Zie Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878 en HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844.
Rb. Den Haag, 29-09-2022, nr. SGR 21/3811
ECLI:NL:RBDHA:2022:10185
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
29-09-2022
- Zaaknummer
SGR 21/3811
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:10185, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 29‑09‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2023:1447, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2022/2052
NTFR 2022/3707 met annotatie van Mr. A.J.W. van Opzeeland
Uitspraak 29‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Eiseres concludeert in bezwaar en beroep tot een verhoging van de jaarwinst om verliesverdamping te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank moet het beroep ongegrond worden verklaard, omdat de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep niet kunnen leiden tot een verhoging van de aanslag of een verlaging van de verliesbeschikking, ook niet in een geval waarbij sprake is van concrete verliesverdamping. De rechtbank leidt uit de geldende jurisprudentie af dat de Hoge Raad (de mogelijkheid tot) verliesverdamping te ver verwijderd vindt van het bestreden besluit, in casu de aanslag en de verliesbeschikking, om te kunnen constateren dat gronden die zijn gericht op de voorkoming van verliesverdamping de belastingplichtige wel in een betere positie kunnen brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/3811
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D. Harreman),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2017 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil (de aanslag). Daarbij heeft verweerder bij separate beschikking het verlies over 2017 vastgesteld op € 303.807 (de verliesbeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 mei 2021 de aanslag en de verliesbeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [A] , drs. [B] en mr. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (fiscale eenheid). Zij vormt met haar dochtermaatschappij [dochtermaatschappij 1] B.V. sinds 2001 een fiscale eenheid. Met haar dochtermaatschappij [dochtermaatschappij 2] B.V. vormde zij gedurende 2004 en 2006 een fiscale eenheid.
2. [dochtermaatschappij 2] B.V. is in 2006 op verzoek ontvoegd uit de fiscale eenheid. Het faillissement van [dochtermaatschappij 2] B.V. is in 2006 uitgesproken.
3. Op 3 februari 2011 hebben verweerder en eiseres een vaststellingsovereenkomst (de VSO) gesloten met betrekking tot een gevormde voorziening in de aangifte Vpb 2006/2007. De voorziening zag op een afwaardering van een vordering van eiseres op [dochtermaatschappij 2] B.V. (dat na de ontvoeging uit de fiscale eenheid een deelneming vormde). Partijen spraken in de VSO af om niet-afgewaardeerde vorderingen op te tellen bij het opgeofferd bedrag voor [dochtermaatschappij 2] B.V.
4. [dochtermaatschappij 2] B.V. is uiteindelijk in 2017 ontbonden en vereffend.
5. Eiseres heeft voor het jaar 2017 aangifte gedaan naar een negatieve belastbare winst en een negatief belastbaar bedrag van -/- € 671.537. Eiseres heeft in haar aangifte Vpb 2017 geen liquidatieverlies uit hoofde van de liquidatie van [dochtermaatschappij 2] B.V. geclaimd.
6. Bij de aanslagregeling heeft verweerder een aantal correcties toegepast. Verweerder heeft de belastbare winst vastgesteld op negatief -/- € 303.807 en het belastbaar bedrag vastgesteld op nihil. Daarbij heeft verweerder het (te verrekenen) verlies over 2017 bij verliesbeschikking vastgesteld op 303.807.
7. Eiseres heeft eind 2017 nog niet-verrekende verliezen uit voorgaande jaren. Een deel van de verliezen (ontstaan in 2008) is na 2017 niet meer voor verrekening vatbaar.
8. Eiseres heeft verweerder verzocht het fiscale resultaat over 2017 hoger vast te stellen namelijk op € 2.150.800 en het belastbaar bedrag - na verrekening met nog te verrekenen verliezen - vast te stellen op nihil. Eiseres heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat alsnog een stelselwijziging moet worden toegepast met betrekking tot enkele (in het boekjaar 2018/2019 verkochte) onroerende zaken. De bepleite stelselwijziging leidt tot (belaste) herwaardering van de onroerende zaken.
9. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het verzoek van eiseres afgewezen en de aanslag en verliesbeschikking gehandhaafd.
Geschil
10. In geschil is of verweerder terecht het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard en daarbij terecht de aanslag en verliesbeschikking heeft gehandhaafd. Meer specifiek is in geschil:
- -
of verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard vanwege het feit dat het rechtsmiddel van bezwaar en beroep niet kan leiden tot een verhoging van de aanslag en/of een verlaging van de verliesbeschikking; en
- -
of, zo de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, de bewuste onroerende zaken in 2017 kunnen worden geherwaardeerd met als gevolg een verhoging van de belastbare winst en daarmee verrekening van verliezen die anders - ná 2017 - niet meer verrekenbaar zijn.
11. Eiseres stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat zij een belang heeft bij het bezwaar en beroep, aangezien er zonder de door haar bepleite herwaardering sprake is van verdamping van het in 2008 ontstane compensabele verlies dat in 2017 nog kan worden verrekend en na 2017 niet meer. Eiseres stelt in dit verband tevens dat het bezwaar niet is gericht tegen de aanslag en de verliesbeschikking maar tegen het niet inwilligen van het verzoek de ingediende aangifte aan te passen. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat op grond van goedkoopmansgebruik, al dan niet in samenhang toegepast met de foutenleer, herwaardering in 2017 van bepaalde onroerende zaken (gronden) mogelijk is, als gevolg waarvan de gewenste verliesverrekening toch kan plaatsvinden.
12. Verweerder stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat eiseres geen belang heeft bij haar bezwaar en beroep, daar deze rechtsmiddelen niet kunnen leiden tot verhoging van de aanslag of verlaging van de verliesbeschikking. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat, nu eiseres ook geen gronden heeft aangevoerd die overigens kunnen leiden tot een verlaging van de aanslag dan wel verhoging van de verliesbeschikking, het bezwaar vanwege het ontbreken van een belang niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in plaats van ongegrond. Verweerder heeft de rechtbank daarbij verzocht het beroep om die reden gegrond te verklaren en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling van het geschil
13. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiseres meent, het bezwaar terecht is aangemerkt als een bezwaar dat is gericht tegen de aanslag en de verliesbeschikking. Die waren reeds vastgesteld, toen het bezwaar werd ingediend, en het bezwaar is ook specifiek gericht tegen de omvang van de bij de aanslag vastgestelde belastbare winst en het bij de verliesbeschikking vastgestelde verlies. Er is daarnaast ook geen ander besluit waartegen het bezwaar en beroep gericht kan zijn. Tegen de afwijzing van een verzoek om de vaststelling van de aanslag aan te houden, totdat een nieuwe aangifte is ingediend, staat immers, anders dan eiseres kennelijk meent, geen bezwaar of beroep open. Daarbij is irrelevant of verweerder het verzoek om de vaststelling van de aanslag heeft ontvangen vóór- of nadat hij de aangifte heeft vastgesteld. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij nog op dat, naar verweerder geloofwaardig heeft verklaard en door middel van een chronologische weergave van de bewuste handelingen ook inzichtelijk heeft gemaakt, de aanslag al onherroepelijk in de systemen van de Belastingdienst was ingevoerd, vóórdat het verzoek tot aanhouding was ontvangen.
Heeft eiseres belang bij het bezwaar en beroep?
14. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad1.dat een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen, zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en is voldaan aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is. Nu eiseres in bezwaar en beroep argumenten had kunnen aanvoeren die kunnen leiden tot een hoger verlies, kan niet worden geoordeeld dat zij geen belang heeft bij het aanwenden van de rechtsmiddelen bezwaar en beroep. Daarvan uitgaande heeft verweerder, anders dan hij ter zitting heeft bepleit (zie hiervóór onder 12), het bezwaar van eiseres terecht niet niet-ontvankelijk verklaard en bestaat dus ook geen aanleiding dat alsnog te doen. De rechtbank moet nu derhalve beoordelen of de door eiseres aangevoerde gronden moeten leiden tot een gegrond of ongegrond beroep.
15. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat zij voor het jaar 2017 enkele tot haar ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken op een hogere waarde wenst te (her)waarderen en dat de aldus tot uitdrukking komende herwaarderingswinst tot haar belastbare winst over 2017 dient te worden gerekend teneinde verdamping van verliezen uit voorgaande jaren (meer specifiek het jaar 2008) te voorkomen. Eiseres heeft in beroep haar standpunten gehandhaafd. Eiseres stelt daarbij dat, indien verhoging van de belastbare winst en verlaging van het bij de verliesbeschikking vastgestelde bedrag niet mogelijk is, sprake is van een rechtstekort.
16. De rechtbank constateert dat een wijziging van het waarderingsstelsel, zoals eiseres die voorstaat, te weten een selectieve herwaardering van enkele onroerende zaken, tot een verhoging van de aanslag onderscheidenlijk verlaging van het bij de verliesbeschikking vastgestelde bedrag zou leiden. Eiseres wil immers dat het bedrag van de herwaardering (van primair € 2.461.423 en subsidiair € 1.240.060) tot de belastbare winst wordt gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep echter niet leiden tot een verhoging van de aanslag of een verlaging van de verliesbeschikking.2.Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het beroep op grond van de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (genoemd onder 14) ongegrond dient te worden verklaard.
17. De rechtbank merkt hierbij op dat zij het opmerkelijk vindt dat voor een geval als dit tot de hiervóór weergegeven conclusie dient te worden gekomen. De rechtbank ziet hier, net als eiseres, wel een rechtstekort. Er is hier immers sprake van concrete verliesverdamping. Na 2017 zijn de in 2008 ontstane verliezen niet meer verrekenbaar. Die verliesverdamping kan eiseres voorkomen door middel van een verhoging van haar belastbare winst over 2017, wat zij in bezwaar en beroep tracht te bewerkstelligen. De rechtbank acht denkbaar dat in het voorkomen van deze verliesverdamping wel een voldoende concreet procesbelang zou kunnen worden gezien.3.De juistheid van de door eiseres in dit verband ingenomen stellingen kunnen nu echter niet aan een rechterlijk oordeel worden onderworpen, in elk geval kan geen inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. De constatering dat eiseres, in elk geval naar de huidige stand van de jurisprudentie, geen belang heeft bij haar rechtsmiddel staat daaraan immers in de weg. Weliswaar is denkbaar dat eiseres het in een later jaar (in casu 2018, zijnde het jaar waarin zij de te herwaarderen onroerende zaken daadwerkelijk heeft vervreemd en daarmee de voor de verliesverrekening benodigde winst concreet heeft gerealiseerd) aan de orde kan stellen, namelijk door in dat jaar te handelen alsóf de gronden voorafgaand aan 2018 wel zijn geherwaardeerd zodat in dat jaar derhalve een lagere boekwinst ter zake van de verkoop van de onroerende zaken wordt gerealiseerd. Op deze wijze zou dan de herwaardering van de onroerende zaken in het jaar 2017 in een geschil over het jaar 2018 aan de orde (kunnen) komen. Een dergelijke handelwijze is echter dermate onzeker en afhankelijk van de goede wil van verweerder (bij de aanslagregeling en in de bezwaarfase) en de rechter dat dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gezien als adequate rechtsbescherming. Desalniettemin ziet de rechtbank binnen de thans geldende jurisprudentie geen ruimte om in het onderhavige geval tot een ander oordeel te komen dan hiervóór onder 16 is weergegeven. De rechtbank leidt uit de geldende jurisprudentie namelijk af dat de Hoge Raad (de mogelijkheid tot) verliesverdamping te ver verwijderd vindt van het bestreden besluit, in casu de aanslag en de verliesbeschikking, en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen (zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht) om te kunnen constateren dat gronden die zijn gericht op de voorkoming van verliesverdamping de belastingplichtige wel in een betere positie kunnen brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
18. Gelet op wat hiervóór is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, voorzitter, en mr. M.E. Kiers en
mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑09‑2022
vgl. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19 februari 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:880 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:666.
vgl. Conclusie A-G Wattel 28 juli 2022, ECLI:NL:PHR:2022:726.