Einde inhoudsopgave
Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten
Artikel 16
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2011
- Bronpublicatie:
15-11-2010, Stcrt. 2010, 18329 (uitgifte: 23-11-2010, regelingnummer: CEND/HDJZ-2010/875)
- Inwerkingtreding
01-10-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-09-2011, Stb. 2011, 422 (uitgifte: 30-09-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met art. I, onderdeel L, van het KB van 16-10-2009, Stb. 472.
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Vervoersrecht / Personenvervoer algemeen
Informatierecht / ICT
1.
Bij aanvang van de werkzaamheden aan boord van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht voert de bestuurder zijn kaart en pincode in de boordcomputer in.
2.
Indien de bestuurder voorafgaand aan het rijden een pauze heeft genoten dan wel andere werkzaamheden dan rijden heeft verricht, voert hij deze direct na de in het eerste lid bedoelde handelingen in de boordcomputer in.
3.
Bij de aanvang van taxivervoer schakelt de bestuurder het werkingsniveau taxivervoer in en voert de aanvang en het einde van iedere rit in.
4.
De bestuurder voert de gegevens in die niet automatisch met behulp van sensoren worden gegenereerd, dan wel accepteert deze handmatig indien zij via een externe inrichting worden ingevoerd.
5.
Ingeval de boordcomputer niet gekoppeld is aan de taxameter, voert de bestuurder handmatig de door de taxameter aangegeven ritprijs, toeslagen en totaalprijs in, dan wel, indien voor het vervoer geen taxameter verplicht is en de ritprijs direct na de rit wordt voldaan, de door de reiziger verschuldigde vergoeding.
6.
Indien de boordcomputer een waarschuwing als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Regeling specificaties en typegoedkeuring boordcomputer taxi geeft, bevestigt de bestuurder handmatig dat hij de waarschuwing heeft opgemerkt.
7.
Bij beëindiging van de werkzaamheden beëindigt de bestuurder de kaartsessie en bevestigt dit door het invoeren van zijn pincode alvorens zijn chauffeurskaart uit de boordcomputer te nemen.
8.
Indien de chauffeurskaart onvoldoende dataopslag heeft, stelt de bestuurder de op de chauffeurskaart opgeslagen gegevens onmiddellijk veilig door deze over te brengen op de boordcomputer dan wel op een andere daartoe geschikte en veilige wijze.