Wet modernisering kleineondernemersregeling
Artikel III
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2019
- Bronpublicatie:
19-12-2018, Stb. 2018, 511 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken: 35033)
- Inwerkingtreding
01-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2018, Stb. 2018, 511 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken: 35033)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Bijzondere OB-regelingen
Belastingrecht algemeen / Wetgeving in wording
1.
De ondernemer die met ingang van 1 januari 2020 de vrijstelling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, wil toepassen, dient hiervan melding te doen bij de inspecteur uiterlijk 20 november 2019 op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. De inspecteur kan bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor toepassing van de vrijstelling, indien aannemelijk is dat niet zal worden voldaan aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling.
2.
De ondernemer die op 31 december 2019 is ontheven van de verplichtingen, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel luidde op die datum, wordt geacht de melding, bedoeld in het eerste lid, te hebben gedaan. In afwijking van artikel 25, zevende lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, kunnen deze ondernemers toepassing van de vrijstelling door wederopzegging beëindigen vóór 1 januari 2023.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing op de ondernemer die in het kalenderjaar 2020 aannemelijk niet gaat voldoen aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I.