Einde inhoudsopgave
Wet op de omzetbelasting 1968
Artikel 25
Geldend
Geldend van 01-01-2020 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
19-12-2018, Stb. 2018, 511 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken: 35033)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2018, Stb. 2018, 511 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken: 35033)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Bijzondere OB-regelingen
1.
Een ondernemer die in Nederland is gevestigd of aldaar een vaste inrichting heeft en van wie de omzet in een kalenderjaar in Nederland niet meer bedraagt dan € 20.000 kan kiezen voor toepassing van vrijstelling van belasting ter zake van door hem in dat en volgende kalenderjaren verrichte leveringen van goederen en diensten. De vrijstelling is niet van toepassing op leveringen van nieuwe vervoermiddelen die door of voor rekening van de verkoper of afnemer worden verzonden of vervoerd naar een plaats in een andere lidstaat en op de levering van onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen die de ondernemer in zijn bedrijf heeft gebruikt.
2.
De omzet, bedoeld in het eerste lid, wordt gevormd door de som van de vergoedingen voor de door de ondernemer verrichte leveringen van goederen en diensten:
- a.
voor zover deze zonder toepassing van het eerste lid belast zouden zijn in Nederland;
- b.
die in Nederland zijn vrijgesteld bij of krachtens artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b, i en j, en verzekeringsdiensten, tenzij die leveringen van goederen en diensten met andere handelingen samenhangende handelingen zijn;
- c.
waarvoor aan de afnemer teruggaaf of ontheffing wordt verleend op de voet van artikel 24, eerste of tweede lid; of
- d.
waarvoor bij of krachtens artikel 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de afnemer vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend.
3.
In afwijking van het tweede lid wordt bij de vaststelling van de omzet niet in aanmerking genomen de vergoeding voor de levering van door de ondernemer in zijn bedrijf gebruikte:
- a.
onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen;
- b.
roerende zaken waarop de ondernemer voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting afschrijft of waarop hij zou kunnen afschrijven indien hij aan een zodanige belasting zou zijn onderworpen.
4.
De ondernemer die de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, toepast, heeft geen recht op aftrek van belasting als bedoeld in artikel 2 en mag op de factuur op geen enkele wijze melding maken van omzetbelasting.
5.
De ondernemer die de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, toepast, is ontheven van verplichtingen, opgelegd bij of krachtens de artikelen 34, 34c tot en met 35b en 37a. De ontheffing geldt niet met betrekking tot de aan deze ondernemer verrichte leveringen van goederen en diensten, bedoeld in:
- a.
artikel 12, tweede, derde en vijfde lid; en
- b.
artikel 17f, tenzij het een verworven goed betreft als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a.
6.
Indien de ondernemer kiest voor de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, dient deze ondernemer hiervan melding te doen uiterlijk vier weken voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de vrijstelling toepassing vindt op een door de inspecteur voorgeschreven wijze. De inspecteur kan bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor toepassing van de vrijstelling, indien aannemelijk is dat niet zal worden voldaan aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling.
7.
De toepassing van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt tot wederopzegging door de ondernemer doch ten minste voor drie jaren na aanvang van de toepassing van de vrijstelling. De ondernemer kan pas drie jaren na die wederopzegging opnieuw kiezen voor de toepassing van de vrijstelling.
8.
Bij overschrijding van de omzetdrempel, genoemd in het eerste lid, gedurende een kalenderjaar is de vrijstelling niet van toepassing op de levering van het goed of de dienst waardoor die overschrijding tot stand komt en op alle daaropvolgende leveringen van goederen en diensten. De ondernemer kan pas drie jaren na die overschrijding van de omzetdrempel opnieuw kiezen voor de toepassing van de vrijstelling.
9.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake de toepassing van dit artikel.