NJB 2022/106:Prejudiciële beslissing. Huurkorting vanwege de coronapandemie. Hoge Raad: De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is bij een huurovereenkomst gesloten voor 15 maart 2020, behoudens concrete aanwijzingen voor het tegendeel, een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in art. 6:258 BW op grond waarvan de rechter de huurovereenkomst kan aanpassen door de huurprijs te verminderen. Voor nadien gesloten overeenkomsten dient dat per geval te worden beoordeeld. De verstoring van de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties wordt in beginsel het beste ondervangen door het nadeel – voor zover niet reeds gecompenseerd door de financiële steun van de overheid – gelijk te verdelen over de verhuurder en de huurder. Als het verdelen van het nadeel gerechtvaardigd wordt bevonden, kan de vermindering van de huurprijs berekend worden overeenkomstig de vastelastenmethode.