RvdW 2018/797
Ne bis in idem? Vervolging wegens art. 8 WVW 1994, voor welk feit aan verdachte al een verplichting tot deelname aan geschiktheidsonderzoek door het CBR is opgelegd.
HR 26-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:1014
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 juni 2018
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
16/05878
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:1014, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:682, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑06‑2017
- Wetingang
Essentie
Mede gelet op art. 131 lid 1 onder c WVW 1994 en art. 134 lid 2 WVW 1994 betreft het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen een bestuurlijke maatregel die strekt tot bevordering van de verkeersveiligheid en die geen punitief karakter heeft. Het oordeel dat het OM het recht tot strafvervolging niet verliest door de omstandigheid dat in verband met hetzelfde feit een verplichting tot het ondergaan van het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen is opgelegd, is niet onjuist. Een vergelijking met de uitzonderlijke ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.