HR, 08-02-2013, nr. 12/04737
ECLI:NL:HR:2013:BZ0966
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-02-2013
- Zaaknummer
12/04737
- Conclusie
mr. De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
BZ0966
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ0966, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ0966
ECLI:NL:PHR:2013:BZ0966, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 14‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ0966
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Erfrecht. Verdeling nalatenschap. Vordering tot nietigverklaring/vernietiging van schenkingen en van testament erflater.
8 februari 2013
Eerste Kamer
12/04737
EE/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E.R. Weegenaar,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Eiser zal hierna ook worden aangeduid als [eiser].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 30835/HF ZA 94-56 van de rechtbank Utrecht van 8 januari 1997, 13 april 2005 en 24 december 2008;
b. de arresten in de zaak 520/97 van het gerechtshof te Amsterdam van 6 januari 2000 en 16 november 2000;
c. het arrest in de zaak 200.033.530 van het gerechtshof te Amsterdam van 10 juli 2012.
Het arrest van het hof van 10 juli 2012 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 10 juli 2012 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 28 december 2012 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij
die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2,3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerders begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.
Conclusie 14‑12‑2012
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Partij(en)
12/04737
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Zitting 14 december 2012
Conclusie inzake art. 80a RO
in de zaak van
[Eiser]
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerster 2]
1.
Eiser tot cassatie is (tijdig) in cassatie gekomen van het tussen partijen gewezen eindarrest van het hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 10 juli 2012 (in de cassatiedagvaarding wordt kennelijk abusievelijk vermeld dat het gaat om een arrest van het hof 's-Gravenhage), naar ik begrijp in samenhang met het arrest van het hof Amsterdam van 16 november 2000. Tegen verweerders in cassatie is verstek verleend. De cassatiedagvaarding bevat drie klachten. Deze klachten kunnen naar mijn oordeel klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Ik volsta hier met een korte toelichting.
2.
De eerste cassatieklacht faalt. Daarbij stel ik voorop dat het hof in rov. 5.2 van zijn eindarrest van 10 juli 2012 terecht heeft geoordeeld dat het tweede beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 8 januari 1997 niet-ontvankelijk is nu door eiser tot cassatie reeds tussentijds beroep is ingesteld tegen dit tussenvonnis en het hof Amsterdam dit tussenvonnis heeft bekrachtigd in zijn arrest van 16 november 2000. De partij die tussentijds beroep instelt, is gehouden daarin al zijn bezwaren tegen de tot dan toe gewezen tussenvonnissen aan te voeren en verliest de mogelijkheid dat bij een latere gelegenheid in appel te doen (HR 30 maart 2012, LJN BU3160, NJ 2012/582 m.nt. H.B. Krans; H.J. Snijders, Civiel Appel 2009, nr. 58).
De cassatieklacht die kennelijk is gericht tegen het arrest van 16 november 2000, waarin het hof tussentijds cassatieberoep heeft uitgesloten, voldoet niet aan de door art. 407 lid 2 Rv aan een cassatiemiddel te stellen eisen van voldoende bepaaldheid en precisie (HR 5 november 2010, LJN BN6196, RvdW 2010/1328) nu het middel volstaat met de klacht dat het hof (in zijn arrest van 16 november 2000) ten onrechte heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden talrijke producties van eiser tot cassatie buiten beschouwing heeft gelaten. Ten overvloede merk ik op dat het hof in dat arrest (evenals de rechtbank) terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat een partij die zich op bepaalde feiten en omstandigheden wil beroepen dit op zodanige wijze behoort te doen dat voor de rechter duidelijk is wat hem als grondslag voor de beoordeling van de vordering wordt voorgelegd, en voor de wederpartij waarop zij haar reactie dient af te stemmen. Het volstaat aldus niet om producties in het geding te brengen zonder dat in de processtukken duidelijk wordt gemaakt wat de zin of de bedoeling van die producties is (Asser Procesrecht/Van Schaick 2, nr. 98; M.J.A.M. Ashmann, De weg naar het civiele vonnis 2011, p. 73). Ik teken ten slotte nog aan dat het cassatiemiddel niet duidelijk maakt welke specifieke producties in aanmerking genomen hadden moeten worden en wat de relevantie daarvan is voor de uitkomst in de onderhavige procedure.
3.
De tweede klacht voldoet evenmin aan de door art. 407 lid 2 Rv aan een cassatiemiddel te stellen eisen van voldoende bepaaldheid en precisie nu het middel volstaat met een verwijzing naar een grief (kennelijk grief 2, welke grief het hof in rov. 5.4 van zijn eindarrest verwerpt). De door het cassatiemiddel bestreden tweede alinea van rov. 5.4 betreft bovendien een overweging ten overvloede nu de eerste alinea van de rechtsoverweging het oordeel van het hof reeds draagt, zodat de klacht ook reeds moet falen bij gebrek aan belang.
4.
Ook de derde klacht voldoet niet aan de door art. 407 lid 2 Rv aan een cassatiemiddel te stellen eisen van voldoende bepaaldheid en precisie nu de klacht niet aangeeft welke feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan zou zijn aangewezen de huidige boedelnotaris te (laten) vervangen.
5.
Nu de cassatieklachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden kan uw Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden