Hof 's-Hertogenbosch, 15-02-2011, nr. 20-004534-09
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP4446, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-02-2011
- Zaaknummer
20-004534-09
- LJN
BP4446
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP4446, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑02‑2011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1300, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 15‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf in verband met handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie in softdrugs. Verdachte is betrokken geweest bij (de organisatie van) het knippen van grote hoeveelheden hennep op verschillende locaties. Met deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie, een wezenlijk aandeel aan, dan wel ondersteunde zij in belangrijke mate, gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
Partij(en)
Parketnummer: 20-004534-09
Uitspraak :15 februari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 december 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-886000-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken ter zake van hetgeen aan haar onder 1 is ten laste gelegd voor zover dat betrekking heeft op de locaties “[Locatie1]”, “[Locatie2]” en “een of meer andere plaatsen in Nederland”.
Deze vrijspraken betreffen onderdelen van de tenlastelegging, zoals die in eerste aanleg ter beoordeling voor lagen, die als impliciet cumulatief tenlastegelegde zelfstandige strafrechtelijke verwijten moeten worden geduid, zodat die vrijspraken in hoger beroep, nu alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld en het hoger beroep blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet is gericht tegen die vrijspraken, als beschermd dienen te worden beschouwd. Deze gedeelten van het beroepen vonnis zijn derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd reeds omdat door de eerste rechter niet is voldaan aan het voorschrift als bedoeld in artikel 359, derde lid, eerste volzin van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – en voor zover thans nog van belang, ten laste gelegd dat:
- 1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2007 tot en met 19 januari 2009 te Oss en/of Beugen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, op –onder meer- het/de perce(e)l(en)
- -
[Locatie3],
- -
[Locatie4],
- (een)
(grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, zulks terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
- 2.
zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 19 januari 2009 te Oss en/of Schaijk en/of Uden en/of in een of meer andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of [medeverdachte3] en/of
[medeverdachte4] en/of [medeverdachte5] en/of [betrokkene] en/of [betrokkene] en/of [bedrijf] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het - al dan niet - in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2007 tot en met 19 januari 2009 te Oss en/of Schaijk en/of Uden en/of in een of meer plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of [medeverdachte3] en/of [medeverdachte4] en/of [medeverdachte5] en/of [betrokkene] en/of [betrokkene] en/of [bedrijf] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2, primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
zij op tijdstippen in de periode van 01 mei 2008 tot en met 31 augustus 2008 te Oss en Beugen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, op de percelen
- -
[Locatie3],
- -
[Locatie4],
een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
- 2.
zij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 augustus 2008 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] en [medeverdachte3] en [medeverdachte5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit betrekking had op een grote hoeveelheid hennep;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A1.1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A1.2
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
A2
De raadsman heeft namens verdachte bepleit dat verdachte met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde slechts betrokken is geweest bij een drietal knipsessies, te weten één maal in [Locatie3] op 11 juli 2008 en twee maal in [Locatie4] op 2 juli 2008 en 7 augustus 2008. De raadsman heeft verder bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde nu – kort gezegd – verdachte niet een intensieve bijdrage heeft geleverd binnen de organisatie.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
A3
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het behandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast .
- a.
In april 2008 werd op grond van een gerezen verdenking tegen [medeverdachte1], bestaande uit het aan het hoofd staan van een criminele organisatie die zich bezig houdt met bedrijfsmatige teelt, inkoop en verkoop en handel in softdrugs, gestart met het onderzoek genaamd [naam]. Er werden op grond hiervan opsporingsmiddelen ingezet op (onder meer) genoemde [medeverdachte1] en [medeverdachte3]. (Algemeen dossier, proces-verbaalnummer 27-084550, pagina 11)
- b.
Uit de opsporingsmiddelen ingezet op [medeverdachte1] en [medeverdachte3] bleek dat zij contacten onderhielden met een groep personen welke zij gebruikten voor het verwerken (knippen) van hennepplanten. Deze groep mensen bestond – onder meer – uit verdachte en [medeverdachte2] en de betrokkenen [getuige 3], [getuige6], [getuige 4], [getuige7], [getuige 1] en [getuige 5] (zoon van verdachte). In deze getapte gesprekken werd veelvuldig gesproken over “uit eten gaan”, “barbecueën” en/of er voor een aantal mensen “gereserveerd” moest worden. Bij het onderzoeksteam ontstond het vermoeden dat in codetaal gesproken werd over het knippen van hennep en voor hoeveel personen er werk was. Tevens besprak men dan het aanvangstijdstip van het “uit eten gaan”. Uit resultaten van observaties werd afgeleid dat de aanvangstijd van het knippen telkens 12 uur eerder bleek te liggen dan de afgesproken tijd om ‘uit eten’ te gaan. (Algemeen dossier, proces-verbaalnummer 27-084550, pagina’s 13-14);
Telefonische contacten rond 14 mei 2008
- c.
Op 12 mei 2008 ontvangt [medeverdachte3] een sms van verdachte met de tekst “hallo collega en gaan we woensdag barbequen had beloofd t vandaag te reserveren snappie 4 stelletjes” [medeverdachte3] stuurt een sms terug met de tekst “Reserveer maar bedankt alvast”. Verdachte stuurt hierop een sms terug naar [medeverdachte3] met de tekst “Sorry woensdag he” waarop [medeverdachte3] een sms terugstuurt met het antwoord: “ja” (pagina’s 136-140);
- d.
Op 13 mei 2008 belt verdachte naar [medeverdachte3] en vraagt of het morgen om zeven uur was. Verdachte vraagt “Wij of jij?”. [medeverdachte3] zegt “jullie ook” en vraagt of verdachte dan kan. Verdachte kan, want ’s avonds is het ook zo benauwd. [medeverdachte3] zegt dat ze beter te vroeg kunnen beginnen. [medeverdachte3] zegt iets over een reservering om zeven uur. Dat had verdachte al gedaan, maandag al.” (pagina 140)
- e.
Op 14 mei 2008 belt [medeverdachte3] naar [medeverdachte1] en vraagt of [medeverdachte1] nog ‘deze kant’ uit komt. [medeverdachte1] vraagt of binnen een uur goed is waarop [medeverdachte3] antwoordt dat het met een half uur gemaakt is”. Blijkens de mastgegevens bevindt [medeverdachte3] zich op dat moment in de omgeving van het transportcentrum te [adres] (pagina 142).
Telefonische contacten en observaties rond 22 mei 2008
- f.
Op dinsdag 20 mei 2008 stuurt verdachte een sms naar [medeverdachte3] met de tekst “He kerel en donderdag barbequen zelfde schotel voor 6 personen wat denk jij om n uur of wat?” [medeverdachte3] antwoordt hierop “laat ik je straks weten” waarop verdachte antwoordt “oke is goed”. Verdachte stuurt ’s avonds vervolgens opnieuw een sms naar [medeverdachte3] met de tekst “al iets bekend” waarop [medeverdachte3] antwoordt “ik heb hem nog niet gezien ik zie hem morgenmiddag dan laat ik wel iets weten”. (pagina’s 150-154)
- g.
Op 21 mei 2008 stuurt verdachte ‘s morgens een sms naar [medeverdachte1] met de tekst “Gaat de barbecue door morgen” waarop [medeverdachte1] antwoordt “natuurlijk het is toch heerlijk weer”. Verdachte antwoordt hierop “zelfde vlees bij zegers bestellen voor 6 personen voldoende denk je” waarop [medeverdachte1] antwoordt “ja en goeie eters graag”. Verdachte antwoordt hierop “oke rond n uur of half acht” (tijdstip 11.15 uur). (pagina’s 155-159).
- h.
Verdachte belt op 21 mei 2008 om 12.39 uur naar [medeverdachte3] en vertelt dat ze al op de hoogte is. Verdachte zegt dat ze nu gauw een schotel gaat halen zodat [medeverdachte3] genoeg vlees heeft en dan ziet ze [medeverdachte3] morgen. Verdachte vraagt of [medeverdachte3] ook komt barbequen waarop [medeverdachte3] antwoordt dat hij ook komt. [medeverdachte3] zegt om 7 uur als dat kan waarop verdachte zegt dat zij dan aan de rest moet vragen of die eerder kunnen (pagina 160)
- i.
Op donderdag 22 mei omstreeks 14.00 uur belt [medeverdachte3] naar [medeverdachte1] en [medeverdachte1] vraagt [medeverdachte3] “hoe laat” waarop [medeverdachte3] zegt ‘een half uurtje’. (pag. 167)
- j.
Uit observaties blijkt dat [medeverdachte1] omstreeks 14.45 uur het perceel
[Locatie4] oprijdt. (pagina 385)
Telefonische contacten rond 4 juni 2008
- k.
Op maandag 2 juni 2008 stuurt [medeverdachte1] een sms naar verdachte met de tekst “woensdag met zijn 4tjes uit eten”. Verdachte antwoordt hierop “Is goed rond n uur of 8 moet ik reserveren” waarop [medeverdachte1] antwoordt “Oke maar doe nog wel even reserveren”. (pagina’s 178-182)
- l.
[medeverdachte3] belt op 3 juni 2008 naar de reclassering en zegt dat hij morgen niet voor de kringloop kan werken, omdat hij voor zijn baas moet werken (tijdstip 9.19 uur) (pagina 184)
- m.
Op 3 juni 2008 om 14.32 uur belt [medeverdachte3] naar verdachte en vraagt hoe laat waarop verdachte zegt dat ze alles al geregeld heeft. Verdachte zegt rond een uur of zeven ’s avonds waarop [medeverdachte3] zegt ‘oke’ en verdachte tegen [medeverdachte3] zegt dat ze hem dan morgenavond ziet. (pagina 185)
- n.
[medeverdachte3] belt op 3 juni 2008 om 14.33 uur naar een NN-man en zegt dat hij rond kwart voor zeven daar is. De NN-man zegt om half zeven dan waarop [medeverdachte3] antwoordt dat hij er dan is. (pagina 186)
- o.
Op woensdag 4 juni 2008 om 9.06 uur belt [medeverdachte3] naar [betrokkene]. Er volgt een sociaal gesprek over haar zieke zoontje. Uit de mastgegevens blijkt dat [medeverdachte3] zich op dat moment nabij het transportcentrum te [adres] bevindt (pagina 50 en pagina 187)
Telefonische contacten rond 2, 3 en 5 juli 2008
- p.
Op 23 juni 2008 stuurt verdachte een sms naar [medeverdachte3] met de tekst “en gaan we nog barbequen deze week gr”. [medeverdachte3] antwoordt hierop per sms “ik denk het niet laat nog wel wat horen” (pagina’s 196-197)
- q.
Op woensdag 25 juni 2008 belt verdachte naar [medeverdachte1]. [medeverdachte1] zegt tegen verdachte dat ze volgende week wel weer gaan eten. Verdachte zegt dat dat perfect is en dat ze nog wel van hem hoort (pagina 200)
- r.
Op dinsdag 1 juli 2008 om 15.08 uur belt [medeverdachte3] naar verdachte. Verdachte vraagt aan [medeverdachte3] “wat hij wilde vragen, voor de barbecue zeker” waarop [medeverdachte3] zegt “ja morgenavond zeven uur”. Verdachte zegt dat ze dat al heeft afgesproken. [medeverdachte3] zegt dat hij één persoon mee neemt en verdachte vijf. Verdachte zegt dat ze voldoende weet en dat het dan helemaal geslaagd is. (pagina 207)
- s.
Even later om 15.52 uur op 1 juli 2008 stuurt [medeverdachte3] een sms naar een NN en vraagt of hij morgen om zeven uur bij de boer kan zijn. Om 17.31 uur ontvangt [medeverdachte3] van deze NN een sms met het bericht “kan er pas rond half acht zijn had je nog voor die kleintjes gevraagd” (pagina’s 208-209)
- t.
Op 1 juli 2008 om 20.31 uur heeft [medeverdachte3] een gesprek met een NN-man waarin hij zegt dat hij er morgen en donderdag vroeg uit moet. (pagina 210)
- u.
Op woensdag 2 juli 2008 heeft [medeverdachte3] om 6.02 uur een telefoongesprek met [getuige 1]. [getuige 1] vraagt [medeverdachte3] of hij al wakker is en dat hij moet opschieten. [medeverdachte3] belt om 6.21 uur naar [getuige 1] en zegt dat hij al wakker is en vraagt of hij eten moet meebrengen (pagina’s 211 en 212)
- v.
Op woensdag 2 juli 2008 om 15.49 uur heeft [medeverdachte1] een gesprek met een NN-man die geen auto heeft en zegt dat hij had gehoord dat [medeverdachte3] (het hof: [medeverdachte3]) naar hem toe zou komen. [medeverdachte1] zegt hierop dat [medeverdachte3] niet kan komen, omdat die aan het werk is. (pagina 213)
- w.
Op 2 juli 2008 om 16.11 uur stuurt [medeverdachte3] een bericht naar een NN met de tekst “zij zijn klaar hoe laat ben je hier?”. Om 16.29 uur stuurt [medeverdachte3] vervolgens het bericht “ik ga nu weg brengen bewaar de papieren voor jou” (pagina’s 214-215)
- x.
Op 2 juli 2008 om 19.44 uur belt [medeverdachte3] naar [medeverdachte1] en zegt dat hij de hele dag hard gewerkt heeft. [medeverdachte1] vraagt ‘morgen ook’ waarop [medeverdachte3] ja zegt. Op vragen van [medeverdachte1] zegt [medeverdachte3] dat alles al geregeld is en [medeverdachte1] zegt dat hij morgen dan wel even langs komt (pagina 219)
- y.
Op 3 juli 2008 stuurt [medeverdachte3] om 10.45 uur een sms naar een NN met het bericht dat hij 15 minuten later is. Volgens de mastlocatie bevindt de telefoon van [medeverdachte3] zich dan in [getuige 2] (pagina 223).
- z.
Op 3 juli 2008 om 13.32 uur stuurt [medeverdachte3] een sms bericht naar een NN met de vraag of er iemand bij kan omdat het veel werk is en ze anders pas na zeven uur klaar zijn waarop NN reageert “Is goed komt er ook iets af” (pagina’s 225-226).
aa. Op 3 juli 2008 om 14.20 uur belt [medeverdachte3] zijn vriendin [getuige 1] op met de vraag of ze kan komen helpen omdat hij het kei druk heeft. [getuige 1] zegt toe dat ze komt helpen (pagina 228)
bb. Op 5 juli 2008 om 7.11 uur stuurt [medeverdachte3] vanaf [Locatie4] een sms naar [getuige 3] en vraagt of ze zin heeft om mee naar ‘de markt te gaan’. [getuige 3] antwoordt dat zij niet kan omdat ze zo moet gaan werken (pagina’s 238 en 239)
cc. Op 5 juli 2008 belt [medeverdachte1][betrokkene][medeverdachte3] en vraagt of hij voor zichzelf begonnen is. [medeverdachte3] zegt dat het daar wel op lijkt en dat hij de hele dag vanaf vanmorgen zes uur heeft gewerkt. [medeverdachte1] zegt “och verrek ja” en dat hij het alweer vergeten was. (pagina 242)
Telefonische contacten en observaties rond 11 juli 2008
dd. Op 9 juli 2008 belt verdachte [medeverdachte3] op. Ze zegt dat hij had gebeld en [medeverdachte3] vraagt of zij zin heeft om vrijdag (11 juli) mee te gaan eten. Verdachte vraagt waar en [medeverdachte3] zegt dat ze in [woonplaats] gaan eten. [medeverdachte3] zegt met zijn vieren en verdachte zegt dat zij dan even zal vragen wie mee gaat en dat nog laat weten. Verdachte vraagt hoe laat en [medeverdachte3] zegt een uur of zeven. Verdachte zegt dat ze [medeverdachte3] nog laat horen maar dat het 100% gaat lukken. (pagina 244)
ee. Op 10 juli 2008 belt [medeverdachte1] naar [medeverdachte5] en zegt dat hij net gehoord heeft dat het morgen 100% zeker is. (pagina 245)
ff. Op 11 juli 2008 stuurt verdachte om 10.53 uur een sms naar [medeverdachte3] en vraagt of hij om 12.30 komt en geld meebrengt voor boodschappen, waarop [medeverdachte3] antwoordt ‘okee tot straks’. Om 12.45 uur stuurt verdachte een sms naar [medeverdachte3] met de vraag waar hij is waarop hij antwoordt dat hij voor de deur staat. (pagina’s 247 en 251-252)
gg. Uit observaties blijkt dat [medeverdachte3] om 12.47 uur stopt op het perceel [Locatie3] en met een weegschaal het genoemde perceel oploopt. (pagina 401)
Bakengegevens
hh. Uit onderzoek bleek dat [medeverdachte3] gebruik maakte van een gele bedrijfsauto, [merk], voorzien van het kenteken [kenteken]. Op dit voertuig is een observatiebaken geplaatst. Uit de verkregen observatiebakengegevens bleek dat dit voertuig:
- I.
op 2 juli 2008 om 6.22 uur is vertrokken vanaf de woning van [medeverdachte3] en om 7.02 uur aankomt op de[Locatie4]
- II.
Op 3 juli 2008 om 11.10 uur op de [Locatie4] aankomt en vervolgens die dag verschillende malen van de [Locatie4] naar andere adressen, waaronder het adres van [medeverdachte1] ([adres]) rijdt.
- III.
Op 11 juli 2008 om 13.28 uur op de [Locatie3] aankomt en vervolgens om 13.58 uur weer wegrijdt naar andere adressen zoals [adres] en [Locatie2] (pagina’s 409-410)
Inval en aanhoudingen op 7 augustus 2008, [Locatie4]
ii. naar aanleiding van CIE-informatie dat op 7 augustus 2008 hennep geknipt werd in één van de loodsen aan de [Locatie4] wordt op 7 augustus 2008 een inval gedaan door de politie op het genoemde perceel. Er wordt een hennepknipperij aangetroffen waarin – onder meer - verdachte en medeverdachten [medeverdachte3], [medeverdachte2] [getuige 8], [getuige7], [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 5] aan het werk waren. Alle direct tot de hennepknipperij in relatie staande goederen werden in beslag genomen. De hoeveelheid hennepplanten werd gewogen en bleek 85,9 kilogram te zijn. Na de aanhouding verklaarde [getuige 8] eigenaar van het pand aan de [adres] B te [Locatie4], dat hij in het voorjaar van 2008 door een man, genaamd [naam] (het hof: [medeverdachte3]) benaderd is of hij een ruimte wilde verhuren voor het knippen van hennep. Hij had [medeverdachte3] enkele malen gezien met de eerder genoemde gele [auto]. Hij verklaarde verder ongeveer vijf keer geld van [medeverdachte3] gehad te hebben voor de verhuur van de ruimte. De andere bovengenoemde personen verklaarden allemaal op de [Locatie4] aanwezig te zijn geweest om hennep te knippen. (pagina 555-590)
Verklaringen van getuigen
jj. De getuige [getuige 3] verklaart onder meer het volgende:
“[verdachte] is een vriendin van mij. Ik heb een aantal keren geknipt op [Locatie4], waar ik ben aangehouden. Als ik had gewerkt noemde [medeverdachte3] weer een datum wanneer ik weer zou kunnen werken. Ik ben ongeveer vijf (5) keer wezen knippen in [Locatie4] en een (1 ) keer in [Locatie1]. Als we hennep gingen knippen zeiden we steeds dat we gingen eten. Als ik werd gebeld door [verdachte], vroeg ze of ik mee uit wilde gaan eten. Ik wist dan dat ze daarmee het knippen van hennep bedoelde. Ook [medeverdachte3] zei dit wel eens tegen me. Hij wist ook dat uit eten, hennep knippen was. Ook als [medeverdachte3] vroeg of ik mee naar de markt wilde gaan, wist ik dat hij bedoelde dat het om hennepknippen ging. Ik ga echt niet met [medeverdachte3] naar de markt. [medeverdachte3] knipte ook hennep. [medeverdachte3] betaalde de knippers/knipsters ook uit.” (pagina’s 1019-1021)
kk. De getuige [getuige 4] verklaart onder meer het volgende
“[verdachte] is een vriendin van mij. Ik ken [getuige 3] (het hof: [getuige 3]) en dat is een vriendin van [verdachte]. Ik heb haar een keer gezien bij het knippen van hennep in [Locatie4]. Ik ben een keer of vier in [Locatie4] geweest om te knippen. Eigenlijk drie en een half. Die halve keer ben ik opgepakt. De drie keer was voor dat wij daar gepakt waren. Ik heb elke keer 40 euro gekregen voor het knippen. [naam] gaf het geld gewoon contant aan mij. Ik kreeg gewoon een sms om uit eten te gaan, winkelen te gaan. Ik wist dan dat het ging over hennep knippen.” (pagina’s 1058-1059)
“Op de [Locatie3] hebben we hennep geknipt in een loods bij de woning. [getuige 5], [verdachte] en ik kwamen ’s morgens aan op het adres [Locatie3]. Ik kreeg een bericht om mee te gaan eten of winkelen. Misschien dat er in stond om mee naar de markt te gaan. Ik wist toen dat ik werd benaderd om hennep te knippen. De keren dat ik ben wezen knippen in [Locatie4] waren ook steeds de mensen aanwezig welke in augustus 2008 aldaar waren aangehouden. Alle keren heb ik gereden in mijn auto. We zijn een keer met zijn vieren gegaan. Dit waren toen [getuige 5], [verdachte] en nog een vrouw. “(pagina’s 1065-1066)
ll. De getuige [getuige 1] verklaart onder meer het volgende
“[medeverdachte3] heeft mij gevraagd om hennep te knippen. Ik zou het een keer doen maar dit bleek later 3 a 4 keer te zijn geweest. In het telefoongesprek op 2 juli 2008 om 6.00 ’s morgens zeg ik tegen [naam] dat hij uit bed moet komen, omdat hij mij zou komen ophalen. We hadden zo vroeg afgesproken om hennep te gaan knippen. Op 3 juli 2008 om 14.20 uur belt [naam] mij om te komen helpen met het knippen van hennep. Ik moest richting [Locatie4] rijden.” (pagina’s 1103-1118)
mm. De getuige [getuige 5] verklaart onder meer het volgende.
“Mijn moeder is [verdachte]. Zij is degene die mij gevraagd heeft om op 7 augustus 2008 mee hennep te gaan knippen. We hebben op 11 juli 2008 hennep geknipt in een schuur achter de woning aan de [Locatie3]. Ik heb via mijn moeder 100 euro ontvangen voor het werk van die dag. Bij elkaar heb ik twee keer hennep geknipt. 1 keer op [Locatie4] waar ik ben aangehouden en 1 keer op de locatie aan de [adres].” (pagina 1041)
nn. De getuige [getuige 2] verklaart onder meer het volgende:
“Ik woon op de [Locatie3]. Iemand heeft aan mij gevraagd of er bij mij hennep geknipt kon worden. Die mensen hebben vervolgens bij mij hennep geknipt. [verdachte] was bij mij aan het knippen met haar zoon. Er is twee keer bij mij in de schuur geknipt. Allebei de keren waren [verdachte], haar zoon en die dikkere vrouw bij mij aan het knippen. [verdachte] heeft mij geld gegeven. Ik kreeg 200 euro per keer dat ze kwamen knippen. [verdachte] heeft beide keren de afspraak bij mij gemaakt om hennep te knippen. [medeverdachte3] heeft de hennep opgehaald.”(pagina’s 1215-1217)
“[getuige 4] is de vrouw die met [verdachte] mee kwam als er geknipt moest worden. Als er geknipt moest worden sms’te ik [verdachte] en die kwam dan knippen. Als het knippen achter de rug was sms’te ik [medeverdachte3] en die haalde de geknipte hennep op. [naam] nam dan zelf een weegschaal mee om de geknipte hennep te wegen. Ik betaalde de knipsters 120 euro per persoon. Ze waren met zijn drieën dus betaalde ik 360 euro in totaal per keer knippen. Ik betaalde dit aan [verdachte]. Ik heb gezien dat zij het geld deelde met de andere twee. [naam] kwam de stekken brengen. Ik heb [naam] benaderd op het moment dat ik met de hennepkweek begon.” (pagina’s 1219-1221)
Verklaring verdachte
oo. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 november 2009 – onder meer – het volgende verklaard:
“Ik heb wel eens hennep geknipt. Ik ken [getuige 2] wonende aan de [Locatie3]. Ik ben een paar keer gebeld door [naam]. Ik ben hennep wezen knippen in [Locatie4] en in [Locatie3]”
pp. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2011 verklaart verdachte – onder meer – het volgende.
“Er werd wel eens gebeld in verband met een knippartij en ook wel eens om te gaan eten, barbecueën. We waren een hechte vriendengroep die veel met elkaar omgingen. Ik legde wel eens contacten over barbecueën of knippen. [medeverdachte1] was een goede vriend van mijn
ex-man. [medeverdachte2] ken ik van het uitgaansleven. [medeverdachte3] ken ik ook van het uitgaansleven. Hij werkte ook als barman in één van de cafés van [medeverdachte1] Als er geknipt werd op een locatie was dat met ongeveer drie tot vier personen. Meestal waren dat [getuige 3], [getuige7], [getuige 4] en ik zelf. [medeverdachte3] was wel eens aanwezig maar niet aan het knippen. Mijn zoon is er ook een keer bij geweest. Ik heb in [Locatie4] geknipt op 2 juli 2008 en op 7 augustus 2008 en in [Locatie3] op 11 juli 2008. Ik werd betaald door [medeverdachte3].”
A4.1
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat steeds wanneer er telefonische contacten waren over ‘uit eten gaan’, ‘barbecueën’ of ‘naar de markt gaan’, er afspraken werden gemaakt over het knippen van hennep. Uit observatiegegevens en/of bakengegevens en verklaringen van getuigen bleek steeds dat ook daadwerkelijk geknipt werd op een dag waarop werd afgesproken om te gaan eten. De (telefonische) contacten liepen steeds volgens het zelfde stramien, namelijk verdachte had één of enkele dagen voor een knipdag middels sms of telefonisch gesprek contact met [medeverdachte3] en/of [medeverdachte1] (zie hierboven onder A3, onder c, d, (knipdag 14 mei 2008), f, g, h, (knipdag 22 mei 2008), k, m, (knipdag 4 juni 2008), p, q, r, (knipdag 2 juli 2008), dd (knipdag 11 juli 2008) . Verdachte vroeg dan met hoeveel mensen en hoe laat er gegeten moest worden en [medeverdachte3] en/of [medeverdachte1] gaven de instructies. Wanneer verdachte niets hoorde, nam zij zelf contact op met [medeverdachte1] en/of [medeverdachte3] om te vragen of ze nog kon ‘reserveren’. Uit de inhoud van de gesprekken blijkt daarnaast dat verdachte op de betreffende knipdag zelf ook aanwezig zou zijn, hetgeen ook ondersteund wordt door de verklaringen van de verschillende getuigen. Bovendien blijkt uit de observatie- en bakengegevens dat de tijdstippen waarop werd afgesproken om te gaan barbecueën of eten ongeveer 12 uur later waren dan het tijdstip waarop gestart werd met het knippen.
De stelling van verdachte dat niet iedere afspraak die gemaakt werd om te gaan eten of barbecueën een afspraak betrof om te gaan knippen, is tijdens het onderzoek ter terechtzitting in het geheel niet aannemelijk geworden. In tegendeel, op vragen van het hof op welke data dan wel een echte eetafspraak werd gemaakt en hoe de gesprekspartners dat verschil dan konden weten, kon verdachte geen verklarend antwoord geven. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] verklaren bovendien dat ze steeds zeiden dat ze gingen eten als ze hennep gingen knippen en dat wanneer zij gebeld werden door verdachte en verdachte vroeg of zij mee uit wilde gaan eten, zij dan wisten dat ze daarmee het knippen van hennep bedoelde. [getuige 3] noch [getuige 4] verklaren over echte eetafspraken.
Ook is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat een aantal van bovengenoemde knipsessies niet door zijn gegaan, zoals verdachte stelt. Uit de observatie- en bakengegevens blijkt immers dat op de afgesproken dagen de kniplocatie ook steeds bezocht werd door [medeverdachte3] en/of [medeverdachte1] of dat er door één van hen gebeld werd vanaf de betreffende locatie. Bovendien verklaren de andere knippers en verhuurders van de knipruimtes ook over de verschillende knipdagen. Uit hun verklaringen blijkt ook niets van het niet doorgaan van knipsessies. Het hof merkt hierbij nog op dat de stelling van de raadsman dat het, gelet op de kweekperiode van hennep van gemiddeld tien weken, onaannemelijk is dat op 22 mei 2008 en op 4 juni 2008 hennep is geknipt in [Locatie4], geen hout snijdt, nu niet kan worden uitgesloten dat er hennep van verschillende groeistartdata is geknipt en bovendien de te knippen hennep ook van andere locaties kan zijn aangevoerd naar de kniplocatie.
A4.2
Gelet op het hiervoor onder A4.1 overwogene in onderlinge samenhang en verband bezien met de onder A3 weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte betrokken is geweest bij het knippen van grote hoeveelheden hennep op de locatie [Locatie4] op 14 mei 2008, 22 mei 2008, 4 juni 2008, 2 juli 2008 en
7 augustus 2008 en op de locatie [Locatie3] op 11 juli 2008.
Hoewel uit de bovenstaande gegevens afgeleid kan worden dat ook op 3 juli 2008 en
5 juli 2008 hennep geknipt is op de locatie [Locatie4], kan het hof hieruit niet afleiden dat verdachte daarbij betrokken is geweest.
Het hof zal daarom hierna met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde slechts rekening houden met eerdergenoemde zes data.
A5.1
Zoals hiervoor onder A2 is weergegeven is door de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van deelname aan een criminele organisatie, nu niet bewezen kan worden dat verdachte een intensieve bijdrage heeft geleverd aan de organisatie. Het dossier bevat – aldus de raadsman – geen enkel bewijsmiddel dat verdachte knipsters heeft aangestuurd of betaald. Het incidenteel op de hoogte stellen van een knipsessie kan niet gelijk gesteld worden aan het deelnemen aan een organisatie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
A5.2
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon. Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld kan worden dat er in de periode 1 april 2008 tot en met 19 januari 2009 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich, voor zover in de onderhavige zaak relevant, heeft bezig gehouden met het bedrijfsmatig telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren van softdrugs en dat van deze organisatie deel uitmaakten de personen als genoemd in het onder 2 bewezen verklaarde. Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer zijn eigen rol dan wel taak. [medeverdachte1] gaf leiding aan de organisatie en had de contacten met leveranciers en afnemers van hennep, bepaalde daarbij de (ver)koopprijs en organiseerde het vervoer van hennep. Tevens had [medeverdachte1] contact met de vaste leverancier van hennepstekken en plaatste hij bestellingen. [medeverdachte3] of [medeverdachte1] had contact met verdachte wanneer er knippers geregeld moesten worden voor een bepaalde knipsessie. Verdachte was degene die knippers regelde en
[medeverdachte3] woog de geknipte hennep, bediende de knipmachine, zorgde voor de aan- en afvoer van de hennep en betaalde de knippers. [medeverdachte5] stelde ruimte ter beschikking voor het knippen en de opslag van de hennep. [medeverdachte2] zorgde in opdracht van [medeverdachte1] voor het vervoer van de hennepstekken en werd ook ingezet om te knippen. De leden van de organisatie stemden regelmatig, voor of nadat bepaalde activiteiten hadden plaatsgevonden, telefonisch af met [medeverdachte1], of ontmoetten hem om verantwoording af te leggen. Er werd dan gesproken in versluierde taal of er werden codes gehanteerd die voor een buitenstaander niet begrijpelijk waren. Bij calamiteiten (onder meer een inbraak bij [medeverdachte5] en de aanhouding van [medeverdachte2] op 5 november 2011) werd [medeverdachte1] spoedig ervan op de hoogte gesteld. Voorts zijn bij [medeverdachte1] en [medeverdachte2] technische hulpmiddelen en een grote hoeveelheid GSM’s aangetroffen. Met deze hulpmiddelen kunnen strafbare handelingen verborgen worden en kan de opsporing bemoeilijkt worden.
Ten aanzien van de deelname door verdachte aan de organisatie overweegt het hof het volgende.
A5.3.
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet.
Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene behoeft derhalve niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
A5.4.
Uit de hiervoor onder A3 weergegeven feiten en omstandigheden alsmede de verklaringen van getuigen, blijkt dat verdachte in de periode van 1 mei 2008 tot en met 30 augustus 2008 behoorde tot het hiervoor onder A5.2 bedoelde samenwerkingsverband en zich in deze periode binnen dit samenwerkingsverband bezig heeft gehouden met het organiseren van personeel voor (onder meer de onder 1 bewezen verklaarde) knipsessies. [medeverdachte3] en/of [medeverdachte1] had contact met verdachte en gaf door hoeveel knippers er geregeld moesten worden voor een bepaalde knipdag. Wanneer verdachte niets hoorde, nam zij zelf contact op met [medeverdachte1] om te vragen wanneer er weer geknipt kon worden. Op knipdagen was verdachte vervolgens zelf meestal ook aanwezig om te knippen maar zij regelde tevens knippers voor knipdagen waar zij zelf (mogelijk) niet bij aanwezig was.
Dit blijkt onder meer uit de telefonische contacten die verdachte met [medeverdachte3] had op
13 juni 2008 (pagina’s 61-63 van dossier hennepkwekerijen). Dit was één dag voordat de oogst van de kwekerij aan de [adres] geknipt werd op de [Locatie2]. Op 16 juni 2008 aan het einde van de tweede knipdag op de [Locatie2] heeft [medeverdachte1] contact met [medeverdachte3] en vraagt of het allemaal gelukt is en wie het ‘daar’ allemaal geregeld heeft waarop [medeverdachte3] antwoordt ‘[verdachte]’. Juist deze aspecten maken naar het oordeel van het hof dat de rol van verdachte groter was dan enkel een aantal keer hennep knippen. Ook de getuige [getuige 2] – eigenaar van het perceel [Locatie3] – verklaart over een andere rol van verdachte dan alleen het knippen van hennep. Zij was degene die van te voren contact opnam om te vragen of er geknipt kon worden en zij betaalde [getuige 2] voor het gebruik van de knipruimte.
Met deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie, een wezenlijk aandeel aan, dan wel ondersteunde zij in belangrijke mate, gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
A5.5.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderlinge samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, verwerpt het hof het verweer zoals weergegeven onder A2 in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid en vijfde lid van de Opiumwet in samenhang bezien met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
B1
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
B2
Het hof heeft acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- -
Verdachte heeft gedurende een periode van vier maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezig hield met het telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren van softdrugs.
- -
Dit soort organisaties hebben veelal een ontwrichtende werking op de maatschappij, doordat zij in belangrijke mate bijdragen aan het zwartgeld-circuit dat alleen via de inzet van (andere) criminele middelen kan worden witgewassen of dat in rechtstreekse zin weer kan worden aangewend voor verdere criminele activiteiten.
- -
Verdachte heeft voor minstens zes knipdagen de knippers geregeld en had hierover veelvuldig rechtstreeks contact met [medeverdachte3] en/of [medeverdachte1]. Laatstgenoemden vervulden een bovengeschikte, organiserende / leidende rol binnen de organisatie.
- -
(Soft) Drugs als de onderhavige levert, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
B3
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
B4
Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, alsmede het feit dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels ruim twee en een half jaar is verstreken en verdachte in de tussenliggende periode zich niet schuldig heeft gemaakt aan (andere) strafbare feiten.
B5
Het hof vindt in het vorenstaande aanleiding om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
B6
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 2, primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en onder 2, primair bewezen verklaarde oplevert:
- 1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
2, primair.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid en vijfde lid van de Opiumwet
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. F.P.E. Wiemans,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 15 februari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.