Rb. Leeuwarden, 03-05-2007, nr. 17/880372-06 VEV
ECLI:NL:RBLEE:2007:BA6515
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
03-05-2007
- Zaaknummer
17/880372-06 VEV
- LJN
BA6515
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2007:BA6515, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 03‑05‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 246 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 03‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Ontuchtige handelingen, seksuele bedoelingen, objectief, subjectief, NJ 2002, 61, uiterlijke verschijningsvorm, memorie van toelichting, vordering na voorwaardelijke veroordeling
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880327-06
ad informandum gevoegd parketnummer 17/880372-06
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/081138-04
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 mei 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 19 april 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vrijspraak
Aan verdachte is telastegelegd dat hij onder bedreiging met feitelijkheden de billen en de anus van zijn vriendin (slachtoffer) heeft betast. Deze handelingen van verdachte zijn door het openbaar ministerie gekwalificeerd als zijnde feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Van feitelijke aanranding van de eerbaarheid is sprake wanneer iemand door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nachtelijke uren de woning van zijn vriendin via het dakraam is binnengedrongen omdat hij overtuigd was van het feit dat zijn vriendin hem bedroog met een andere man. Verdachte verkeerde in deze veronderstelling doordat hij door het dagenlange gebruik van speed helemaal "vervormd" was en hij door dit speedgebruik al vijf etmalen niet had geslapen. Eenmaal in de woning van zijn vriendin heeft verdachte onder andere de woning doorzocht, heeft hij zijn vriendin belet te bellen en heeft hij gedurende enige tijd zijn hand op de mond van zijn vriendin gelegd, omdat hij bang was dat zij zou gaan gillen. Tevens heeft hij haar gevraagd of zij vreemdging. De vriendin van verdachte, die op dat moment hoogzwanger was, heeft op deze vraag ontkennend geantwoord. Omdat verdachte zijn vriendin niet geloofde heeft hij haar bevolen haar broek en slip uit te trekken en heeft hij haar tussen haar billen en bij haar anus betast, teneinde te controleren of er ook sperma aanwezig was. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij bij deze handelingen geen seksuele bedoelingen had.
De raadsman heeft aangevoerd dat de handelingen, het betasten van de billen en anus van een vrouw, objectief gezien wel als seksuele handelingen kunnen worden aangemerkt, maar dat voor de vraag of er hier sprake is van ontuchtige handelingen, de intentie van verdachte doorslaggevend dient te zijn. Nu verdachte in casu enkel wilde controleren op sporen van sperma en verdachte geen enkele seksuele bedoeling had bij het betasten van zijn vriendin kan er niet gesproken worden van handelingen van ontuchtige aard, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is telastegelegd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het betasten van de billen en anus van het slachtoffer niet alleen objectief gezien, maar ook subjectief gezien handelingen zijn van seksuele aard. De officier van justitie is van mening dat uit het gehele feitencomplex een seksueel motief te halen valt, nu verdachte én heeft gezocht naar sporen van seksuele activiteiten én het slachtoffer in haar verklaring heeft aangegeven dat zij in eerste instantie bang was dat verdachte haar wilde verkrachten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Onder ontuchtige handelingen dienen te worden verstaan handelingen van seksuele aard in strijd met de in onze samenleving heersende sociaal-ethische opvattingen. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank de bedoeling van de dader doorslaggevend. Indien een slachtoffer zonder zijn of haar toestemming op bepaalde plaatsen van het lichaam wordt aangeraakt, bijvoorbeeld in de schaamstreek, is er weliswaar sprake van een zeer sterke indicatie voor ontuchtig handelen maar het sluit een andere, niet seksueel geladen bedoeling en derhalve niet-ontuchtig handelen niet uit.
De rechtbank vindt steun voor dit uitgangspunt in een arrest van de Hoge Raad van 11 december 2001 (NJ 2002, 61). In het cassatiemiddel wordt de vraag aan de orde gesteld wanneer wel en wanneer niet van ontucht sprake is bij handelingen die ondermeer bestaan uit het betasten van het ontblote lichaam van het slachtoffer. Volgens de verdediging in deze zaak leverden de betastingen door verdachte niet zonder meer ontuchtig handelen op, omdat de bedoelingen van de verdachte niet ontuchtig waren geweest.
De Advocaat Generaal stelt in zijn conclusie dat "het betasten en laten betasten, ongeacht of de verdachte daarmee seksuele bedoelingen had, in strijd is met de heersende sociaal- ethische opvattingen en mitsdien ontuchtig was." Deze expliciete stelling van de Advocaat Generaal wordt door de Hoge Raad niet overgenomen, immers de Hoge Raad overweegt: "...daarom had het Hof nader behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat deze vraag (opmerking rechtbank: de vraag wat wel en wat niet ontuchtig is) bevestigend dient te worden beantwoord." De rechtbank leest in deze overweging dat de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen niet een opzichzelfstaand bewijs van ontucht kan opleveren, maar dat daarbij de bedoelingen van de verdachte dienen te worden betrokken en dat betwisting van het ontuchtige karakter van die bedoelingen nadere motivering behoeft.
Van belang is in dit kader ook nog dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wetswijziging van 9 oktober 1991, de regering met instemming en opvatting van Remmelink heeft weergegeven:
"Men zal mijns inziens bij ontucht meer moeten denken aan handelingen, gericht op seksueel contact, althans (gericht op) contact van seksuele aard in strijd met de sociaal-ethische norm, zonder dat het hier om buitengewoon afschuwwekkende daden zou gaan." De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit blijkt dat, wil er sprake zijn van ontuchtige handelingen, deze handelingen (en dus de wil van verdachte) gericht moeten zijn op het seksuele contact althans gericht moeten zijn op contact van seksuele aard.
Nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting duidelijk naar voren komt dat verdachte enkel wilde controleren op sporen van sperma en de handelingen dus niet gericht waren op contact van enig seksuele aard, kan het telastegelegde, feitelijk aanranding van de eerbaarheid, niet bewezen worden.
Dit maakt echter niet dat het geheel van gedragingen, waaronder onder andere het wederrechtelijk binnendringen in de woning van zijn vriendin, haar beletten te bellen en zijn hand op de mond leggen van zijn vriendin om haar te beletten om hulp te roepen, niet uiterst verwerpelijk zijn. Verdachte heeft door zijn handelwijze een zeer bedreigende situatie doen ontstaan voor het slachtoffer, zeker gezien het feit dat zij hoogzwanger was en ze op de hoogte was van zijn strafrechtelijke verleden. Het openbaar ministerie heeft er echter voor gekozen enkel art. 246 Sr. (feitelijke aanranding van de eerbaarheid) ten laste te leggen, zodat de rechtbank niet toekomt aan de waardering van de overige handelingen van verdachte.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 15 september 2005, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 30 september 2005. Bij vordering d.d. 7 maart 2007 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De rechtbank zal de vordering na voorwaardelijke veroordeling afwijzen, nu verdachte wordt vrijgesproken.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/081138-04:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Leeuwarden d.d. 15 september 2005.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2007. Koelman en Bax zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.