Rb. Arnhem, 04-10-2006, nr. 138485
ECLI:NL:RBARN:2006:AZ4002
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
04-10-2006
- Zaaknummer
138485
- LJN
AZ4002
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2006:AZ4002, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 04‑10‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 04‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Eisers leggen aan hun vorderingen primair ten grondslag dat zij hebben gedwaaald, dan wel dat zij zijn misleid, dan wel dat de bank misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 138485 / HA ZA 06-473
Vonnis van 4 oktober 2006
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. A.F.Th.M. Heutink te Gennep,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK NIJMEGEN U.A.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. M.A. Oostendorp te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en Rabobank Nijmegen genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 4 oktober 2006
- -
het proces-verbaal van comparitie van 24 augustus 2006.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben zich in november 2001 tot zowel Rabobank Nijmegen als tot Rabobank Bergen-Gennep, op dat moment de huisbankier van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], gewend met een financieringsaanvraag van EUR 38.571,00. Dit bedrag zou als werkkapitaal voor een nieuw op te zetten bedrijf met de naam [bedrijfsnaam] dienen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben daarbij aangegeven dat zij voor de verkrijging van de financiering de overwaarde van hun woning aan de [adres] te [woonplaats], wilden benutten.
2.2.
Op 4 december 2001 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en Rabobank Nijmegen waarbij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hun plannen hebben toegelicht.
2.3.
Op 22 januari 2002 heeft Rabobank Bergen-Gennep aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] meegedeeld dat zij niet bereid was de financieringsaanvraag te honoreren.
2.4.
Rabobank Nijmegen heeft op 28 februari 2002 een financieringsvoorstel gedaan aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en hiertoe twee offertes uitgebracht, één offerte voor de financiering van werkkapitaal ad EUR 66.899,00 (hierna: de zakelijke offerte) en één hypotheekofferte. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben de beide offertes ontvangen.
2.5.
Op pagina 10 van de zakelijke offerte staat onder andere het volgende vermeld:
In onze berekeningen zijn wij uitgegaan van een door u geprognosticeerd inkomen van EUR 83.000,00 over het jaar 2002.
Met deze uitbreiding van de financiering is op basis van de huidige gegevens uw financieringsplafond bereikt.
Na verstrekking van de financiering dient de kredietlimiet gerespecteerd te worden. Er worden derhalve geen overstanden op de rekeningen toegestaan.
2.6.
Op pagina 2 van de hypotheekofferte staat onder andere het volgende:
Zekerheid
Gevestigd hypotheek ter grootte van EUR 524.000,00
• met rangorde één op het perceel grond met woonhuis en toebehoren gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
2.7.
[eiser sub 1] schrijft op 13 maart 2002 het volgende aan de heer [betrokkene] van Rabobank Nijmegen:
Bijgaande ontvangt u de offertes voor de financiering van [bedrijfsnaam] en de hypotheeklening ondertekend retour.
(…)
Ik heb de dhr. [betrokkene 2] van Rabobank Gennep/Bergen gevraagd mijn rekeningen naar de Rabobank Nijmegen te fixeren.
2.8.
Op 19 maart 2002 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en Rabobank Nijmegen de volgende vier aktes (hierna ook: de financieringsovereenkomsten) ondertekend:
- a.
een akte met dossiernummer 1378.951.964 betreffende een aflossingsvrije hypotheek tot het bedrag van EUR 260.942,00;
- b.
een akte met dossiernummer 1378.941.918 betreffende een schuldbekentenis en een hoofdelijke medeschuldverbintenis tot het bedrag van EUR 30.085,00;
- c.
een akte met dossier-/rekeningnummer 1678.68.691 betreffende een rekening-courantovereenkomst en een hoofdelijke medeschuldverbintenis met een kredietfaciliteit tot het bedrag van EUR 9.500,00;
- d.
een akte met dossier-/rekeningnummer 1406.21.687 betreffende een rekening-courantovereenkomst en een hoofdelijke medeschuldverbintenis met een kredietfaciliteit tot het bedrag van EUR 27.314,00.
Daarmee was de relatie tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] enerzijds en Rabobank Bergen-Gennep anderzijds volledig afgewikkeld.
2.9.
In de onder a van punt 2.8 genoemde akte is ten aanzien van de rentebetalingen de volgende bepaling opgenomen:
De rente wordt per vervaldag achteraf berekend en in rekening gebracht.
Verschuldigde rente 6,6 % per jaar
Vervaldag de laatste dag van elke maand
Eerste rentebetaling 30 maart 2002
2.10.
In de onder b van punt 2.8 genoemde akte is ten aanzien van de aflossing de volgende bepaling opgenomen:
Het bedrag van de geldlening moet worden terugbetaald in maandelijkse termijnen groot EUR 627,00 (…) te voldoen op de laatste dag van elke maand voor het eerst op 30 april 2002.
2.11.
In juli 2002 zijn overstanden ontstaan ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Rabobank Nijmegen heeft op dat moment [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dringend verzocht het saldotekort aan te vullen. Rabobank Nijmegen heeft daarbij aangegeven dat zij indien de overstanden niet werden aangezuiverd, zouden overgaan tot blokkering van de rekeningen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2].
2.12.
[eiser sub 1] heeft op 4 juli 2002 een brief gestuurd aan Rabobank Nijmegen waarin hij verzoekt om uitstel voor het aanzuiveren van de overstand tot 10 augustus 2002. Naar aanleiding van dit verzoek heeft Rabobank Nijmegen uitstel verleend tot 27 augustus 2002.
2.13.
Eind augustus 2002 waren de overstanden opgelopen tot in totaal EUR 17.847,00. Op 27 augustus 2002 heeft de heer [betrokkene] namens Rabobank Nijmegen een brief gestuurd aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waarin hij het volgende schrijft:
Op 2 juli 2002 hebben wij u per brief dringend gevraagd het saldotekort op uw rekeningen aan te vullen. Uw reactie op deze brief was, een verzoek om uitstel tot 10 augustus 2002. Tot op heden zijn de rekeningen nog niet aangezuiverd. Hierdoor zijn uw rekeningen geblokkeerd. (…)
Rekening Saldotekort
- 1678.68.691.
[bedrijfsnaam] EUR 4.096,00
1406.21.687 C.J. [eiser sub 1] EUR 12.013,00
1221.93.873 C.J. [eiser sub 1] EUR 1.738,00
Wij verzoeken u dringend om genoemde bedragen alsnog naar uw rekeningen over te maken. Als de bedragen niet voor 15 september 2002 op uw rekeningen zijn bijgeschreven, zijn wij genoodzaakt een incassoprocedure te starten.
2.14.
Op 4 november 2002 heeft Rabobank Nijmegen een aangetekende brief verstuurd aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waarin zij onder andere het volgende schrijft:
De overstanden op de rekeningen 1678.68.691 ad EUR 7.135,69, 1406.21.687 ad EUR 8.866,42 en 1221.93.873 ad EUR 1.816,25 mogen in geen geval meer oplopen.
- U.
dient elke maand zorg te dragen voor een storting ter grootte van EUR 2.230,00 ter betaling van de lopende rente en aflossingsverplichtingen die ten laste geboekt worden van rekening 1678.68.691 t.n.v. [bedrijfsnaam].
(…)
In ons schrijven van d.d. 2 juli jl. en 27 augustus jl. hebben wij u reeds verzocht deze overstanden aan te zuiveren.
(…)
Indien de overstanden voor 31 december 2002 niet zijn aangezuiverd zijn wij genoodzaakt om tot opzegging van de totale financiering zowel zakelijk als privé over te gaan.
2.15.
Bij brief van 7 februari 2003 heeft de toenmalige advocaat van Rabobank Nijmegen, mr. S. Boot, de financieringsrelatie met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] beëindigd. Mr. Boot schrijft onder meer:
Cliënte heeft u er reeds herhaaldelijk op gewezen dat u uw betalingsverplichtingen uit hoofde van voornoemde financiering niet nakomt. (…) U heeft echter nagelaten de openstaande bedragen aan te zuiveren.
Cliënte kan met deze gang van zaken geen genoegen nemen. Teneinde te bezien of het mogelijk is voor de gerezen problemen (in gezamenlijk overleg) een acceptabele oplossing te vinden, verzoek ik u uiterlijk op 18 februari aanstaande met een voorstel te komen.
Indien u geen contact opneemt, dan wel indien binnen genoemde termijn geen acceptabele oplossing mogelijk is gebleken, zeg ik u bij deze, reeds nu u voor alsdan, alle door cliënte aan u verstrekte financiering met onmiddellijke ingang op en sommeer ik u binnen zes weken na heden aan cliënte te voldoen een bedrag ad EUR 343.084,32, conform onderstaande specificatie, te vermeerderen met de daarin p.m. gestelde kosten.
(…)
Indien u aan deze sommatie geen gehoor geeft, zal tot uitwinning van de door u verstrekte zekerheden worden overgegaan.
2.16.
Op 17 februari 2003 heeft [eiser sub 1] een e-mail gestuurd aan mr. Boot waarin hij schrijft:
In antwoord op uw brief van 7 februari 2003, referentie 103003300, en aansluitend het telefonische onderhoud met u op 14 februari 2003 verzoek ik u, mede namens mijn vrouw, het volgende in overweging te nemen:
Het is mijn voornemen de schulden aan de Rabobank Nijmegen, zoals samengevat in uw brief, zo snel mogelijk af te lossen. Ik ben bereid daartoe mijn huis te verkopen.
Gezien de Gemeente Gennep, in de aanloop naar een wijziging bestemmingsplan ten einde een industrieterrein te vestigen in het gebied waarin ook mijn perceel is gelegen, op mijn huis en grond het voorkeursrecht heeft gevestigd, ben ik verplicht mijn huis aan de gemeente aan te bieden. Volgens de gereglementeerde procedure moet de gemeente daarop binnen acht weken reageren. Ik heb met de Gemeente op 5 januari jl. hierover oriënterend overleg gevoerd.
2.17.
Op 21 februari 2003 heeft de advocaat van Rabobank Nijmegen een brief gestuurd aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waarin zij onder andere schrijft:
Cliënte is bereid de uitwinning van haar zekerheden op te schorten en u derhalve in de gelegenheid te stellen tot onderhandse verkoop van uw woning aan de [adres] te [woonplaats] te komen, zulks echter onder de navolgende voorwaarden:
- -
de woning aan de [adres] biedt u binnen zeven dagen na heden te koop aan aan de gemeente Gennep;
- -
van de ontwikkelingen en besluitvorming van de gemeente Gennep houdt u cliënte terstond op de hoogte;
- -
mocht de gemeente Gennep binnen acht weken aangeven geen gebruik te maken van haar voorkeursrecht, stelt cliënte u in de gelegenheid uw woonhuis aan een derde onderhands te verkopen;
- -
binnen een week nadat de gemeente Gennep heeft aangegeven af te zien van haar voorkeursrecht dient u een door zowel u als door een makelaar ondertekende verkoopopdracht te overleggen aan ondergetekende;
- -
ingeval van onderhandse verkoop aan een derde dient het woonhuis vóór 1 juli 2003 te zijn verkocht voor een voor cliënte acceptabele prijs;
- -
de maandelijkse rentebetalingsverplichtingen dienen stipt te worden voldaan.
2.18.
In juli 2003 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hun woning te koop aangeboden aan de gemeente Gennep. De vraagprijs bedroeg EUR 575.00,00.
2.19.
In brieven gedateerd 7 juli 2003, 2 oktober 2003 en op 11 juni 2004 bericht de notaris aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat de Rabobank Nijmegen over zou gaan tot openbare verkoop van de woning. Rabobank Nijmegen heeft de executie telkenmale opgeschort.
2.20.
In een beschikking met dagtekening 28 februari 2005 heeft de gemeente Gennep de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] met ingang van 1 januari 2005 vastgesteld op EUR 666.000,00.
2.21.
In april 2005 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en de gemeente Gennep overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning. De overdracht van de woning aan de gemeente Gennep vond plaats op 29 september 2005. In de nota van afrekening van de notaris gedateerd 30 september 2005 staat als koopsom vermeld EUR 540.000,00 minus EUR 54.000,00.
2.22.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn met de gemeente Gennep overeengekomen dat zij in ieder geval tot februari 2007 kosteloos mogen verblijven in de woning.
2.23.
Na verkoop en overdracht van de woning is door Rivierdael Notarissen namens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] EUR 405.347,98 betaald aan Rabobank Nijmegen. Een bedrag van EUR 49.939,05 bevindt zich nog in depot bij Rivierdael Notarissen.
2.24.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben na juli 2002 geen rente- en aflossingen meer betaald aan Rabobank Nijmegen.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. primair te verklaren voor recht dat de financieringsovereenkomst met leningnummer 1378.941.918 en/of 1378.951.964, rekening courant nummer 1678.68.691 en 1406.21.687 zijn - dan wel worden - vernietigd dan wel nietig zijn en Rabobank Nijmegen te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, dan wel hetgeen onverschuldigd is betaald, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente;
b. subsidiair te verklaren voor recht dat Rabobank Nijmegen toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht en aansprakelijk is voor de door eisers geleden en nog te lijden schade veroorzaakt door deze schendingen van de zorgplicht en Rabobank Nijmegen te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf juli 2002;
c. meer subsidiair Rabobank Nijmegen te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de buitengerechtelijke kosten;
d. en daarnaast Rabobank Nijmegen te veroordelen in de kosten van deze procedure en de buitengerechtelijk kosten tot een bedrag van EUR 15.169,00.
3.2.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] leggen aan hun vorderingen primair ten grondslag dat zij hebben gedwaald, dan wel dat zij zijn misleid, dan wel dat Rabobank Nijmegen misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. De bepaling dat alle bankzaken naar Rabobank Nijmegen overgebracht dienden te worden is volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onredelijk bezwarend en dient om die reden vernietigd te worden. Subsdiair stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat de wijze waarop Rabobank Nijmegen heeft gehandeld in strijd is met haar zorgplicht. Daarnaast is de de bank toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de kredietovereenkomst door al na drie maanden in juli 2002 de rekeningen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te blokkeren.
3.3.
Rabobank Nijmegen voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Rabobank Nijmegen vordert samengevat - veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis tot betaling van EUR 49.939,05, te betalen uit het bij Rivierdael Notarissen te Venlo aangehouden depot, dan wel op andere wijze, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
Rabobank Nijmegen legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op grond van artikel 25 van de algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobankorganisatie 2001 en artikel 18 van de algemene voorwaarden voor particuliere leningen van de Rabobank 2001 vergoedingsrente verschuldigd zijn. Daarnaast stelt Rabobank Nijmegen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op basis van artikel 5 van genoemde algemene voorwaarden een boete verschuldigd zijn. Rabobank Nijmegen vordert tevens een bedrag van EUR 13.500,00 aan buitengerechtelijke kosten.
3.6.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren verweer. Zij stellen dat Rabobank Nijmegen afstand heeft gedaan van deze bedragen door aan te dringen op snelle verkoop van de woning van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Daarnaast stellen zij dat Rabobank Nijmegen geen enkele aanspraak kan of mag maken op boetes omdat zij zelf toerekenbaar is tekort geschoten. Tenslotte stellen zij dat de algemene voorwaarden, in ieder geval de voorwaarden die betrekking hebben op de boetes, in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn en dienen te worden vernietigd.
4. De beoordeling
in conventie
Ontvankelijkheid
4.1.
Rabobank Nijmegen stelt voorop dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen gelet op het feit dat zij de verkeerde rechtspersoon hebben gedagvaard. De in de dagvaarding vermelde rechtspersoon met de naam Coöperatieve Rabobank U.A. Rijk van Nijmegen bestaat volgens Rabobank Nijmegen niet.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van Rabobank Nijmegen dat de verkeerde persoon is gedagvaard niet tot de conclusie leidt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Weliswaar is duidelijk is dat de in de dagvaarding vermelde rechtspersoon niet bestaat, maar Rabobank Nijmegen is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
Verklaring voor recht
4.3.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen primair een verklaring voor recht dat de met Rabobank Nijmegen gesloten financieringsovereenkomsten nietig dan wel vernietigd zijn dan wel – zo begrijpt de rechtbank – door de rechtbank worden vernietigd. Gelet op het bepaalde in artikel 3:44 BW en in 6:228 BW, welke artikelen betrekking hebben op de vernietigbaarheid van een rechtshandeling, kunnen de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangevoerde stellingen echter niet leiden tot de conclusie dat de overeenkomsten van rechtswege nietig zijn. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de financieringsovereenkomsten reeds door een buitengerechtelijke verklaring zijn vernietigd. Hieruit volgt dat de gevorderde verklaring voor recht dat de financieringsovereenkomsten nietig of vernietigd zijn, dient te worden afgewezen.
Dwaling
4.4.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen vernietiging van de financieringsovereenkomsten omdat deze onder invloed van dwaling tot stand zouden zijn gekomen. Voor de vraag of er sprake was van dwaling is in de eerste plaats van belang of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een onjuiste voorstelling van zaken hadden ten aanzien van de met Rabobank Nijmegen gesloten financieringsovereenkomsten waarvan vernietiging wordt gevorderd.
4.5.
Rabobank Nijmegen stelt zich op het standpunt dat zij met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] alle voor het aangaan daarvan van belang zijnde onderdelen van de financiering heeft besproken. Er is volgens Rabobank Nijmegen dan ook geen sprake van het schenden van enige mededelingsplicht.
4.6.
Op de vraag waarover [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voorafgaand aan het sluiten van de financieringsovereenkomsten een onjuiste voorstelling van zaken hadden, heeft [eiser sub 1] ter comparitie verklaard dat “als Rabobank Nijmegen had gezegd waarom en hoe de rekeningen en leningen moesten worden over gesloten, hij dit niet had geaccepteerd”. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen daarnaast dat Rabobank Nijmegen op eigen initiatief de verhuizing van de rekeningen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben veranderd in een oversluiten van leningen zonder [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarin expliciet te kennen. Zij stellen voorts dat Rabobank Nijmegen de aanvraag voor een eenvoudige lening van EUR 38.751,00 op eigen initiatief heeft verbreed tot een complete herfinanciering van EUR 327,841,00.
4.7.
Vast staat echter dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij het sluiten van de financieringsovereenkomsten met Rabobank Nijmegen wel degelijk wisten dat de rekeningen en leningen van Rabobank Bergen-Gennep werden overgesloten naar Rabobank Nijmegen. [eiser sub 1] heeft hierover ter comparitie verklaard dat dit voor hem geen reden was om de offerte niet te accepteren. Daarnaast staat vast dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wisten dat hun maandlasten in de nieuwe financieringsconstructie met ongeveer EUR 1.000,00 per maand zouden stijgen. Het feit dat alle rekeningen en leningen werden overgesloten en er dus sprake was van “een complete herfinanciering” blijkt ook uit de door Rabobank Nijmegen uitgebrachte offertes. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren voorafgaand aan het ondertekenen van de financieringsovereenkomsten op de hoogte van het feit dat Rabobank Nijmegen alles zou herfinancieren en dat hierbij hun woning tot zekerheid zou dienen. Uit de stukken en uit de verklaring van [eiser sub 1] ter comparitie blijkt ook dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] al vanaf het begin van plan waren de overwaarde van hun woning te benutten om deze financiering te verkrijgen. Ter comparitie heeft [eiser sub 1] tenslotte nog verklaard dat Rabobank Nijmegen hem niet heeft verteld dat zij een recht van eerste hypotheek wilde op zijn huis. Rabobank Nijmegen heeft dit betwist. In de hypotheekofferte staat expliciet vermeld dat Rabobank Nijmegen een recht van eerste hypotheek zou verkrijgen op de woning van [eiser sub 1] en [eiser sub 2].
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat op de hiervoor genoemde punten in ieder geval geen sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Alle relevante informatie bleek uit de offertes of was reeds eerder bekend bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben ingestemd met de offertes zoals blijkt uit de brief van [eiser sub 1] van 13 maart 2002 aan Rabobank Nijmegen en zij hebben vervolgens de financieringsovereenkomsten ondertekend. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hadden de financiering op basis van deze informatie kunnen weigeren als zij dat hadden gewild. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk wat [eiser sub 1] bedoeld met ”waarom en hoe de rekeningen moesten worden overgesloten”.
4.9.
Mogelijk heeft de gehele financiering anders uitgepakt dan door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] was verwacht of was het voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op basis van de door Rabobank Nijmegen uitgebrachte offerte onduidelijk hoe het extra werkkapitaal waarom zij hadden gevraagd, zou worden gerealiseerd. Dit brengt echter nog niet met zich mee dat de financieringsovereenkomsten vernietigbaar zijn op grond van dwaling. Immers, niet gebleken is dat deze onjuiste voorstelling van zaken te wijten is aan een inlichting, of het uitblijven daarvan, van de Rabobank Nijmegen of dat Rabobank Nijmegen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] had behoren in te lichten over hetgeen zij omtrent de dwaling aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wist of behoorde te weten. Evenmin is gebleken dat Rabobank Nijmegen van dezelfde onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan. Een mogelijk onstane onjuiste voorstelling van zaken – indien al aanwezig – komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van Rabobank Nijmegen. Het was aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om indien de financieringsconstructie – na de toelichting daarop door Rabobank Nijmegen – niet duidelijk was of indien zij een andere financieringsconstructie of een financiering onder andere voorwaarden wensten, hierover bij Rabobank Nijmegen inlichtingen in te winnen alvorens over te gaan tot ondertekening van de financieringsovereenkomsten.
4.10.
Ten aanzien van het recht op eerste hypotheek dat Rabobank Nijmegen wenste, merkt de rechtbank nog het volgende op. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hiervan geen kennis hadden genomen en hierover niet waren ingelicht, kan dat evenmin tot de conclusie leiden dat er sprake was van dwaling. Immers, gesteld noch gebleken is dat de financieringsovereenkomsten niet tot stand waren gekomen indien Rabobank Nijmegen had verteld dat zij een recht van eerste hypotheek wilde.
4.11.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de financieringsovereenkomsten onder invloed van dwaling tot stand zijn gekomen en op die grond vernietigbaar zijn.
Bedrog en misbruik van omstandigheden
4.12.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen tevens dat zij door Rabobank Nijmegen zijn misleid dan wel dat Rabobank Nijmegen misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Rabobank Nijmegen zou door de misleidende financieringsconstructie de bancaire verplichtingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onnodig hebben verzwaard. Rabobank Nijmegen heeft daarbij misbruik van omstandigheden gemaakt doordat zij wist dat eisers afhankelijk waren van de financiering. Rabobank Nijmegen had [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hiervan behoren te weerhouden.
4.13.
Rabobank Nijmegen stelt zich op het standpunt dat zij geen onjuiste mededelingen heeft gedaan of feiten heeft verzwegen en dat er van bedrog of misbruik van omstandigheden geen sprake is. Rabobank Nijmegen voert aan dat zij niet over één nacht ijs is gegaan bij het verstrekken van de financieringen. Zij heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij het uitbrengen van de offertes gewezen op de risico’s. [eiser sub 1] is daarnaast volgens Rabobank Nijmegen een ervaren ondernemer die goed in staat is (zelf) dergelijke risico’s in te schatten.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben aangevoerd niet blijkt dat zij door Rabobank Nijmegen tot het aangaan van de financieringsovereenkomsten zijn bewogen door enige opzettelijke door Rabobank Nijmegen gedane onjuiste mededeling, doordat Rabobank Nijmegen opzettelijk een feit heeft verzwegen dat zij had dienen mee te delen of dat Rabobank Nijmegen gebruik heeft gemaakt van een andere kunstgreep.
4.15.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat van een bijzondere omstandigheid die zou kunnen leiden tot misbruik van omstandigheden geen sprake is. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verkeerden niet in een dusdanige zwakke positie ten opzichte van Rabobank Nijmegen dat er sprake zou kunnen zijn van misbruik van omstandigheden. Evenmin is gebleken dat er sprake was van een dusdanige noodtoestand of afhankelijkheid dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het voorstel van Rabobank Nijmegen wel moesten accepteren. Daartoe is in ieder geval onvoldoende dat Rabobank Bergen-Gennep niet bereid was de gevraagde financiering te verstrekken.[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben Rabobank Nijmegen zelf benaderd met de vraag voor extra werkapitaal voor [bedrijfsnaam]. [eiser sub 1] heeft zich daarbij gepresenteerd als een ervaren ondernemer die wist wat hij deed. Van belang is tevens dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] al een financiering voor zakelijke doeleinden hadden bij Rabobank Gennep-Bergen en dat zij ook al eerder ondernemingen hadden opgezet.
4.16.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevorderde vernieting op grond van bedrog dan wel misbruik van omstandigheden dient te worden afgewezen.
Overbrengen bankzaken naar Rabobank Nijmegen
4.17.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben daarnaast nog aangevoerd dat de bepaling dat alle bankzaken overgebracht moesten worden naar Rabobank Nijmegen onredelijk bezwarend is en om die reden op grond van artikel 6:238 BW dient te worden vernietigd. In artikel 6:238 BW is niets bepaald over de vernietiging van bepalingen die onredelijk bezwarend zijn. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben kennelijk een beroep willen doen op artikel 6:233 BW. Ook dit artikel biedt echter geen grond voor vernietiging van de genoemde bepaling. Dit artikel ziet immers op de vernietigbaarheid van een beding in de algemene voorwaarden. De bepaling dat alle bankzaken bij één en dezelfde Rabobank moeten worden ondergebracht betreft echter slechts een mededeling van Rabobank Nijmegen en lijkt onderdeel te zijn van een door Rabobank in zijn algemeenheid gevoerd beleid. Gesteld noch gebleken is dat deze bepaling gekwalificeerd kan worden als algemene voorwaarden. Daarnaast is de stelling dat de bepaling onredelijk bezwarend zou zijn door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] feitelijk ook niet nader onderbouwd en zou ook om die reden niet tot vernietigbaarheid van de bepaling kunnen leiden.
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] primair gevorderde zal afwijzen.
Schending van de zorgplicht
4.19.
Subsidiair vorderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te verklaren voor recht dat Rabobank Nijmegen toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat Rabobank Nijmegen door de wijze waarop zij heeft gehandeld, haar zorgplicht heeft geschonden. Hiermee doelen [eiser sub 1] en [eiser sub 2], zo begrijpt de rechtbank uit “de conclusies uit de feiten” in de dagvaarding, op de door Rabobank Nijmegen gekozen financieringsvorm die heeft geleid tot een verzwaring van financieringslasten, op de eenzijdige opzegging van de kredietovereenkomst, op de beslissing om de rekeningen te blokkeren en op het door Rabobank Nijmegen in strijd met de gemaakte afspraken reeds in juli 2002 innen van de rente en aflossingen.
4.20.
Rabobank Nijmegen betwist de stellingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en stelt zich op het standpunt dat zij juist op zeer zorgvuldige wijze de op haar rustende zorgplicht in acht heeft genomen zowel in de periode vóór het aangaan van financieringen als daarna. Zij stelt dat zij gedegen onderzoek heeft gedaan alvorens de financieringsvoorstellen te doen.
4.21.
In het algemeen geldt voor een bank dat zij uit hoofde van de maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht heeft zowel jegens haar cliënten als ten opzichte van derden. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Uit hetgeen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in het algemeen aanvoeren ten aanzien van de schending van de zorgplicht van Rabobank Nijmegen komt het beeld naar voren dat zij van mening zijn dat het uitsluitend aan Rabobank Nijmegen te wijten is dat de financiering niet goed is verlopen en dat zij uiteindelijk hun woning hebben moeten verkopen. Vooropgesteld zij dat het enkele feit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op een gegeven moment hun verplichtingen tegenover Rabobank Nijmegen niet meer konden voldoen, op zichzelf niet tot de conclusie leidt dat Rabobank Nijmegen hen van deze financieringsconstructie had dienen te weerhouden. Uit de stukken en de verklaringen ter comparitie komt voorts duidelijk naar voren dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zelf een groot aandeel gehad hebben in de wijze van totstandkoming en het verloop van de financiering. De rechtbank wijst hierbij ook op hetgeen reeds onder punt 4.7 tot en met 4.10 is overwogen. Hieruit blijkt immers dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voorafgaand aan het sluiten van de financieringsovereenkomsten van alle voor de financiering relevante informatie op de hoogte waren.
Innen van de rente en aflossingen in juli 2002
4.22.
De vraag is wat partijen zijn overeengekomen over het moment waarop een aanvang gemaakt zou worden met het innen van de rente en de aflossingen.
4.23.
In de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ondertekende financieringsovereenkomsten is een aantal bepalingen opgenomen, genoemd onder punt 2.9 en 2.10, waarin de eerste rentebetaling en de eerste aflossing is geregeld. Deze waren, zo blijkt uit de genoemde bepalingen, vastgesteld op 30 maart 2002 en 30 april 2002.
4.24.
Ter comparitie heeft [eiser sub 1] verklaard:
Ik heb aan de heer [betrokkene] gevraagd of de Rabobank tot juli 2002 zou kunnen wachten met het innen van de rente en de aflossing. [betrokkene] zei daarover dat hij zich daar sterk voor zou maken. Ik heb nooit een reactie van hem gehad, niet mondeling en ook niet schriftelijk, dat de Rabobank daar niet mee akkoord was.
4.25.
Rabobank Nijmegen heeft ter comparitie erkend dat de heer [betrokkene] heeft gezegd dat hij zich sterk zou maken voor uitstel van betaling. Zij heeft daaraan echter toegevoegd dat de bank daarmee niet akkoord is gegaan en dat dit ook aan [eiser sub 1] is meegedeeld.
4.26.
Partijen hebben dus geen overeenstemming bereikt over de uitstel van betaling en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren daarmee gehouden aan de in de overeenkomst vastgelegde data. Rabobank Nijmegen is door het innen van de rente en aflossing op deze data niet toerekenbaar tekortgeschoten. Voorts is ook niet gesteld of gebleken dat van Rabobank Nijmegen anderszins verwacht kon worden dat zij het moment van inning zou opschorten. Een schending van de zorgplicht is niet gebleken.
Totstandkoming overeenkomsten
4.27.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat de schending van de zorgplicht door Rabobank Nijmegen tevens is gelegen in het feit dat Rabobank Nijmegen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van het aangaan van deze financiering had moeten weerhouden gelet op de verzwaring van de maandlasten. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren ter onderbouwing van deze stelling onder andere aan dat het in de offerte gebruikte jaarinkomen van EUR 83.000,00 door Rabobank Nijmegen zelf is vastgesteld terwijl zij wist of althans had kunnen weten dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dit inkomen niet zouden verdienen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen daarnaast dat Rabobank Nijmegen deze financieringsconstructie nooit hadden mogen aanbieden omdat deze slechts was bedoeld om winst te genereren voor Rabobank Nijmegen.
4.28.
Ter comparitie is gebleken dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wisten dat een aantal van de gegevens op basis waarvan Rabobank Nijmegen de financiering had verstrekt onjuist was. Zo heeft [eiser sub 1] ter comparitie verklaard dat het inkomen van EUR 83.000,00 dat in de offerte stond niet realistisch was, maar dat hij Rabobank Nijmegen daarop niet heeft gewezen. Opmerkelijk is in dit verband ook het feit dat door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ter comparitie is erkend dat de overstanden die zij hadden bij Rabobank Bergen-Gennep op het moment van het oversluiten van de rekeningen veel hoger (Rabobank Nijmegen stelt een kleine EUR 9.700,00 hoger) waren dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan Rabobank Nijmegen hadden gemeld. [eiser sub 1] heeft hierover verklaard dat dit volgens hem er niet toe deed omdat die overstanden slechts een momentopname waren. Gevolg hiervan was echter wel dat Rabobank Nijmegen van andere, meer positieve, gegevens is uitgegaan bij de verstrekking van de financiering. De rechtbank is van oordeel dat nu is gebleken dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wisten dat deze voor de offerte gehanteerde gegevens onjuist waren en zij dit niet hebben gecorrigeerd, de gevolgen hiervan voor rekening van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dienen te komen. Van een schending van de zorgplicht van Rabobank Nijmegen is op deze grond dan ook geen sprake.
4.29.
Niet alleen staat vast dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op de hoogte waren van alle relevante informatie, uit de offerte blijkt ook dat Rabobank Nijmegen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft gewezen op het feit dat zij met deze financiering hun financieringsplafond hadden bereikt. Ter comparitie heeft [eiser sub 1] daarnaast nog verklaard dat de heer [betrokkene] al eens tegen hem had gezegd dat hij moest oppassen omdat anders zijn huis verkocht zou moeten worden. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren dus op de hoogte van de aan de financiering verbonden risico’s. De rechtbank is van oordeel dat het onder de gegeven omstandigheden aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] was om de afweging te maken of zij de door Rabobank Nijmegen aangeboden financieringsconstructie zouden accepteren. Het feit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] desondanks de financiering hebben geaccepteerd, kan niet als een schending van de zorgplicht van Rabobank Nijmegen worden gekwalificeerd.
4.30.
De stelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat Rabobank nooit deze financieringsconstructie hadden mogen aanbieden omdat deze slechts was bedoeld om winst te genereren mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag. Gesteld noch gebleken is dat de door Rabobank Nijmegen in rekening gebrachte kosten afwijken van hetgeen gebruikelijk is bij een dergelijke financieringsconstructie. Evenmin is gesteld of gebleken dat dit een ongebruikelijke financieringsconstructie is. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben zelf ook niet om een andere vorm van financiering verzocht, zo bleek ter comparitie.
4.31.
Alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken dat Rabobank Nijmegen bij de totstandkoming van de financiering haar zorgplicht heeft geschonden.
Beëindiging van de financiering
4.32.
Ten aanzien van het blokkeren van de rekeningen en het opzeggen van de financiering overweegt de rechtbank als volgt. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verwijzen in dit verband naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem (LJN AI1095) waaruit zou blijken dat Rabobank Nijmegen door de eenzijdige opzegging van de kredietovereenkomst in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld.
4.33.
In de eerste plaats is van belang dat, zoals reeds is overwogen, niet is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat pas vanaf juli 2002 rente en aflossing moest worden betaald. Uit de tussen partijen gevoerde en in deze procedure overgelegde correspondentie blijkt voorts dat Rabobank Nijmegen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] meerdere malen in de gelegenheid heeft gesteld de overstanden aan te zuiveren. De overstanden onstonden in juli 2002 en uiteindelijk heeft Rabobank Nijmegen de financieringsrelatie pas in februari 2003 beëindigd. Van belang is tenslotte dat [eiser sub 1] ter comparitie heeft verklaard dat hij niets heeft gedaan op het moment dat er overstanden ontstonden en dat hij al wist dat deze zouden ontstaan op het moment dat Rabobank Nijmegen rente en aflossingen ging incasseren. [eiser sub 1] heeft na het ontstaan van de overstanden niets meer afgelost aan Rabobank Nijmegen.
4.34.
In het door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangehaalde arrest achtte het hof onder de gegeven omstandigheden een termijn van drie maanden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voldoende. De rechtbank is gelet op deze door het hof in bovengenoemd arrest gehanteerde maatstaf van oordeel dat het feit dat Rabobank Nijmegen in februari 2003, te weten 7 maanden na het ontstaan van overstanden en nadat de eerste waarschuwing was gegeven, is overgegaan tot beëindiging van de financieringsrelatie geen schending van de zorgplicht oplevert. Weliswaar heeft Rabobank Nijmegen na het ontstaan van overstanden gedreigd met het blokkeren van de rekeningen, maar dit levert in het licht van de reeds in de offerte vermelde waarschuwing ten aanzien van het onstaan van overstanden, evenmin een schending van de zorgplicht op. Dit geldt te meer daar uit de verklaring van [eiser sub 1] blijkt dat eigenlijk in mei 2002 al sprake was van overstanden en uit de 2.13 genoemde brief blijkt dat Rabobank Nijmegen pas in augustus 2002 daadwerkelijk is overgaan tot het blokkeren van de rekeningen.
4.35.
De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat Rabobank Nijmegen ten aanzien van het blokkeren van de rekeningen en het opzeggen van de financiering haar zorgplicht heeft geschonden. Hieruit en uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen volgt dat het subsidair gevorderde eveneens zal worden afgewezen.
Schadevergoeding
4.36.
Meer subsidiair vorderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] Rabobank Nijmegen te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn echter geen feiten gesteld, anders dan die hiervoor besproken, op grond waarvan zij deze schadevergoeding vorderen. Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft behandeld biedt geen grondslag voor schadevergoeding. Overigens is de rechtbank evenmin een grond voor schadevergoeding gebleken. Het meer subsidiair gevorderde zal dus ook worden afgewezen.
Verkoop woning
4.37.
In de dagvaarding doen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tenslotte nog uitgebreid verslag van de gang van zaken rond de verkoop van hun woning, de onderhandelingen met de gemeente Gennep en het optreden van Rabobank Nijmegen daarbij. Uit punt 70 van de dagvaarding begrijpt de rechtbank dat dit relaas is opgenomen omdat de verkoop in algemene zin voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de aanleiding was om de gang van zaken rond de financiering nader te bestuderen wat uiteindelijk tot het instellen van de onderhavige vordering heeft geleid, maar dat de vorderingen als zodanig hierop niet zijn gebaseerd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben ook niet aangegeven op welk specifiek punt Rabobank Nijmegen haar zorgplicht zou hebben geschonden tijdens de onderhandelingen met de gemeente Gennep. De rechtbank zal dan ook niet nader hierop ingaan.
4.38.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad EUR 15.169,00 zullen worden afgewezen nu niet is gebleken dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vordering hebben of hebben gehad jegens Rabobank Nijmegen.
4.39.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank Nijmegen worden begroot op:
- -
vast recht 335,00
- -
salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.239,00
in reconventie
4.40.
Voor de beoordeling van de vordering in reconventie is in de eerste plaats van belang of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uit hoofde van de financieringsovereenkomsten nog enig bedrag zijn verschuldigd aan Rabobank Nijmegen. Vast staat dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2], via de notaris, na verkoop van de woning in totaal reeds een bedrag van EUR 405.347,98 hebben betaald aan Rabobank Nijmegen.
4.41.
Bij de overdracht van de woning heeft Rabobank Nijmegen een aflossingsnota gestuurd waarin zij aanspraak maakt op het bedrag van EUR 466.631,53. Hierin is een bedrag van EUR 11.344,50 opgenomen waarop Rabobank Nijmegen uit anderen hoofde (borgstelling) aanspraak maakte. Dit bedrag dient hier buiten beschouwing te blijven. Uit het overzicht in de conclusie van antwoord blijkt dat Rabobank Nijmegen boete in verband met zowel het niet tijdig voldoen van de verschuldigde rente als met het niet tijdig voldoen van de aflossingsverplichtingen vordert. Daarnaast wordt vergoedingsrente gevorderd. Rabobank Nijmegen stelt dat zij hiertoe gerechtigd is op basis van artikel 25 van de algemene voorwaarden voor zakelijke leningen van de Rabobankorganisatie 2001 en artikel 18 van de algemene voorwaarden voor particuliere leningen van de Rabobank 2001. De gevorderde rente is gebaseerd op artikel 5 van dezelfde algemene voorwaarden. Ter comparitie heeft Rabobank Nijmegen een toelichting gegeven op de gevorderde boete. Zij heeft verklaard dat er een verschil is in de boete die berekend wordt over de aflossing en de boete die berekend wordt over de rente. Over de aflossing bedraagt de boete 1%, over de rente bedraagt de boete 2%.
4.42.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat Rabobank Nijmegen geen aanspraak heeft op de boetes omdat zij zelf toerekenbaar tekort is geschoten. Daarnaast zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van oordeel dat Rabobank Nijmegen afstand heeft gedaan van het terzake nog verschuldigde bedrag door aan te dringen op snelle verkoop. Zij zijn tenslotte van mening dat de algemene voorwaarden, of in ieder geval de boetebedingen, dienen te worden vernietigd omdat de wijze van opleggen van boetes en doorberekenen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het opleggen van boetes is volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gelet op de aard en de inhoud van de financieringsovereenkomst onredelijk bezwarend. Niet alleen kiest Rabobank Nijmegen voor het opleggen van de boete van 2%, maar daarnaast wordt ook de boete van 1% en de rente opgelegd. Over deze boete wordt vervolgens weer een nieuwe boete berekend. Deze wijze van opleggen van een boete over een boete is in strijd met de algemene voorwaarden, stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2].
4.43.
Zoals hiervoor in conventie is vastgesteld, is niet gebleken dat Rabobank Nijmegen toerekenbaar tekort is geschoten. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben deze stelling in reconventie ook niet nader onderbouwd.
4.44.
Door te stellen dat Rabobank Nijmegen afstand heeft gedaan van deze bedragen, doen [eiser sub 1] en [eiser sub 2], naar de rechtbank begrijpt, een beroep op rechtsverwerking. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkele feit dat Rabobank Nijmegen heeft aangedrongen op een spoedige verkoop van de woning van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet de conclusie rechtvaardigt dat zij afstand heeft gedaan van haar recht op rente en boetes. Nu overigens geen feiten zijn gesteld of gebleken waaruit rechtsverwerking zou kunnen blijken slaagt het beroep op rechtsverwerking derhalve niet.
4.45.
Ten aanzien van de stelling dat de algemene voorwaarden of in ieder geval de boetebedingen onredelijk bezwarend zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Bij de vraag of een beding onredelijk bezwarend is, dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen. De onderbouwing van de stelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ziet naar het oordeel van de rechtbank alleen op artikel 5 in de beide algemene voorwaarden (zakelijk en particulier) waarin de boetepercentages zijn bepaald. Vernietiging van de algemene voorwaarden in hun geheel of vernietiging van enig ander beding is dan ook niet aan de orde.
4.46.
In artikel 5 van de eerder genoemde voorwaarden staan de percentages van 1 % en 2% vermeld. De tekst van beide artikelen is nagenoeg identiek. Uit de artikelen blijkt dat de bank de keuze heeft tussen beide percentages, waarbij in geval van de berekening van de boete op basis van 1% deze naast de geldende rente wordt gehanteerd. Daarnaast blijkt uit de artikelen niet dat onderscheid gemaakt wordt tussen de verschuldigde rente en de verschuldigde aflossing. Er wordt slechts bepaald dat door de bank over het niet tijdig betaalde bedrag een boete in rekening gebracht kan worden. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de boete zowel over de verschuldigde rente als over de verschuldigde aflossing wordt berekend, niet als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen enkele betaling meer hebben gedaan aan Rabobank Nijmegen na juli 2002 en dat Rabobank Nijmegen uiteindelijk pas in september 2005 (een deel van) het totaal verschuldigde bedrag heeft ontvangen. Het feit dat Rabobank Nijmegen er kennelijk voor heeft gekozen om over de verschuldigde rente het percentage van 2% in rekening te brengen in plaats van 1% kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. De conclusie luidt dat artikel 5 van de door Rabobank Nijmegen gehanteerde algemene voorwaarden, zowel die voor zakelijke leningen als die voor particuliere leningen, niet als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt.
4.47.
De stelling dat cumulatie van boetes in strijd is met de algemene voorwaarden, is door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet nader onderbouwd. Het is de rechtbank niet duidelijk met welk beding in de algemene voorwaarden dit is strijd is. Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde boetebedragen, zowel over de rente als over de aflossing, zullen worden toegewezen. In totaal betreft het een bedrag van EUR 28.437,70.
4.48.
Door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is niet betwist dat Rabobank Nijmegen op basis van de algemene voorwaarden aanspraak kan maken op vergoedingsrente. De rechtbank zal de gevorderde bedragen aan vergoedingsrente dan ook toewijzen. In totaal betreft dit een bedrag van EUR 7.917,95. De post overig ad EUR 83,40 is evenmin betwist door [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Dit bedrag zal eveneens worden toegewezen.
4.49.
Rabobank Nijmegen vordert tevens vermeerdering van het toegewezen bedrag met de over het bij Rivierdael Notarissen te Venlo in depot gehouden bedrag gegenereerde rente. De rechtbank zal, nu [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dit niet hebben betwist, de gevorderde rente, voor zover het de gegenereerde rente over het toegewezen bedrag van EUR 37.239,05 betreft, eveneens toewijzen.
4.50.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad EUR 13.500,00 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangevoerd dat onduidelijk is waarop deze kosten betrekking hebben. Daarnaast betwisten zij de hoogte van dit bedrag. Rabobank Nijmegen heeft haar vordering onderbouwd met verwijzing naar een aantal declaraties van haar advocaat. De rechtbank zal de vordering gelet op het door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevoerde verweer matigen tot het Voorwerk II tarief over het in reconventie toegewezen bedrag. Dit bedraagt in totaal EUR 800,00.
4.51.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank Nijmegen worden begroot op:
- -
salaris procureur 447,00 (1,0 punt × factor 0,5 × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 447,00
4.52.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank Nijmegen tot op heden begroot op EUR 1.239,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om aan Rabobank Nijmegen te betalen een bedrag van EUR 37.239,05 (zevenendertig duizendtweehonderdnegenendertig euro en vijf eurocent), vermeerderd met de daarover tot de dag van volledige betaling gegeneerde rente,
5.5.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank Nijmegen tot op heden begroot op EUR 447,00,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2006
Coll.: VvdK