Bindend advies
Einde inhoudsopgave
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/4.2.1:4.2.1 Lijdelijkheid van de overheidsrechter
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/4.2.1
4.2.1 Lijdelijkheid van de overheidsrechter
Documentgegevens:
Pauline Elisabeth Ernste, datum 01-07-2012
- Datum
01-07-2012
- Auteur
Pauline Elisabeth Ernste
- JCDI
JCDI:ADS355955:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Van Boneval Faure 1871, p. 72.
Van Boneval Faure 1871, p. 71-72.
Onder andere Belinfante & Ariëns 1940, p. 13-15; en Bosch-Boesjes 1991, p. 4.
Onder andere Haardt 1970, p. 141-143; en Van Rossem/Clevinga 1972, art. 3, aant. 2, voetnoot 7; en Star Busmann & Rutten 1972, nr. 248; en Wesseling-Van Gent 1987, p. 121-122; en Bosch-Boesjes 1991, p. 225-238; en Asser, Groen & Vranken 2003, p. 65.
De Bock 2011, p. 90.
Asser, Groen & Vranken 2003, p. 77 e.v.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De rol van de overheidsrechter in de civiele procedure is in de loop der tijd sterk veranderd. Van Boneval Faure merkte in 1871 de lijdelijkheid van de overheidsrechter aan als één van de zeven hoofdbeginselen van rechtspraak.1 Lijdelijkheid van de overheidsrechter hield toen in dat de overheidsrechter geen zeggenschap had over het verloop van de procedure en dat de overheidsrechter zich beperkte tot hetgeen door partijen aan zijn oordeel was onderworpen. Van Boneval Faure plaatste bij de lijdelijkheid van de overheidsrechter toen al de kritische kanttekening dat wellicht aan de overheidsrechter te weinig macht is gegeven wat betreft het toezicht op het verloop van de procedure alsook aangaande hetgeen aan de overheidsrechter wordt voorgelegd.2 De bezwaren dat lijdelijkheid van de overheidsrechter leidde tot lange procedures doordat partijen de duur van de procedure bepalen en dat de overheidsrechter wordt beperkt de materiële waarheid te achterhalen, zijn bezwaren die door de jaren heen in de literatuur zijn aangevoerd tegen de lijdelijkheid van de overheidsrechter.3 Later werd in de literatuur geconstateerd dat de lijdelijkheid van de overheidsrechter is verminderd waardoor de gedachte is ontstaan dat het klassieke uitgangspunt van de lijdelijkheid van de overheidsrechter niet langer als een beginsel van het burgerlijk procesrecht zou moeten worden aangemerkt en kwam in de literatuur meer het accent te liggen op de keerzijde van de lijdelijkheid van de overheidsrechter: de partijautonomie.4
In 2002 is bij de herziening van het procesrecht nader aandacht besteed aan de verhouding tussen de overheidsrechter en partijen. Volgens de memorie van toelichting is de overheidsrechter slechts op bepaalde terreinen nog lijdelijk. Hiermee heeft de wetgever gestreefd naar een meer doelmatig verloop van de procedure. De overheidsrechter is lijdelijk ten aanzien van de aanvang van de procedure en de omvang van het geschil. Dit vloeit voort uit het algemene uitgangspunt van het materiële burgerlijk recht dat rechtssubjecten vrij zijn zelf hun rechtspositie te bepalen. Bij de verwezenlijking daarvan in een civiele procedure behoren partijen volgens de wetgever dan ook autonoom te zijn. Zo wordt de omvang van het geschil in een dagvaardingsprocedure door partijen bepaald door de in de dagvaarding door eiser geformuleerde eis en het verweer van gedaagde in de conclusie van antwoord. In de verzoekschriftprocedure geschiedt dit door het in het verzoekschrift geformuleerde verzoek en het daarop mogelijk volgend verweerschrift. Uit het voorgaande vloeit voort dat partijen de grenzen bepalen waarbinnen de waarheidsvinding plaatsvindt.5 Ten aanzien van het verloop en de instructie van de zaak is de overheidsrechter niet lijdelijk.6
Het driemanschap Asser, Groen & Vranken pleit in de ‘fundamentele herbezinning’ voor een nog actievere rol van de overheidsrechter en spreekt van een ‘gezamenlijke verantwoordelijkheid’. Het beginsel van partijautonomie kan volgens het driemanschap niet meer als richtinggevend beginsel dienen. Dit houdt in dat partijen de verplichting hebben tot openheid tegenover de overheidsrechter en tegenover elkaar. De overheidsrechter mag en moet volgens het driemanschap zich actief bezighouden met de feitelijke en juridische grondslagen van het geschil.7