Hof Amsterdam, 28-01-2014, nr. 200.102.678/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:315
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-01-2014
- Zaaknummer
200.102.678/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:315, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑01‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2193, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Huur woonruimte. Vordering om voormalige partner van de hoofdhuurster aan te merken als medehuurster (art. 7:267 BW). Niet is voldaan aan het vereiste van een gemeenschappelijke huishouding ten tijde van het desbetreffendeverzoek aan de verhuurster.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.102.678/01
zaaknummer rechtbank : 120746 CV EXPL 10-42449
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LIBRA INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Roermond,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.G.M. Oosterwijk te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellante wordt hierna Libra genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
Libra is bij dagvaarding van 6 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter), van 30 november 2011, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en Libra als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Libra heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Libra in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Tegen een deel van deze feiten (onder 2.5) is grief 1 gericht. Voor zover relevant, zal het hof hiermee in het onderstaande rekening houden. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) De woning aan de [adres 1] (hierna: de woning) is met ingang van 1 oktober 1975 door [X] verhuurd aan [Y]. De Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting te Amsterdam (hierna: GDH) heeft op 15 juni 1989 aan [Z], de toenmalige beheerder van de woning, toestemming gegeven om [geïntimeerde sub 2] in de administratie op te nemen als hoofdbewoner van de woning. [geïntimeerde sub 1] (geboren op 25 maart 1942) is met ingang van 3 juli 1992 in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) als bewoner van de woning ingeschreven. Libra is sinds 1 maart 2005 eigenares van de woning.
(ii) [geïntimeerde sub 2] heeft op 19 april 2010 aangifte tegen [geïntimeerde sub 1] gedaan ter zake van bedreiging en mishandeling. [geïntimeerde sub 2] heeft zich met ingang van 19 april 2010 in de GBA doen inschrijven op het adres [adres 2].
(iii) Een brief van 22 september 2010 van [geïntimeerde sub 2] aan Libra houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)Hierbij wil ik u mededelen dat ik de relatie met mijn partner heb beëindigd, wij hebben samen 18 jaar aan de [adres 1] gewoond.Het huurcontract staat op naam van[geïntimeerde sub 2]Mijn partner staat sinds 03-juli-1992 ingeschreven volgens de Gemeentelijke basisadministratieIk zou u ook vriendelijk willen verzoeken het huurcontract met ingang van 01-november-2010 te wijzigen, en die op naam van [geïntimeerde sub 1] te zetten.(…)”
Libra heeft dit verzoek bij brief van 14 oktober 2010 afgewezen.
(iv) Een brief van het Wijksteunpunt Wonen van 21 oktober 2010 aan Libra houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)Enige tijd geleden heeft mevrouw [geïntimeerde sub 2] u schriftelijk verzocht om de heer [geïntimeerde sub 1] hoofdhuurder te maken van de woning. Zij hebben ruim 18 jaar lang een duurzame gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de heer [geïntimeerde sub 1] maandelijks € 560,-- pint van zijn rekening en dit bedrag aan mevrouw [geïntimeerde sub 2] geeft ten behoeve van huurbetaling en vaste lasten. Bovendien is het vrij aannemelijk dat iemand niet 18 jaar lang ergens woont zonder daaraan zijn steentje bij te dragen.(…)Hierbij verzoek ik u nogmaals namens de heer [geïntimeerde sub 1] en mevrouw [geïntimeerde sub 2] om de heer [geïntimeerde sub 1] hoofdhuurder te maken van bovenstaande woning, daar hij aan alle voorwaarden hiervoor voldoet. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop, dat mevrouw [geïntimeerde sub 2] u in het verleden meerdere malen telefonisch om medehuurderschap van de heer [geïntimeerde sub 1] heeft verzocht.(…)”
( v) In een brief van 26 oktober 2010 van Libra aan het Wijksteunpunt Wonen heeft Libra bestreden dat [geïntimeerden] een duurzame gemeenschappelijke huishouding in de woning hebben gevoerd. De brief houdt verder – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)Als er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, dan geldt voorts dat het verzoek tot medehuurderschap gedaan is nadat de vermeende samenwoning geëindigd is.Mevrouw [geïntimeerde sub 2] woont immers aan de [adres 2], en niet meer in de woning.Vooralsnog gaat cliënte er dan ook vanuit dat het verzoek tot medehuurderschap kennelijk de strekking heeft om de heer [geïntimeerde sub 1] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen. In ieder geval verzoek ik u mij een historisch uittreksel uit het register van mevrouw [geïntimeerde sub 2] toe te willen zenden, waaruit blijkt van wanneer tot wanneer zij in de woning ingeschreven heeft gestaan.(…)”
(vi) Een brief van 22 november 2010 van de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven houdt in dat aan [geïntimeerde sub 1] op grond van de vigerende regelgeving een huisvestingsvergunning kan worden verleend voor de woning, als het huishoudinkomen niet meer bedraagt dan € 37.860,-- belastbaar per jaar.
3.2.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [geïntimeerde sub 1] medehuurder zal zijn van de woning en Libra te veroordelen in de kosten van het geding. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering toegewezen en bepaald dat [geïntimeerde sub 1] met ingang van 30 november 2011 medehuurder zal zijn van de woning en Libra veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Libra met negen grieven op.
3.3.
De vordering van [geïntimeerden] te bepalen dat [geïntimeerde sub 1] medehuurder zal zijn van de woning is gebaseerd op het artikel 7:267 lid 1 BW. Libra bestrijdt met haar grieven dat aan de vereisten van die bepaling is voldaan en dat [geïntimeerde sub 1] het medehuurderschap van de woning kan verkrijgen. Met haar grieven betoogt zij – samengevat – dat:- [geïntimeerden] voorafgaand aan het instellen van hun vordering geen gemeenschappelijk verzoek aan Libra hebben gedaan ermee in te stemmen dat [geïntimeerde sub 1] medehuurder zal zijn;
- [geïntimeerden] geen duurzame gemeenschappelijke huishouding in de woning hebben gevoerd;
- geen sprake meer was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding ten tijde van het verzoek om [geïntimeerde sub 1] als medehuurder aan te merken;
- geen intentie bij [geïntimeerden] meer bestond om een duurzame gemeenschappelijk huishouding in de toekomst voort te zetten;
- het verzoek de strekking heeft [geïntimeerde sub 1] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen;
- [geïntimeerde sub 1] vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerde sub 2] heeft op 19 april 2010 bij de politie aangifte gedaan van bedreiging en mishandeling door [geïntimeerde sub 1]. Zij heeft de woning dezelfde dag (standpunt [geïntimeerden]) of op 15 april 2010 (standpunt Libra) verlaten en is gaan wonen op het adres [adres 2]. Zij heeft zich met ingang van 19 april 2010 in de GBA op dat adres ingeschreven. [geïntimeerde sub 2] heeft bij brief van 22 september 2010 aan Libra meegedeeld dat haar relatie met [geïntimeerde sub 1] was beëindigd. De vraag is of, voor zover in die brief een mede namens [geïntimeerde sub 1] gedaan verzoek ligt besloten om hem als medehuurder aan te merken (hetgeen door Libra wordt bestreden), op 22 september 2010 nog sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7:267 lid 1 BW.
3.5.
Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Voor zover in de brief van 22 september 2010 van [geïntimeerde sub 2] aan Libra een mede namens [geïntimeerde sub 1] gedaan verzoek besloten ligt om hem als medehuurder aan te merken, kan uit het tijdsverloop van vijf maanden tussen de verhuizing van [geïntimeerde sub 2] naar een andere woning en haar inschrijving in de GBA op dat nieuwe adres enerzijds en het tijdstip van genoemd verzoek anderzijds niet anders worden afgeleid dat ten tijde van het verzoek in deze brief geen sprake meer was van een gemeenschappelijk huishouding tussen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. Evenmin is gebleken dat dit verzoek zo spoedig mogelijk na het beëindigen van de gestelde samenwoning is gedaan. Dat en waarom het vertrek van [geïntimeerde sub 2] in april 2010 niet definitief was, hebben [geïntimeerden] wel gesteld, maar onvoldoende toegelicht. De vordering van [geïntimeerden] is om die reden niet toewijsbaar. De grief tegen de andersluidende beslissing van de kantonrechter is gegrond. Het bestreden vonnis dient om die reden te worden vernietigd.
3.6.
Bij die stand van zaken behoeven de overige grieven geen bespreking meer. [geïntimeerden] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Libra begroot op nihil aan verschotten en € 500,-- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 742.17 aan verschotten en € 894,-- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, J.C. Toorman en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.