Het gaat, in de woorden van mijn ambtgenoot Knigge, ‘om een betrekkelijk globaal oordeel waarbij tot op zekere hoogte van de concrete omstandigheden wordt geabstraheerd. Anders is voorwaardelijk opzet nooit te bewijzen als het om een poging gaat. In geval van een mislukte poging staat immers achteraf vast dat alle objectieve condities bij elkaar zodanig waren dat het gevolg (net) niet kon intreden en de kans daarop dus objectief gezien nihil was. Een kansberekening ex post is dus alleen zinvol als men bepaalde details buiten beschouwing laat.’ Conclusie sub 4.8 voor HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5260, NJ 2012/131.
HR, 14-01-2014, nr. 12/03009
ECLI:NL:HR:2014:62
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-01-2014
- Zaaknummer
12/03009
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:62, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑01‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2393, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2393, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:62, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑01‑2014
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Partij(en)
14 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/03009
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 juni 2012, nummer 20/000462-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2014.
Conclusie 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Nr. 12/03009
Mr. Vegter
Zitting: 10 december 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 6 juni 2012 heeft het Hof te ’s-Hertogenbosch de verdachte wegens ‘medeplegen van poging tot doodslag’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van vier jaren.
2. Namens de verdachte heeft mr. B.J. Visser, advocaat te Breda, cassatieberoep ingesteld. Mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, heeft namens de verdacht een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingediend.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof ‘te weinig’ heeft ‘vastgesteld aangaande het mogelijk dodelijke letsel van het slachtoffer en de gedragingen van verzoeker om te kunnen komen tot een bewuste aanvaarding door verzoeker van de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer door het handelen van verzoeker.’
4. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging volgt kort gezegd dat de verdachte een afspraak heeft laten maken met het latere slachtoffer, met wie hij ruzie had. Toen het slachtoffer daar tegen middernacht was aangekomen en de verdachte zag tezamen met een tiental personen die de verdachte voor de confrontatie had opgetrommeld, is hij weggerend en achtervolgd waarbij hij in de voortuin van een woning werd ingesloten. Daar heeft een steekpartij heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer door de verdacht in de rug, in de onderbuik en in zijn arm is gestoken waaronder één keer toen het slachtoffer op de grond lag en door een ander tegen zijn hoofd werd geschopt.
5. Met betrekking tot het door de verdachte aangenomen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft het Hof onder meer het navolgende overwogen:
‘Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, te weten: het doelbewust met een mes op het slachtoffer afgaan en deze in de rug en onderbuik steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een of meer vitale delen van zijn lichaam zou raken en aldus het slachtoffer van het leven zou beroven.’
6. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op de door het Hof onder 13 tot bewijs gebezigde verklaring van een forensisch arts waaruit valt op te maken dat de steekwond in de onderbuik en de steekwond links op de rug ter hoogte van de onderste ribben potentieel levensbedreigend zijn afhankelijk van de lokalisatie en diepte alsmede de kracht waarmee en de richting waarin wordt gestoken.
7. In de toelichting op het middel wordt voorbij gegaan aan het feit dat het Hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer door de verdachte met een mes in de rug en in de onderbuik is gestoken. Om iemand wegens poging tot doodslag te veroordelen is niet vereist dat de verdachte dusdanige verwondingen heeft toegebracht dat de dood alleen dankzij adequaat medisch handelen ternauwernood kon worden afgewend, maar dat hij de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood in het leven heeft geroepen.1.Voorts heeft het Hof uit de verklaring van de arts kunnen opmaken dat door de steekwond in de onderbuik perforatie van de buikholte had kunnen ontstaan met een aanzienlijke kans op het optreden van potentieel levensbedreigende buikvliesontsteking, onafhankelijk van de lokalisatie en de diepte van de steekwond.
8. Het oordeel van het Hof, dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
9. Het middel faalt.
10. In het tweede middel wordt geklaagd over een inbreuk op het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, zoals is bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, doordat de stukken van het geding op 10 april 2013 ter griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen nadat op 12 juni 2012 cassatieberoep is ingesteld. Tot cassatie behoeft dit niet te leiden nu de verdachte, gelet op de afdoening van het eerste middel, niet voldoende belang heeft bij het cassatieberoep.2.
11. Deze conclusie strekt ertoe de verdachte op basis van het bepaalde in art. 80a RO in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren.
Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑12‑2013
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241 m.nt. F.W. Bleichrodt r.o. 2.2.4.