Hof van Justitie, arrest van 10 mei 2017 Chavez-Vilchez e.a. (ECLI:EU:C:2017:354)
Rb. Den Haag, 06-01-2021, nr. AWB 20/4409
ECLI:NL:RBDHA:2021:5525, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
06-01-2021
- Zaaknummer
AWB 20/4409
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:5525, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 06‑01‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2021:2042, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 06‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Aanvraag faciliterend visum afgewezen. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4409
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres
V-nummer [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Elias).
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het verlenen van een faciliterend visum afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiseres woont samen met haar moeder, [moeder] , en haar zusje en broertje in Marokko. Het broertje en zusje van eiseres hebben de Nederlandse nationaliteit. Eiseres en haar moeder hebben de Marokkaanse nationaliteit. De moeder van eiseres wil met haar kinderen naar Nederland reizen en zich hier vestigen. De moeder heeft voor zichzelf een faciliterend visum aangevraagd, zodat zij samen met haar zoon en dochter die de Nederlandse nationaliteit hebben Nederland in kan reizen. Zij heeft deze aanvraag gedaan op grond van het arrest Chavez-Vilchez e.a.1.Dit visum is aan de moeder verleend. Daarnaast heeft de moeder voor eiseres een visum kort verblijf aangevraagd eveneens ter verkrijging van een faciliterend visum. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
Het bestreden besluit van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres in het bestreden besluit afgewezen, omdat het arrest Chavez-Vilchez e.a. niet van toepassing is in de situatie van eiseres. Eiseres is namelijk een zus en niet een verzorgende ouder van een minderjarige EU-burger. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf in Nederland niet heeft aangetoond. Ook kan niet vastgesteld worden dat eiseres het voornemen heeft om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum. Tot slot heeft verweerder de aanvraag om het visum afgewezen ter bescherming van de volksgezondheid. Aan deze afwijzingsgrond ligt ten grondslag dat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie.
De gronden van eiseres
3. Eiseres voert aan dat ook derdelanderbroertjes en -zusjes van minderjarige EU-burgers een faciliterend visum verleend moet worden om toegang tot Nederland te verkrijgen. Zij licht dat toe onder verwijzing naar het arrest O.S. en L. van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) van 6 december 2012, dat over gezinshereniging gaat.2.Volgens eiseres biedt dit arrest een opening om een afgeleid verblijfsrecht te verkrijgen voor broers en zussen van EU-burgers. Ook doet eiseres een beroep op het arrest Carpenter.3.In reactie op het verweerschrift voert eiseres verder aan dat ook het arrest Chavez-Vilchez e.a. een opening biedt een afgeleid verblijfsrecht aan een broertje of zusje van EU-burgers te verlenen.
Eiseres voert verder aan dat het bestreden besluit ertoe leidt dat het gezinsleven van eiseres niet kan worden voortgezet. Hierdoor wordt het effectief gebruik van het recht van Unieburgers om in de Unie te mogen verblijven illusoir gemaakt. Het kan volgens eiseres niet zo zijn dat het uitoefenen van de rechten van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betaald moet worden met het opgeven van een grondrecht. Het beroep van verweerder op belemmeringen ontstaan door covid-19 maatregelen volstaat niet, omdat het hier niet gaat om een aanvraag voor een visum kort verblijf in de gebruikelijke zin van het woord.
Het oordeel van de rechtbank
4. Eiseres komt niet in aanmerking voor een visum op grond van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Verblijfsrichtlijn). Dat is ook niet in geschil. Eiseres heeft daarom een faciliterend visum aangevraagd, omdat zij vindt dat zij een van artikel 20 van het VWEU afgeleid verblijfsrecht heeft.
5. Eiseres heeft alleen gronden ingediend die zien op het verkrijgen van een faciliterend visum op grond van een afgeleid verblijfsrecht.
6. De reden dat een vreemdeling een faciliterend visum aanvraagt, is om in de gelegenheid te worden gesteld zijn afgeleide verblijfsrecht - dat bijvoorbeeld bestaat op grond van het arrest Chavez-Vilchez e.a. - in Nederland vast te laten stellen door middel van afgifte van een verblijfsdocument, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vw. Dat heeft tot gevolg dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag voor een faciliterend visum, voorafgaand aan de komst naar Nederland, al zoveel mogelijk vaststelt of dit verblijfsrecht bestaat.
Het arrest Chavez-Vilchez e.a.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres aan de uitleg die het HvJEU in het arrest Chavez-Vilchez e.a. aan artikel 20 van het VWEU heeft gegeven geen afgeleid verblijfsrecht kan ontlenen. Het HvJEU heeft in dat arrest namelijk overwogen dat een derdelander ouder een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, indien hij of zij de verzorgende ouder van een minderjarige Unieburger is die gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten, als aan die verzorgende ouder het verblijfsrecht wordt ontzegd. Eiseres is niet een ouder van een minderjarige Unieburger, zij is de zus van een Unieburger en afkomstig uit een derde land. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het arrest ook van toepassing kan zijn op broers en zussen. Dit volgt niet uit het arrest en de daarop gebaseerde rechtspraak.
8. Zoals hiervoor is overwogen kan eiseres geen afgeleid verblijfsrecht ontlenen aan artikel 20 van de VWEU. Daarmee valt haar situatie niet binnen de materiële werkingssfeer van het Handvest. Daarom is bij de beoordeling van het bestreden besluit geen plaats voor toetsing aan artikel 7 en 24 van het Handvest.
Het beroep op de arresten O.,S. en L en Carpenter
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ook uit het arrest O.S. en L. volgt dat bij de vraag of een derdelander aanspraak heeft op een van artikel 20 van het VWEU afgeleid verblijfsrecht, alleen ter beoordeling staat of er tussen de minderjarige EU-burger en diens derdelander-ouder sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding, dat de minderjarige EU-burger feitelijk gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten als aan de derdelander-ouder verblijfsrecht wordt ontzegd. Dit is later bevestigd in het al eerder genoemde arrest Chavez-Vilchez e.a. Het arrest O., S. en L. kan, zoals verweerder niet ten onrechte stelt, dus niet dienen als onderbouwing van de stelling dat ook een relatie tussen een minderjarige Unieburger en zijn derdelander minderjarige broer- of -zus onder de reikwijdte van het arrest Chavez-Vilchez e.a. valt. Dat, zoals eiseres in reactie op het verweerschrift aanvoert, het arrest uitdrukkelijk rekening houdt met gezinsleven en daarmee in het bijzonder doelt op de afhankelijke relatie tussen broer en zus maakt het oordeel niet anders. Verweerder komt pas toe aan de toets van deze afhankelijkheid als een weigering van verweerder ertoe leidt dat de kinderen die EU-burger zijn het grondgebied van de EU moeten verlaten om met hun verzorgende ouder mee te gaan. Deze situatie doet zich hier niet voor.
Het beroep op het arrest Carpenter
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het arrest Carpenter toepassing mist in de situatie van eiseres. Zoals verweerder terecht stelt ging het in dit arrest om artikel 56 van het VWEU en het vrij verkeer van diensten en is daarmee van toepassing op een dienstverrichter in de zin van artikel 49 van het VWEU. In deze zaak gaat het om artikel 20 van het VWEU.
De grond dat het bestreden besluit van verweerder het voortzetten van het gezinsleven belemmert
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen overwegen dat de weigering om eiseres een visum te verlenen het voortzetten van het gezinsleven niet belemmert. Eiseres woont met haar zus, haar broer en haar moeder als gezin in Marokko. Zij kunnen daar hun gezinsleven voort zetten. Indien de broer en de zus van eiseres hun recht om vrij op het grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven willen effectueren, dan kunnen zij dat doen. In dit verband heeft de moeder van eiseres een faciliterend visum gekregen. Dit betekent voor eiseres dat zij, zodra haar zus, haar broer en haar moeder in Nederland zijn, een machtiging voorlopig verblijf (mvv) kan aanvragen of een aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM. Niet staat vast dat het op voorhand niet mogelijk is om een reguliere mvv-aanvraag voor eiseres in te dienen met als doel verblijf bij moeder. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU. Dat eiseres het wenselijk vindt om gelijktijdig met haar moeder, broer en zus naar Nederland te komen is begrijpelijk, maar maakt niet dat verweerder anders had moeten beslissen.
Opgeven van grondrechten
12. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het niet zo kan zijn dat het uitoefenen van het recht van art 20 VWEU betaald moet worden met het opgeven van een grondrecht. Eiseres heeft niet nader uitgelegd welk en wiens grondrecht moet worden opgegeven, zodat deze grond verder onbesproken blijft.
Covid-19
13. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder het verzochte faciliterende visum terecht heeft geweigerd. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om het visum af te geven door de getroffen maatregelen rond covid-19 en het gevaar voor de volksgezondheid onbesproken laten.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑01‑2021
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 december 2012, C-356/11 en C-357/11
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juli 2002 (ECLI:EU:C:2002:434)