Hof Den Haag, 28-09-2018, nr. 200.223.345/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:1404
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-09-2018
- Zaaknummer
200.223.345/01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:1404, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑04‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1784, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 05‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Schuldenaar is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de sollicitatieverplichting. Een grote afstand tot de arbeidsmarkt is geen reden waarom een schuldenaar zich niet behoeft in te spannen om aan deze verplichting te voldoen.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.223.345/01
Insolventienummer rechtbank : C/09/16/53 R
arrest van 5 april 2018
inzake
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. Tason Avila te Leiden.
Het geding
1. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2016 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op verzoek van de bewindvoerder, met instemming van de rechter-commissaris, beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 15 september 2017. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 19 september 2017 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Bij V-formulier van 13 oktober 2017 zijn de stukken van de eerste aanleg aan het hof toegezonden en bij brief van 1 november 2017 is nog een aantal producties toegezonden. Bij brief van 19 oktober 2017 heeft M. Smit, de bewindvoerder, de openbare verslagen en haar reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
2. De mondelinge behandeling heeft aanvankelijk plaatsgevonden op 7 november 2017, waarbij zijn verschenen: [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat, en de bewindvoerder. De zaak is vervolgens, in afwachting van de beslissing in de lopende bezwaarprocedure tegen het besluit van de gemeente Leiden (hierna: de gemeente) van 24 juli 2017, inhoudende dat [appellant] niet volledig is vrijgesteld van de arbeidsverplichting en arbeidsgeschikt dient te worden geacht voor 16 tot 20 uur per week, pro forma aangehouden tot 9 januari 2018.
Het hof heeft op 9 januari 2018 per brief van [appellant] vernomen dat [appellant] ’s bezwaar bij beslissing van 14 december 2017 ongegrond is verklaard en dat hij tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar beroep zal instellen bij de rechtbank. [appellant] heeft daarbij geen aanhoudingsverzoek gedaan. Het hof heeft geen aanleiding gezien voor een verdere ambtshalve aanhouding van de procedure, omdat nog geen concreet uitzicht bestaat op een uitspraak van de rechtbank. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de schuldsaneringsregeling met maximaal twee jaar kan worden verlengd. [appellant] komt de sollicitatieverplichting thans al een jaar en zeven maanden niet naar behoren na. Bij gebreke van concrete aanwijzingen dat de rechtbank binnen vijf maanden uitspraak zal doen ziet het hof een reëel risico dat bij verdere aanhouding de termijn voor maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling zal worden overschreden.
Het hof heeft van de zijde van [appellant] op 8 maart 2018 en 26 maart 2018 brieven en producties ontvangen. Op 19 maart 2018 is een brief van de bewindvoerder bij het hof binnengekomen.
De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 27 maart 2018, waarbij wederom zijn verschenen: [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat, en de bewindvoerder.
De beoordeling van het hoger beroep
3. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel dat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw). Meer in het bijzonder is hij zijn informatie- en sollicitatieverplichting niet nagekomen.
4. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de tekortkoming in de informatieverplichting inmiddels is hersteld.
Ten aanzien van de sollicitatieverplichting heeft [appellant] het volgende aangevoerd. [appellant] acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt op medische gronden. Het door [appellant] ingediende bezwaar tegen het besluit van de gemeente, inhoudende dat [appellant] voor 16 tot 20 uur per week aan de arbeidsverplichting die is verbonden aan zijn uitkering dient te voldoen, is ten onrechte ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. [appellant] stelt zich op het standpunt dat (nog steeds) sprake is van psychische problematiek, waardoor hij niet in staat is om te werken. Op 13 februari 2017 is weliswaar het behandelplan bij de Waag Leiden afgerond, maar op 10 juli 2017 is hij opnieuw doorverwezen, thans naar GGZ Rivierduinen, waar [appellant] inmiddels onder behandeling is. Uit het plan van aanpak van 20 februari 2018 blijkt dat de gemeente van mening is dat [appellant] op dit moment niet kan werken omdat hij een te grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Hij dient echter wel mee te werken aan sociale activering, maar ook daartoe acht hij zich niet in staat.
[appellant] heeft ter zitting van het hof opgemerkt dat hij om een herkeuring heeft verzocht, maar dat dat verzoek door de bewindvoerder is afgewezen omdat de bewindvoerder de kosten verbonden aan een dergelijke keuring niet ten laste van de boedel wilde laten komen.
Mocht het hof het niet voldoen aan de sollicitatieverplichting verwijtbaar achten, dan verzoekt [appellant] om een verlenging van de schuldsaneringsregeling met het aantal maanden dat hij niet heeft gesolliciteerd.
5. De bewindvoerder heeft bevestigd dat de tekortkoming in de informatieverplichting volledig is hersteld.
De bewindvoerder adviseert het hof het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift af te wachten. Mocht door een herkeuring komen vast te staan dat [appellant] volledig arbeidsongeschikt is, dan dient de schuldsaneringsregeling verlengd te worden met het aantal maanden vanaf september 2016 tot de volledige afkeuring. In deze periode staat namelijk vast dat [appellant] niet aan de sollicitatieverplichting heeft voldaan. Immers, er zijn geen stukken aangeleverd waaruit blijkt dat hij in deze periode volledig arbeidsongeschikt was.
6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2, slot, is overwogen zal het hof het advies van de bewindvoerder de zaak verder aan te houden, niet volgen.
7. Het hof stelt voorop dat de schuldsaneringsregeling een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid biedt om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken, mag dan ook worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de verplichtingen die aan de schuldsaneringsregeling zijn verbonden.
8. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de sollicitatieverplichting. [appellant] is vanaf de toelating tot de schuldsaneringsregeling tot 15 september 2016 door de rechter-commissaris volledig vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. [appellant] heeft echter (ook) in de periode daarna niet gesolliciteerd. Daar hij sinds 15 september 2016 niet beschikt over een door de rechter-commissaris in het kader van de schuldsanering aan hem verleende vrijstelling van de sollicitatieplicht betekent dit dat de sollicitatieplicht op hem van toepassing was en dat hij daaraan moest voldoen. [appellant] is bovendien voldoende op die verplichting gewezen. In ieder geval na de brief van de rechter-commissaris van 17 februari 2017 wist hij wat van hem werd verwacht, aangezien hem toen het volgende is medegedeeld:
‘[..] U voldoet niet aan de inspanningsverplichting. U was tot 15 september 2016, wegens psychische klachten, door mij volledig vrijgesteld van uw sollicitatieverplichting onder de voorwaarde dat u onder behandeling blijft voor uw psychische klachten. U hebt de bewindvoerder niet geïnformeerd wat de stand van zaken is met uw klachten en met uw behandeling. Het is de bewindvoerder dan ook niet bekend of u mogelijk nog geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt bent en/of keuring bij de GGD zinvol is. Ik heb u daarom ook niet na 15 september 2016 vrijgesteld van uw sollicitatieverplichting, zodat u dient te solliciteren. U hebt sinds 15 september 2016 niet aantoonbaar gesolliciteerd, zodat nu een tekortkoming in uw sollicitatieverplichting bestaat van circa 5 maanden.
Indien u van mening bent dat u nog arbeidsongeschikt bent en/of vanwege uw psychische klachten niet in staat bent te solliciteren, dient u de bewindvoerder binnen twee weken stukken toe te zenden waaruit blijkt wat de stand van zaken is met betrekking tot de behandeling van uw psychische klachten. Indien u van mening bent dat u wel kunt solliciteren, dan dient u vanaf heden vier keer per maand aantoonbaar te solliciteren en de bewijzen hiervan (de gemotiveerde sollicitatiebrieven, de vacatures, de bevestigingen op uw sollicitaties en de eventuele reacties) maandelijks toe te zenden aan de bewindvoerder. [..]’
9. [appellant] heeft op deze brief van de rechter-commissaris niet gereageerd. [appellant] heeft de bewindvoerder niet geïnformeerd over de behandeling van zijn psychische klachten en hij heeft de bewindvoerder ook geen sollicitatiebrieven doen toekomen. Op zich is een en ander al voldoende om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, tenzij er nieuwe (medische) omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. In dat verband overweegt het hof het volgende.
10. De gemeente heeft, in het kader van een [appellant] toegekende uitkering, op 6 april 2017 een medisch advies gevraagd aan de GGD. Op grond van dat medisch advies heeft de gemeente (bij besluit van 24 juli 2017) het verzoek om volledige vrijstelling van de arbeidsverplichtingen is afgewezen en aangegeven dat [appellant] voor 16 tot 20 uur per week moet blijven voldoen aan alle verplichtingen die bij de uitkering horen. Voor de overige 20 uur is hij tijdelijk vrijgesteld van de arbeidsverplichting. Het bezwaar dat [appellant] tegen dat besluit heeft ingediend is bij beslissing van 14 december 2017 ongegrond verklaard. [appellant] is van die beslissing in beroep gekomen, maar heeft in de voorliggende procedure niets aangevoerd wat er op zou kunnen wijzen dat hij geen enkele arbeidsinspanning zou kunnen leveren.
11. Om zijn arbeidsongeschiktheid te onderbouwen, heeft [appellant] weliswaar in hoger beroep een brief van GGZ Rivierduinen van 6 maart 2018 overgelegd (die hij ook heeft overgelegd in de bezwaarprocedure), maar deze brief spreekt enkel over een posttraumatische stressstoornis en een persoonlijkheidsstoornis, die worden behandeld met emotieregulatietherapie. Dat [appellant] op grond van deze klachten tot geen enkele (arbeids)inspanning in staat is, blijkt echter niet uit deze brief. Ook uit het door [appellant] overgelegde ‘Plan van aanpak’ van de gemeente, gedateerd 20 februari 2018, volgt niet dat [appellant] volledig arbeidsongeschikt is. In de brief staat weliswaar ‘Werken is voor u nog niet mogelijk.’, maar in de daaropvolgende zin staat ook ‘We hebben met u afspraken gemaakt over hoe u de kans op werk kunt verbeteren.’ Wat dat laatste betreft refereert de gemeente aan haar besluit van 24 juli 2017, waarin zij schrijft dat van [appellant] verwacht wordt dat hij deel neemt aan een traject naar sociale activering met arbeidsdoeleinden voor 16 tot 20 uur per week. Gelet hierop en gelet op de rapportage en de eerdere berichten van de gemeente gaat het hof ervan uit dat van [appellant] op zijn minst enige inzet verwacht mag worden, namelijk deelname aan bedoeld traject, maar ook die inspanning zegt [appellant] niet te kunnen leveren. Voor dat laatste ontbreekt echter iedere onderbouwing. Naar het oordeel van het hof toont [appellant] zich hiermee niet bereid de weg terug te vinden naar de arbeidsmarkt, hetgeen niet getuigt van een saneringsgezinde houding. [appellant] kan hiervan een verwijt worden gemaakt.
12. Het hof neemt bij het vorenstaande in aanmerking dat bij een tussentijdse beëindiging van het schuldsaneringstraject niet alleen de belangen van de schuldenaar in aanmerking moeten worden genomen, maar ook de belangen van de schuldeisers. De schuldsaneringsregeling is immers een beperkte en strak omlijnde uitzondering op de regel dat men zijn schulden dient te betalen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de eis dat de schuldenaar zoveel mogelijk baten voor de boedel dient te verwerven. Arbeidsongeschiktheid op medische gronden staat daaraan in de weg, maar een grote afstand tot de arbeidsmarkt is geen reden waarom een schuldenaar zich niet behoeft in te spannen om aan deze verplichting te voldoen.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Voor verlenging van de schuldsaneringsregeling is geen grond aanwezig.
De beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, M.C.M. van Dijk en P. Kuipers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.