Hof 's-Hertogenbosch, 11-10-2022, nr. 200.295.609, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:3445
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-10-2022
- Zaaknummer
200.295.609_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:3445, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑10‑2022; (Verwijzing na Hoge Raad)
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2020:885
- Vindplaatsen
NLF 2022/2116
Uitspraak 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2020:885. Kunnen, naar (oud) Roemeens huwelijksvermogensrecht, de belastingschulden van een van de echtgenoten door de belastingdienst worden verhaald op de gemeenschapsgoederen?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.295.609/01
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
De Ontvanger van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf,
gevestigd te Utrecht,
appellant,
hierna aan te duiden als de Ontvanger,
advocaat: mr. E.E. Schipper te Amsterdam,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. T.P.M. Kouwenaar te 's-Hertogenbosch,
2. [[geïntimeerde 2]] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [[geïntimeerde 2]] ,
advocaat: mr. Brokers-Van Dijk te Vleuten,
1. Het geding
Voor het verloop van het geding in de eerdere feitelijke instanties verwijst het hof naar hetgeen de Hoge Raad dienaangaande in zijn in deze zaak gewezen arrest van 15 mei 2020 (ECLI:NL:HR:2020:885) heeft overwogen.
Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het tussen de Ontvanger en [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] gewezen arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 september 2019 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
Na verwijzing heeft de Ontvanger de zaak bij dit hof aangebracht. De Ontvanger heeft op 27 juli 2021 een memorie na verwijzing genomen. Daarop heeft [geïntimeerde 1] op 7 september 2021 een memorie van antwoord genomen.
De zaak is na verwijzing mondeling behandeld op 5 september 2022. Ten behoeve van deze mondelinge behandeling heeft [[geïntimeerde 2]] producties overgelegd. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
2. Beoordeling van het hoger beroep na cassatie en verwijzing
2.1.
Mede gelet op hetgeen is overwogen onder rov. 2.1 in het arrest van de Hoge Raad staan de volgende feiten tussen partijen vast.
( i) [[geïntimeerde 2]] en [geïntimeerde 1] zijn in 1990 in Roemenië naar Roemeens recht met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd.
(ii) Beiden hebben de Roemeense nationaliteit. [[geïntimeerde 2]] bezit sinds 1978 ook de Nederlandse nationaliteit. [geïntimeerde 1] heeft de Nederlandse nationaliteit in 2013 verkregen.
(iii) Tot de huwelijksgemeenschap behoren onroerende zaken te [woonplaats] .
Aan [geïntimeerde 1] zijn tien (navorderings)aanslagen voor diverse belastingen opgelegd die betrekking hebben op de jaren 1994-1999. In februari 2002 en januari 2007 zijn dwangbevelen voor deze aanslagen aan [geïntimeerde 1] betekend. In 2010 zijn de (deels verminderde) aanslagen onherroepelijk geworden.
(iv) In september 2010 heeft de Ontvanger aan [geïntimeerde 1] bericht dat het aan hem verleende uitstel van betaling ter zake van de aanslagen is vervallen. [geïntimeerde 1] is verzocht de openstaande belastingschuld te betalen. [geïntimeerde 1] heeft aan dit verzoek niet voldaan.
( v) Op een door de Ontvanger gespecificeerd overzicht van de schuld van [geïntimeerde 1] per maart 2012 is aan openstaande belastingaanslagen een bedrag vermeld van in totaal € 524.220,--, aan kosten een bedrag van in totaal € 12.200,-- en aan rente een bedrag van in totaal € 213.581,--.
(vi) Inmiddels is de echtscheiding tussen [[geïntimeerde 2]] en [geïntimeerde 1] uitgesproken en ingeschreven in de desbetreffende registers in Roemenië en Nederland.
2.2.
In eerste aanleg vorderde de Ontvanger in conventie, verkort weergegeven, primair een verklaring voor recht dat hij zijn vordering op [geïntimeerde 1] van in totaal € 524.220,-- in hoofdsom mag verhalen op de goederen van de huwelijksgemeenschap van [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] , en subsidiair dat [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] worden veroordeeld tot verdeling van de (goederen van) hun huwelijksgemeenschap, voor zover nodig voor het verhaal van de vordering van de Ontvanger op [geïntimeerde 1] .
In reconventie vorderde [[geïntimeerde 2]] , verkort weergegeven, opheffing van door de Ontvanger gelegde beslagen.
2.3.
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft bij vonnis van 6 november 2013, samengevat, de vorderingen van de Ontvanger afgewezen en het op 2 maart 2012 door de Ontvanger gelegde deelgenotenbeslag opgeheven.
2.4.
Tegen dit vonnis, hierna aan te duiden als het vonnis waarvan beroep, is de Ontvanger in hoger beroep gekomen. Hij heeft daarbij twaalf, met Romeinse cijfers aangeduide, grieven aangevoerd.
2.5.
In het vernietigde arrest is geoordeeld dat de grieven IV, V en VI slagen. Deze grieven betreffen het beroep van de Ontvanger op de openbare orde-exceptie. Op grond daarvan heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de primaire vordering van de Ontvanger toegewezen. Voorts heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat grief XII betreffende de reconventionele vordering en de proceskosten slaagt. Op grond daarvan is bij het vernietigde arrest de reconventionele vordering afgewezen en zijn [[geïntimeerde 2]] en [geïntimeerde 1] veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.6.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd, kort gezegd, omdat het ten onrechte het beroep van de Ontvanger op de openbare orde-exceptie heeft doen slagen. Hieruit volgt dat de grieven IV, V en VI falen.
2.7.
Het hof ziet aanleiding vervolgens eerst de grieven I, II en III te behandelen. Met deze grieven betoogt de Ontvanger dat de belastingschulden van [geïntimeerde 1] gemeenschapsschulden zijn en dat de Ontvanger zijn vordering op [geïntimeerde 1] mag verhalen op de goederen van de huwelijksgemeenschap van [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] . Daarmee is de primaire vordering toewijsbaar, aldus de Ontvanger.
2.8.
[geïntimeerde 1] erkent het standpunt van de Ontvanger dat naar Roemeens recht de belastingschuld van [geïntimeerde 1] als gemeenschapsschuld moet worden aangemerkt. Voorts onderschrijft [geïntimeerde 1] het standpunt van de Ontvanger dat de belastingschulden die aan [geïntimeerde 1] zijn opgelegd – zonder dat tot verdeling van de huwelijksgemeenschap hoeft te worden overgegaan – door de Ontvanger rechtstreeks kunnen worden verhaald op de huwelijksgemeenschap van [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] .
2.9.
[[geïntimeerde 2]] heeft in haar processtukken vóór de procedure in cassatie verweren aangevoerd tegen de onderhavige standpunten van de Ontvanger. Het hof zal daarop hierna nader ingaan. Voor zover [[geïntimeerde 2]] bij de mondelinge behandeling in de procedure na verwijzing nieuwe verweren zoals het beroep op ne bis in idem heeft aangevoerd, kunnen deze niet slagen. De Ontvanger heeft daar wegens de grenzen aan de rechtsstrijd na verwijzing terecht tegen ingebracht dat voor dergelijke nieuwe verweren in dit stadium van het geding geen plaats meer is.
2.10.
Deze zaak heeft internationale aspecten. Tussen partijen is niet in geschil dat de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen en dat Roemeens recht toepasselijk is op de (primaire) vordering van de Ontvanger.
2.11.
Ten aanzien van de inhoud van het toepasselijke Roemeense recht heeft de Ontvanger advies ingewonnen bij het T.M.C. Asser Instituut . Dit heeft op zijn beurt advies ingewonnen bij [X] , verbonden aan de Universiteit Babeş-Bolyai te [plaats], Roemenië. Dit advies heeft de Ontvanger in eerste aanleg in het geding gebracht (productie 16 bij akte overlegging producties van de Ontvanger; [[geïntimeerde 2]] heeft als productie 7 bij memorie van antwoord een vertaling daarvan overgelegd) en zal hierna worden aangeduid als het Asser -advies.
Ten behoeve van het hoger beroep heeft de Ontvanger zich nader laten informeren over de inhoud van het toepasselijke Roemeense recht. Daartoe heeft de Ontvanger een legal opinion verkregen van het Roemeense advocatenkantoor [Z] . Deze legal opinion is overgelegd als productie 25 bij de memorie van grieven en zal hierna worden aangeduid als de Opinie.
2.12.
Het hof acht zich met het Asser -advies en de Opinie voldoende voorgelicht over de inhoud van het toepasselijke Roemeense recht om te beslissen op de onderhavige vordering van de Ontvanger. Nadere voorlichting daarover door bijvoorbeeld het Internationaal Juridisch Instituut is dan ook niet nodig. Naar het oordeel van het hof zijn het Asser -advies en de Opinie niet strijdig met elkaar. Zij geven beide informatie over (oud) Roemeens huwelijksvermogensrecht. De Opinie vult het Asser -advies aan en is meer toegespitst op de onderhavige casus.
2.13.
Voor zover [[geïntimeerde 2]] betoogt dat de Ontvanger in eerste aanleg een gerechtelijke erkentenis heeft gedaan, in de zin dat de Ontvanger – als rechtsfeit – zelf heeft gesteld en erkend dat het Roemeense recht uitsluit dat de vordering die hij heeft op [geïntimeerde 1] , kan worden verhaald op de goederen die van [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] krachtens hun Roemeense huwelijksgoederenregiem gemeenschappelijk zijn, faalt dit betoog. Het gaat hier om een uitleg van het Roemeense recht waarvan de Ontvanger in eerste aanleg uitging. Daarmee heeft hij niet uitdrukkelijk de waarheid van een stelling van [[geïntimeerde 2]] erkend. Aan de vereisten van artikel 154 lid 1 Rv voor een gerechtelijke erkentenis is dus niet voldaan, daargelaten de herstel- en herkansingsfunctie van het hoger beroep.
2.14.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het Asser -advies en de Opinie in onderling verband en samenhang bezien het volgende. In deze zaak is de tot 1 oktober 2011 geldende Roemeense Codul Familiei (CF) – hierna aan te duiden als de Gezinswet – van toepassing. De vordering van de Ontvanger moet dus naar (oud) Roemeens huwelijksvermogensrecht worden beoordeeld.
Het Asser -advies en de Opinie geven uitleg over bepalingen van de Gezinswet. Deze wet regelt onder meer de huwelijksgemeenschap en goederen en schulden daarvan. Ook voorziet de wet in een procedure om tot verdeling van de huwelijksgemeenschap te komen. De relevante bepalingen daarvoor zijn met name artikelen 31, 32 en 33 van de Gezinswet blijkens het Asser -advies en de Opinie.
2.15.
De rechtbank heeft de vorderingen van de Ontvanger afgewezen, kort gezegd, op grond van artikel 33 van de Gezinswet. Volgens artikel 33 van de Gezinswet kunnen de persoonlijke schuldeisers van een echtgenoot uitsluitend een procedure aangaande persoonlijke zaken van deze beginnen en niet aangaande de zaken die tot de huwelijksgemeenschap behoren. Wanneer de persoonlijke zaken van de echtgenoot zijnde schuldenaar onvoldoende zijn, heeft de persoonlijke schuldeiser het recht, binnen de grenzen als noodzakelijk voor de inning van de rest van de vordering, de rechter om verdeling van de gemeenschappelijke bezittingen te verzoeken, waarna de zaken die aan de echtgenoot zijnde schuldenaar zijn toegedeeld persoonlijke zaken worden en de voorzetting van de gedwongen executie mogelijk wordt. De volgorde van procedures aangaande zaken (eerst persoonlijke zaken, dan het evenredig deel resulterend uit de verdeling van de gemeenschappelijke bezittingen) is verplicht.
2.16.
De vraag is evenwel of de belastingschulden van [geïntimeerde 1] privé-schulden van hem zijn of een schuld van de gemeenschap naar (oud) Roemeens huwelijksvermogensrecht. Deze vraag moet eerst worden beantwoord, alvorens eventueel toegekomen wordt aan toepassing van artikel 33 van de Gezinswet.
2.17.
[[geïntimeerde 2]] heeft aangevoerd dat in de gerechtelijke belastingprocedures die zijn gevoerd en die onherroepelijk zijn geworden, is vast komen te staan dat de onderhavige schulden privé-schulden zijn van [geïntimeerde 1] . Uit de overgelegde uitspraak van hof Amsterdam van 26 februari 2009 (productie 22 bij akte overlegging producties van de Ontvanger), blijkt dat echter niet. Daarin is niet beoordeeld of er sprake is van privé-schulden van [geïntimeerde 1] dan wel gemeenschapsschulden naar (oud) Roemeens huwelijksvermogensrecht, zoals hier aan de orde is.
2.18.
Of de belastingschulden van [geïntimeerde 1] privé-schulden van [geïntimeerde 1] dan wel gemeenschapsschulden zijn, dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 32 van de Gezinswet. Artikel 32 neemt tot uitgangspunt dat een schuld aangegaan door een echtgenoot een persoonlijke schuld betreft, tenzij de schuld valt onder een van de in dat artikel genoemde categorieën. Toegespitst op de onderhavige casus is de vraag dus of de belastingschulden van [geïntimeerde 1] vallen onder van één van de in dat artikel genoemde categorieën. Daarbij komen twee categorieën in aanmerking, te weten artikel 32 onder a: expenses incurred in the administration of their common goods/property en artikel 32 onder c: obligations contracted by any spouse to the current needs of marriage. Blijkens de Opinie kunnen belastingschulden vallen onder een van deze categorieën.
2.19.
In de Opinie is verder vermeld dat als het desbetreffende inkomen gemeenschappelijk is, volgens het Roemeense recht ook de corresponderende belastingschuld gemeenschappelijk is. In dit verband is artikel 31 van de Gezinswet van belang. Deze bepaling neemt tot uitgangspunt dat goederen die verkregen zijn gedurende het huwelijk gemeenschappelijk zijn, tenzij het goed valt onder een van de in dat artikel limitatief opgesomde categorieën. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om inkomen uit prijzengeld, auteursrechten of uitvindingen.
2.20.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder in rov. 2.18 en 2.19, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat de belastingschulden van [geïntimeerde 1] naar (oud) Roemeens huwelijksvermogensrecht als gemeenschapsschulden hebben te gelden. Uit voormelde uitspraak van hof Amsterdam blijkt dat de door [geïntimeerde 1] verschuldigde belasting is gebaseerd op verschillende inkomensbestanddelen (onder meer managementfees, inkomsten uit arbeid, privé-gebruik auto, inkomsten uit eigen woning, etc.). Gesteld noch gebleken is dat het hier gaat om goederen die vallen onder een van de in artikel 31 van de Gezinswet limitatief opgesomde categorieën, zodat het hof ervan uitgaat dat het gaat om goederen die zijn verkregen gedurende het huwelijk die gemeenschappelijk zijn. Verder moet dan ook worden aangenomen, nu belastingschulden onder artikel 32 a dan wel c van de Gezinswet vallen, dat het gaat om gemeenschapsschulden.
2.21.
[[geïntimeerde 2]] heeft tijdens de mondelinge behandeling na verwijzing aangevoerd dat zijzelf een procedure heeft gevoerd over haar belastingschulden en dat in die procedure haar belastingschulden onherroepelijk zijn komen vast te staan. Dit doet aan het voorgaande echter niet af. Nu [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest, zijn de belastingschulden van [geïntimeerde 1] naar (oud) Roemeens huwelijksvermogensrecht gemeenschapsschulden, zoals hiervoor is overwogen in rov. 2.20.
2.22.
Aan toepassing van artikel 33 van de Gezinswet komt het hof gelet op het voorgaande niet toe. Dit behoeft geen nadere toelichting, nu [[geïntimeerde 2]] de hiervoor gegeven uitleg van het (oud) Roemeens huwelijksvermogensrecht verder niet althans niet voldoende gemotiveerd heeft betwist.
2.23.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Ontvanger zijn vordering voor zover het betreft gemeenschapsschulden (rechtstreeks) mag verhalen op de goederen behorend tot de huwelijksgemeenschap van [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] . Dit betekent dat de grieven I, II en III slagen.
2.24.
Nu deze grieven slagen, zal het hof onderzoeken of gegeven de devolutieve werking van het appel overige verweren van [[geïntimeerde 2]] toewijzing van de vordering van de Ontvanger alsnog in de weg staan. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Ter toelichting dient het volgende.
[[geïntimeerde 2]] heeft een beroep op verjaring gedaan. Naar het oordeel van het hof kan dit beroep niet slagen. De vordering van de Ontvanger is niet verjaard, nu de verjaring door de Ontvanger is gestuit. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank daarover heeft geoordeeld in het vonnis waarvan beroep in rov. 5.5. [[geïntimeerde 2]] heeft niets (nieuws) gesteld dat tot een ander oordeel kan leiden. Voor zover [[geïntimeerde 2]] tijdens de mondelinge behandeling na verwijzing nieuwe verjaringsverweren heeft gevoerd, kunnen die niet slagen wegens de grenzen aan de rechtsstrijd na verwijzing (zie ook hiervoor rov. 2.9). Overigens heeft de Ontvanger tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat de verjaring van de vordering opnieuw is gestuit. [[geïntimeerde 2]] heeft dat niet weersproken.
Ook voor het beroep van [[geïntimeerde 2]] op ne bis in idem geldt dat dit niet kan slagen wegens de grenzen aan de rechtsstrijd na verwijzing (zie rov. 2.9). Het hof verwijst ook naar hetgeen hiervoor in rov. 2.21 is overwogen. Van een ne bis in idem-situatie is gelet daarop in dit geval geen sprake. De procedure over de belastingschulden van [geïntimeerde 1] en de procedure over de belastingschulden van [[geïntimeerde 2]] staan los van elkaar.
Voorts heeft [[geïntimeerde 2]] gesteld dat de Ontvanger er niets aan heeft gedaan om zich te verhalen op de privé-goederen van [geïntimeerde 1] . Deze stelling kan [[geïntimeerde 2]] niet baten. Het hof sluit zich aan bij hetgeen het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het vernietigde arrest daarover heeft overwogen in rov. 5.18. Verder heeft de Ontvanger de nieuwe stellingen van [[geïntimeerde 2]] betreffende privé-goederen van [geïntimeerde 1] waarop de Ontvanger zich kan verhalen tijdens de mondelinge behandeling na verwijzing voldoende gemotiveerd betwist. Daarbij heeft de Ontvanger opgemerkt dat de daarover door [[geïntimeerde 2]] overgelegde stukken (oude) gegevens betreffen die geen ander licht op de zaak werpen. In elk geval kan daaruit niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat [geïntimeerde 1] eigenaar is van een appartement in Roemenië.
Tot slot verenigt het hof zich met hetgeen de rechtbank in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen ten aanzien van de overige verweren van [[geïntimeerde 2]] in rov. 5.3 en 5.4. Ook daarover heeft [[geïntimeerde 2]] niets (nieuws) gesteld dat tot een ander oordeel kan leiden. Deze verweren staan dus ook niet aan toewijzing van de vordering van de Ontvanger in de weg.
2.25.
[geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] betogen dat de door de Ontvanger berekende hoogte van de belastingschuld van [geïntimeerde 1] niet juist is. [[geïntimeerde 2]] voert daartoe aan dat [geïntimeerde 1] zich pas in 1996 permanent in Nederland heeft gevestigd. [geïntimeerde 1] op zijn beurt stelt dat het bedrag waarop de Ontvanger aanspraak maakt te hoog is, zonder nadere onderbouwing. Nu de aanslagen in geschil in 2010 onherroepelijk zijn geworden, staat de hoogte van de belastingschuld vast. Het hof volgt [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] niet in hun betoog dat de hoogte van de belastingschuld dient te worden bijgesteld.
2.26.
De slotsom is dat de primaire vordering van de Ontvanger toewijsbaar is. Bewijslevering is niet aan de orde.
2.27.
Tot slot dient het hof grief XII te behandelen. Met deze grief komt de Ontvanger op tegen de toewijzing door de rechtbank van de reconventionele vordering. Uit het voorgaande volgt dat ten onrechte is beslist dat het door de Ontvanger gelegde deelgenotenbeslag dient te worden opgeheven. De door de rechtbank toegewezen reconventionele vordering zal daarom alsnog worden afgewezen. Met grief XII komt de Ontvanger verder op tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Uit het voorgaande volgt ook dat [[geïntimeerde 2]] en [geïntimeerde 1] als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten dienen te worden veroordeeld. Ook grief XII slaagt derhalve.
2.28.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De primaire vordering zal worden toegewezen zoals hierna in het dictum is vermeld. Zoals hiervoor is overwogen, zal de door de rechtbank toegewezen reconventionele vordering alsnog worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partijen worden [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] in de proceskosten in eerste aanleg, in hoger beroep en na verwijzing veroordeeld, en wel hoofdelijk zoals – niet bestreden door [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] – is gevorderd door de Ontvanger.
3. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie en in reconventie,
en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat de Ontvanger zijn vordering op [geïntimeerde 1] van in totaal € 524.220,--, te vermeerderen met invorderingsrente en vervolgingskosten, mag verhalen op de goederen van de huwelijksgemeenschap van [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] , waaronder de onroerende zaak, kadastraal omschreven “wonen erf – tuin”, gelegen aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Veenendaal , [sectieletter] , [sectienummer 1] , grootte 12 a en 24 ca, en de onroerende zaak, kadastraal omschreven “wonen met bedrijvigheid erf – tuin”, gelegen aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Veenendaal , [sectieletter] , [sectienummer 2] , grootte 32 a en 33 ca.;
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [[geïntimeerde 2]] , hoofdelijk, in de kosten van het geding in eerste aanleg, die in hoger beroep en die na verwijzing en begroot die in eerste aanleg op € 688,-- aan verschotten en € 5.160,-- aan te liquideren kosten van de advocaat en in hoger beroep op € 713,-- aan verschotten en op € 9.356,-- aan te liquideren kosten van de advocaat en na verwijzing op € 17,-- aan explootkosten en € 9.702,-- aan te liquideren kosten van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en Chr.F. Kroes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 oktober 2022.
griffier rolraadsheer