RvdW 2010, 633
Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; verplichting opstellen ouderschapsplan en ambtshalve aanhouding; nieuw processueel vereiste; overgangsrecht; gelijkwaardigheid van beide ouders en gelijke verdeling zorg- en opvoedingstaken; hoofdverblijfplaats kind; omgangsregeling; belang van het kind: overweging van de eerste orde.
HR 21-05-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7407
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21 mei 2010
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
09/03564
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
BL7407
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BL7407, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑05‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BL7407, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2010
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑09‑2009
- Wetingang
BW art. 1:247, 247a, 253a
Essentie
Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; verplichting opstellen ouderschapsplan en ambtshalve aanhouding; nieuw processueel vereiste; overgangsrecht; gelijkwaardigheid van beide ouders en gelijke verdeling zorg- en opvoedingstaken; hoofdverblijfplaats kind; omgangsregeling; belang van het kind: overweging van de eerste orde.
Verzoekschriften die worden ingediend na de datum van inwerkingtreding (1 maart 2009) van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding zullen aan de in die wet vervatte nieuwe processuele eisen moeten voldoen; voor verzoekschriften die vóór de datum van inwerkingtreding zijn ingediend, zijn de nieuwe processuele vereisten niet van toepassing. De in art. 1:253a lid 3 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.