Rb. Middelburg, 25-06-2009, nr. 184472 / 09-258
ECLI:NL:RBMID:2009:BJ5823
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
25-06-2009
- Magistraten
Mr. B.J.R.P. Verhoeven
- Zaaknummer
184472 / 09-258
- LJN
BJ5823
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2009:BJ5823, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 25‑06‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2009-0658
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0658
Uitspraak 25‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Geen ontbinding als reeds is opgezegd terwijl als enige reden voor ontbindingsverzoek wordt aangedragen het standpunt dat het sociaal plan voor verzoekende werkenemer onbillijk uit
Mr. B.J.R.P. Verhoeven
Partij(en)
beschikking van de kantonrechter d.d. 25 juni 2009
inzake
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. D.W. Boere,
tegen
de besloten vennootschap[verweerder],
gevestigd te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. P.A. Charbon.
het verdere verloop van de procedure
Na de tussenbeschikking van 20 mei 2009 is de procedure als volgt verlopen:
- —
verweerschrift,
- —
mondelinge behandeling van 11 juni 2009
de verdere beoordeling van de zaak
[verzoeker] is sinds 1 mei 1985 voor onbepaalde tijd in dienst bij [verweerder], thans in de functie van project administrateur.
[verweerder] heeft zich vanwege de aanhoudende slechte financiële resultaten genoodzaakt gezien om circa 650 van haar werknemers, waaronder [verzoeker] voor ontslag voor te dragen. Bij beschikking van 26 februari 2009 heeft het UWV Werkbedrijf aan [verweerder] vergunning verleend voor het ontslag van [verzoeker]. Gebruikmakend van die vergunning heeft [verweerder] bij brief van 27 februari 2009 de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 augustus 2009.
In het kader van het collectieve ontslag was een sociaal plan overeengekomen met diverse vakorganisaties. Onderdeel van dat plan is een financiële regeling waarop werknemers die voor ontslag in aanmerking worden gebracht aanspraak kunnen maken. Voor de berekening van de ontslagvergoeding is aangehaakt bij de kantonrechtersformule met als correctiefactor C = 0,7. De vergoeding op basis van die regeling zou in het geval van [verzoeker] uitkomen op een bedrag van € 113.109,00 bruto, ware het niet dat in de financiële regeling een beperking is aangebracht inhoudende dat, indien de verwachte inkomensderving tot aan de vroegpensioendatum (richtleeftijd) van een werknemer lager is dan de vergoeding als genoemd in de betreffende regeling, deze vergoeding nooit meer zal bedragen dan die inkomstenderving. Deze beperking heeft tot gevolg dat [verzoeker] op geen enkele financiële vergoeding aanspraak kan maken omdat hij op 3 augustus 2009, dus drie dagen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de opzegging, voldoet aan genoemde richtleeftijd.
[verzoeker] is van oordeel dat toepassing van het sociaal plan in zijn geval evident onbillijk is, omdat het nooit zijn bedoeling is geweest om op genoemde richtleeftijd (62 jaar) met vroegpensioen te willen gaan. Op grond van dit standpunt heeft hij beroep gedaan op de in het sociaal plan neergelegde hardheidsclausule. Dit beroep is door de Begeleidingscommissie Sociaal Plan [verweerder] NV ongegrond verklaard.
[verzoeker] verzoekt nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2009 onder toekenning van een beëindiging vergoeding van € 85.000 bruto.
De kantonrechter overweegt dat de stellingen van [verzoeker] er in feite op neer komen dat hij het middel van ontbinding van de arbeidsovereenkomst wil gebruiken om alsnog een vergoeding te verkrijgen.
Gewichtige redenen als bedoeld in artikel 685 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vallen in de stellingen van [verzoeker] echter niet aan te treffen. Daarvoor zou er immers sprake moeten zijn van ofwel omstandigheden die een dringende reden als bedoeld in artikel 677 lid 1 zouden hebben opgeleverd indien de arbeidsovereenkomst deswege onverwijld opgezegd zou zijn, of veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
In beginsel geldt dat een verzoekschrift tot ontbinding van arbeidsovereenkomst te allen tijde kan worden ingediend, dus ook indien het einde van de arbeidsovereenkomst al is ingeluid door een geldige opzegging. [verzoeker] is dus ontvankelijk in zijn verzoek. Voor toewijzing van zo'n verzoek in de gegeven omstandigheden zou nodig zijn dat er sprake is van gewichtige redenen die ertoe nopen dat de arbeidsovereenkomst nog zou moeten eindigen voor het tijdstip waarop deze toch al eindigt. In dit geval is daarvan ook in het eigen standpunt van [verzoeker] geen sprake, hetgeen alleen al blijkt uit het feit dat hij ontbinding verzoekt per 1 augustus 2009, de datum waarop de arbeidsovereenkomst toch al eindigt.
Zeker in het onderhavige geval waarin het standpunt van [verzoeker], dat de financiële regeling in het sociaal plan onbillijk is, is getoetst via de daarvoor openstaande weg van een beroep op de hardheidsclausule en beoordeling van dat beroep door de daarvoor ingestelde Begeleidingscommissie, kan het verzoek van [verzoeker] niet anders worden gezien dan als een poging om de uitkomst ongedaan gemaakt te krijgen. Daarvoor leent zich de onderhavige procedure niet.
Het enkele feit dat [verzoeker] er belang bij heeft om bij het einde van de arbeidsovereenkomst een schadevergoeding te verkrijgen, bij wijze van voorziening om de nadelige gevolgen van het einde van de arbeidsovereenkomst op te vangen, vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen rechtens geldig argument om toch de gevraagde ontbinding toe te wijzen. De kantonrechter wijst er daarbij allereerst op dat het systeem van de wet is dat bij een ontbinding van een arbeidsovereenkomst een vergoeding kan worden opgelegd die bedoeld is om de nadelige gevolgen van die ontbinding voor de werknemer geheel of gedeeltelijk op te vangen of te verzachten. In het onderhavige geval zou ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen nadelige gevolgen voor [verzoeker] opleveren, omdat de arbeidsovereenkomst toch al zou eindigen, nu deze immers al is opgezegd. Ontbinding van arbeidsovereenkomst voegt aan dat al bestaande nadeel daarvan niets toe. De schadevergoeding waar [verzoeker] op uit is betreft een voorziening voor het nadeel dat ontstaat doordat de arbeidsovereenkomst is opgezegd.
Het is zonder meer aannemelijk dat hieraan eveneens nadeel kleeft voor [verzoeker], maar de wettelijke mogelijkheid om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken is er niet om een oplossing voor dat probleem te creëren.
De kantonrechter sluit niet uit dat [verzoeker] jegens [verweerder] met recht aanspraak maakt op een financiële voorziening en dat, indien zo'n voorziening niet door [verweerder] wordt getroffen, het opzeggen van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] een kennelijk onredelijk ontslag oplevert, ondanks de verkregen toestemming voor dat ontslag. Of [verzoeker] een financiële voorziening toekomt en een vordering tot schadevergoeding heeft vanwege het eventueel niet treffen van zo'n voorziening, zou moeten worden onderzocht en voor zo'n onderzoek leent zich de onderhavige verzoekschriftprocedure niet goed. Indien de weg was gevolgd waarbij [verweerder] ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben verzocht vanwege haar verslechterde financiële situatie, dan had dat anders gelegen.
Als in dat geval een schadevergoeding was toegekend, dan zou [verweerder] de mogelijkheid hebben gehad om het verzoek in te trekken, indien de hoogte van de schadevergoeding voor haar niet aanvaardbaar zou zijn.
Indien op het verzoek van [verzoeker] een schadevergoeding wordt toegekend heeft [verweerder] die mogelijkheid niet.
Bovendien heeft [verweerder] dan evenmin de mogelijkheid om de voor haar misschien niet aanvaardbare schadevergoeding in een hoger beroep aan te vechten, welke mogelijkheid in een procedure wegens kennelijk onredelijk ontslag wel bestaat.
Zeker in het onderhavige geval, waarin [verweerder] haar standpunt baseert op een voor alle werknemers gemaakt sociaal plan waardoor de handhaving daarvan voor haar een belang van een min of meer principieel karakter behelst, weegt dit aspect om het onderhavige geschilpunt te beoordelen via de weg die past in het systeem van de wet zwaar.
Dit alles brengt de kantonrechter tot de conclusie dat er geen grond is om de gevraagde ontbinding met oplegging van een schadevergoeding toe te wijzen op het onderhavige verzoek van [verzoeker]. De mogelijkheid om een vordering in te stellen wegens kennelijk onredelijk ontslag is bij uitstek de weg die de wet biedt om beoordeeld te krijgen of gelet op alle omstandigheden van het geval [verweerder] al dan niet een schadevergoeding aan [verzoeker] zou moeten betalen.
Het verzoek moet dus worden afgewezen.
Er is geen aanleiding om af te wijken van het beleid om in ontbindingszaken de partijen de eigen proceskosten te laten dragen.
de beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.