Zie de door mij in het dossier gevoegde emailwisseling d.d. 3 december 2015 van [betrokkene], medewerker beslag bij het Parket Amsterdam, met als bijlagen printscreens uit het Konfisk systeem, waaruit volgt dat de voorwerpen zijn teruggegeven aan de eigenaar.
HR, 15-03-2016, nr. 14/05418
ECLI:NL:HR:2016:289
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2016
- Zaaknummer
14/05418
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:289, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:105, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:105, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:289, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0139
Uitspraak 15‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a Sv. Uit de toelichting op het middel blijkt dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan klager zijn teruggegeven. Ingevolge art. 134.2 Sv is het beslag daardoor beëindigd. Gelet hierop is de HR van oordeel dat het middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat klager onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Hetgeen in de schriftuur als belang bij het beroep is aangevoerd met het oog op de vergoeding van de door de klager voldane eigen bijdrage, is ontoereikend om te kunnen gelden als een rechtens te beschermen belang. De HR verklaart daarom - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk.
Partij(en)
15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/05418 B
NA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2014, nummer RK 14/3168, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beroep in cassatie.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift.
2.2.
Het klaagschrift strekte tot teruggave aan de klager van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen. De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift. De bestreden beschikking van 8 oktober 2014 houdt dienaangaande het volgende in:
"De officier van justitie heeft voorafgaande aan de zitting reeds verklaard zich niet te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan klager. Op 9 oktober 2014, morgen, worden de voorwerpen aan klager teruggegeven.
(...)
Nu de voorwerpen aan klager worden teruggegeven dient klager niet-ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard."
2.3.
Uit de toelichting op het middel blijkt dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager zijn teruggegeven. Ingevolge art. 134, tweede lid, Sv is het beslag daardoor beëindigd. Gelet hierop is de Hoge Raad van oordeel dat het middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat de klager onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Hetgeen in de schriftuur als belang bij het beroep is aangevoerd met het oog op de vergoeding van de door de klager voldane eigen bijdrage, is ontoereikend om te kunnen gelden als een rechtens te beschermen belang. De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016.
Conclusie 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a Sv. Uit de toelichting op het middel blijkt dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan klager zijn teruggegeven. Ingevolge art. 134.2 Sv is het beslag daardoor beëindigd. Gelet hierop is de HR van oordeel dat het middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat klager onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Hetgeen in de schriftuur als belang bij het beroep is aangevoerd met het oog op de vergoeding van de door de klager voldane eigen bijdrage, is ontoereikend om te kunnen gelden als een rechtens te beschermen belang. De HR verklaart daarom - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk.
Nr. 14/05418 B
Mr. Harteveld
Zitting 5 januari 2016
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 8 oktober 2014 de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave van een inbeslaggenomen gsm (iPhone 4s, kleur wit) en een laptop (merk Packard Bell, kleur zwart).
2. Tegen deze beschikking is namens de klager cassatieberoep ingesteld. Mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat de beslissing van de Rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in diens klaagschrift onjuist is, aangezien de Rechtbank het klaagschrift ongegrond had moeten verklaren.
4. Aan de beslissing van de Rechtbank heeft het volgende ten grondslag gelegen.
Bij de behandeling in raadkamer van 8 oktober 2014 heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat het Openbaar Ministerie zich niet verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager en dat er met de klager reeds een afspraak is gemaakt, te weten op de volgende dag, 9 oktober 2014, om tot de teruggave over te gaan. De Rechtbank heeft, na de klager en zijn raadsman alsmede de officier van justitie te hebben gehoord, terstond uitspraak gedaan en de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag nu (door het Openbaar Ministerie) is beslist tot de teruggave.
5. Uit de schriftuur valt af te leiden dat de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen inmiddels heeft plaatsgevonden. Ook uit namens mij bij het parket Amsterdam ingewonnen inlichtingen blijkt dat de inbeslaggenomen mobiele telefoon en de laptop op de afgesproken dag zijn teruggegeven aan ‘de eigenaar’.1.Een en ander is voorts door de politie bevestigd. In een journaalmutatie, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant]2., is vermeld dat de voornoemde voorwerpen op donderdag 9 oktober 2014 te 14.30 uur zijn teruggegeven aan de onderhavige klager, [klager]. Daarmee is het beslag beëindigd. Dat volgt uit art. 134, tweede lid en onder a, Sv.3.Dit betekent dat de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep tegen de beschikking van de Rechtbank zodat hij daarin volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet-ontvankelijk moet worden verklaard.4.
6. Ten overvloede merk ik naar aanleiding van het middel nog het volgende op Het is de beslissing van de Rechtbank om de klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beslag waar de steller van het middel over valt, terwijl in raadkamer de gegrondverklaring van het beklag was bepleit. In de toelichting op het middel wordt vervolgens het belang van het ingediende cassatiemiddel uitgelegd. De niet-ontvankelijkverklaring heeft aldus de steller van het middel tot gevolg dat de eigen bijdrage voor de via een toevoeging gefinancierde rechtsbijstand niet meer via de Raad voor Rechtsbijstand kan worden teruggevraagd. Een dergelijk gegeven levert echter naar mijn mening geen belang op dat door de cassatieprocedure van art. 552d Sv wordt beschermd. Daar komt bij dat – ook de steller van het middel beseft dat terdege - het strafproces een eigen mogelijkheid kent tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De artikelen 591, tweede en vijfde lid, in verbinding met art. 591a, tweede en vierde lid, Sv voorzien immers in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv.
Volgens de steller van het middel betreft dat om diverse redenen een onzekere procedure. Maar dat levert evenmin een in mijn ogen beschermd belang in de huidige cassatieprocedure op.
7. De slotsom is dat met het eindigen van het beslag het cassatieberoep niet-ontvankelijk is waardoor niet meer toegekomen kan worden aan de inhoudelijke beoordeling van de beslissing van de Rechtbank. Er kan dus niet meer worden getoetst of de Rechtbank al dan niet terecht tot een niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beslag is gekomen. Derhalve resteert voor de klager thans enkel de procedure op de voet van art. 591a Sv.5.
8. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2016
Als bijlage gevoegd bij het emailbericht van 7 december 2015, afkomstig van verbalisant [verbalisant] (eveneens door mij in het dossier gevoegd).
Vgl. o.m. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:2597 en HR 19 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9841.
Zie Van Dorst, Cassatie in strafzaken, Achtste druk, p. 62.
Vgl. o.m. HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191.