis onjuist is. Daaruit blijkt immers dat alarm- en startrevolvers per definitie vallen onder categorie III zoals bedoeld in art. 2, eerste lid, WWM, wat er ook zij van hun specifieke kenmerken.
3.10.
Voor zover het middel ten slotte berust op de opvatting dat de in categorie III van art. 2, eerste lid, onder 4° WWM bedoelde uitzonderingen als een alternatieve lijst zijn bedoeld, faalt het middel ook op die grond, omdat die opvatting wederom gelet op die wetsbepaling en de wetsgeschiedenis onjuist is. Daaruit blijkt immers dat uitsluitend alarm- en startpistolen die cumulatief aan de onder a, b en c genoemde voorwaarden voldoen van de verlofplicht zijn uitgezonderd.
3.11.
Anders dan het middel betoogt, geeft het oordeel van het hof dat bij de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 sprake was van wapens als bedoeld in art. 2, eerste lid, categorie III WWM geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook is dit oordeel niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep niet blijkt dat aldaar door of namens de verdachte de deskundigheid van de genoemde verbalisant is betwist.4.
3.12.
Het middel faalt derhalve in al zijn onderdelen.
4. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81.1 RO ontleende motivering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑10‑2019
Kamerstukken II, 1994/95, 24107, nr. 5, p. 6 (NV II).
Vgl. HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1352, NJ 2014/39 m.nt. M.J. Borgers.