Hof Amsterdam, 14-06-2023, nr. 200.317.950/01 OK
ECLI:NL:GHAMS:2023:1519
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-06-2023
- Zaaknummer
200.317.950/01 OK
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2023:1519, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑06‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:GHAMS:2022:3236, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑11‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
OR-Updates.nl 2023-0008
GJ 2023/18
JOR 2023/127 met annotatie van prof. mr. L.G.H.J Houwen
Uitspraak 14‑06‑2023
Inhoudsindicatie
OK; Enquete; beeindiging bevolen onderzoek en getroffen onmiddellijke voorzieningen wegens minnelijke regeling; art. 2:345, 349a, 350 BW
Partij(en)
beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.317.950/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 14 juni 2023
inzake
1. de stichting
STICHTING REINIER HAGA GROEP,
gevestigd te Den Haag,
2. de stichting
STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
gevestigd te Delft,
VERZOEKSTERS,
advocaten: mr. A.F.J.A. Leijten, mr. I. Koudstaal en mr. M.F. van Schendel, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de stichting
STICHTING REINIER HAGA GROEP,
gevestigd te Den Haag,
advocaten: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh en mr. E.W.M. Rinnooy Kan, kantoorhoudende te Rotterdam,
2. de stichting
STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
gevestigd te Delft,
advocaten: mr. A.F.J.A. Leijten, mr. I. Koudstaal en mr. M.F. van Schendel, kantoorhoudende te Amsterdam,
VERWEERSTERS,
e n t e g e n
1. de stichting
STICHTING HAGA ZIEKENHUIS,
gevestigd te Den Haag,
2. de stichting
STICHTING LANGELAND ZIEKENHUIS,
gevestigd te Zoetermeer,
advocaten: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh en mr. E.W.M. Rinnooy Kan, kantoorhoudend te Rotterdam,
3 DE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE STICHTING REINIER HAGA GROEP,
[A] ;
[B] ;
[C] ;
[D] ;
advocaten: mr. P.H.E. Voûte, mr. M.H.C. Sinninghe Damsté en mr. R.R. Menasalvas Garrones, kantoorhoudende te Amsterdam,
4 DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE STICHTING REINIER HAGA GROEP,
[E] , advocaat mr. M. Holtzer, kantoorhoudend te Amsterdam,
[F] ,
5 DE CENTRALE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING REINIER HAGA GROEP,
6 DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING HAGA ZIEKENHUIS,
7 DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
advocaten: mr. C. Nekeman en mr. I. Baijens, kantoorhoudende te Amsterdam,
8 DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING LANGELAND ZIEKENHUIS,
9. de coöperatie
MEDISCH SPECIALISTEN COOPERATIEF HAGA U.A.,
gevestigd te Den Haag,
10. de coöperatie
MEDISCH SPECIALISTEN COOPERATIEF RDGG U.A.,
gevestigd te Delft,
advocaten: mr. M.H.J. van Rest en mr. M.J.A. de Wit, kantoorhoudende te Den Haag,
11. de coöperatie
MEDISCH SPECIALISTEN COOPERATIEF LANGELAND ZIEKENHUIS U.A.,
gevestigd te Zoetermeer,
12 DE CLIËNTENRAAD VAN STICHTING HAGA ZIEKENHUIS,
13 DE CLIËNTENRAAD VAN LANGELAND ZIEKENHUIS,
14 DE CLIËNTENRAAD VAN DE STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
advocaten: mr. R.F. Abeln en mr. A.J. Rijsterborgh, kantoorhoudende te Amsterdam,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REINIER HAGA MEDISCH DIAGNOSTISCH CENTRUM B.V.,
gevestigd te Delft,
advocaat: mr. M.C. Leijten, kantoorhoudende te Amsterdam,
16. de commanditaire vennootschap
REINIER HAGA MEDISCH DIAGNOSTISCH CENTRUM C.V.,
gevestigd te Delft,
advocaat: mr. M.C. Leijten, kantoorhoudende te Amsterdam,
17 DE ONDERNEMINGSRAAD VAN REINIER HAGA MEDISCH DIAGNOSTISCH CENTRUM B.V.,
gevestigd te Delft,
advocaat: mr. J.J.M. van Mierlo, kantoorhoudende te Tilburg,
BELANGHEBBENDEN.
Hierna zullen partijen (ook) als volgt worden aangeduid:
verzoekster sub 1 en verweerster sub 1 als RHG;
verzoekster sub 2 en verweerster sub 2 als RdGG;
belanghebbende sub 1 als Haga; en
belanghebbende sub 2 als LLZ.
1. Het verloop van het geding
1.1
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikking van 16 november 2022 in deze zaak.
1.2
Bij die beschikking heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van RHG en RdGG over de periode vanaf 1 januari 2020 en een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd om het onderzoek te verrichten. Daarnaast heeft zij bij die beschikking, bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang, vooralsnog voor de duur van de procedure en voor zover nodig in afwijking van de statuten, RHG geschorst als bestuurder van RdGG, [E] benoemd tot bestuurder van RdGG en bepaalt dat, in afwijking van de statuten van RdGG alsmede, voor zover nodig in afwijking van artikel 10 Wet medezeggenschap cliëntenraden zorg 2018,
a. a) een raad van toezicht als bedoeld in artikel 2:292a BW wordt ingesteld;
b) de raad van toezicht bestaat uit [G] , [H] , [I] , [J] en [K] ;
c) voor “Stichting Reinier Haga Groep” (behalve in artikel 8.8) steeds wordt gelezen “de raad van toezicht”;
d) artikel 15 buiten toepassing wordt gelaten.
1.3
Bij e-mail van 20 april 2023 hebben mr. Koudstaal en mr. Leijten namens RdGG en Haga (de rechtsopvolger van RHG, zie 2.1 hierna) de Ondernemingskamer verzocht de enquêteprocedure te beëindigen.
1.4
Uit de bij de e-mail bijgesloten bijlage blijkt afdoende dat partijen geen bezwaar hebben tegen de verzochte beëindiging van de procedure.
2. De gronden van de beslissing
2.1
RdGG en Haga hebben in hun verzoek toegelicht dat de beoogde ontvlechting van de Reinier Haga Groep – waarop de bij beschikking van 16 november 2022 getroffen onmiddellijke voorzieningen vooruitliepen – op 1 maart 2023 is geeffectueerd. Dit houdt onder meer in dat RHG en LLZ inmiddels juridisch zijn gefuseerd in Haga.
2.2
Gelet op het voorgaande, en nu er geen bezwaren zijn ontvangen tegen het verzoek tot beëindiging van het bevolen onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorzieningen en de Ondernemingskamer niet is gebleken van enig belang dat zich tegen de toewijzing van het verzoek verzet, zal de Ondernemingskamer het verzoek inwilligen aldus dat zij het bij de beschikking van 16 november 2022 bevolen onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorzieningen zal beëindigen, een en ander met ingang van heden.
3. De beslissing
De Ondernemingskamer:
beëindigt met ingang van heden het bij haar beschikking van 16 november 2022 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Stichting Reinier Haga Groep en Stichting Reinier de Graaf Groep alsmede de bij die beschikking getroffen onmiddellijke voorzieningen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C. Meijer, voorzitter, mr. J.M. de Jongh en mr. A.P. Wessels, raadsheren, en drs. V.G. Moolenaar en dr. M.J.R. Broekema RV, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Prins, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. de Jongh op 14 juni 2023.
Uitspraak 16‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Ondernemingskamer; enquêteverzoek; toewijzing van het verzoek van Reinier Haga Groep en Reinier de Graaf Groep om een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken en onmiddellijke voorzieningen te treffen.
Partij(en)
beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.317.950/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 16 november 2022
inzake
1. de stichting
STICHTING REINIER HAGA GROEP,
gevestigd te Den Haag,
2. de stichting
STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
gevestigd te Delft,
VERZOEKSTERS,
advocaten: mr. A.F.J.A. Leijten, mr. I. Koudstaal en mr. M.F. van Schendel, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de stichting
STICHTING REINIER HAGA GROEP,
gevestigd te Den Haag,
advocaten: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh en mr. E.W.M. Rinnooy Kan, kantoorhoudend te Rotterdam,
2. de stichting
STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
gevestigd te Delft,
advocaten: mr. A.F.J.A. Leijten, mr. I. Koudstaal en mr. M.F. van Schendel, kantoorhoudende te Amsterdam,
VERWEERSTERS,
e n t e g e n
1. de stichting
STICHTING HAGA ZIEKENHUIS,
gevestigd te Den Haag,
2. de stichting
STICHTING LANGELAND ZIEKENHUIS,
gevestigd te Zoetermeer,
advocaten: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh en mr. E.W.M. Rinnooy Kan, kantoorhoudend te Rotterdam,
3 DE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE STICHTING REINIER HAGA GROEP,
[....] ;
[....] ;
[....] ;
[....] ;
advocaten: mr. P.H.E. Voûte, mr. M.H.C. Sinninghe Damsté en mr. R.R. Menasalvas Garrones, kantoorhoudende te Amsterdam,
4 DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE STICHTING REINIER HAGA GROEP,
[A] , advocaat mr. M. Holtzer, kantoorhoudend te Amsterdam,
[B] ,
5 DE CENTRALE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING REINIER HAGA GROEP,
6 DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING HAGA ZIEKENHUIS,
7 DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
advocaten: mr. C. Nekeman en mr. I. Baijens, kantoorhoudende te Amsterdam,
8 DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING LANGELAND ZIEKENHUIS,
9. de coöperatie
MEDISCH SPECIALISTEN COOPERATIEF HAGA U.A.,
gevestigd te Den Haag,
10. de coöperatie
MEDISCH SPECIALISTEN COOPERATIEF RDGG U.A.,
gevestigd te Delft,
advocaten: mr. M.H.J. van Rest en mr. M.J.A. de Wit, kantoorhoudende te Den Haag,
11. de coöperatie
MEDISCH SPECIALISTEN COOPERATIEF LANGELAND ZIEKENHUIS U.A.,
gevestigd te Zoetermeer,
12 DE CLIËNTENRAAD VAN STICHTING HAGA ZIEKENHUIS,
13 DE CLIËNTENRAAD VAN LANGELAND ZIEKENHUIS,
14 DE CLIËNTENRAAD VAN DE STICHTING REINIER DE GRAAF GROEP,
advocaten: mr. R.F. Abeln en mr. A.J. Rijsterborgh, kantoorhoudende te Amsterdam,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REINIER HAGA MEDISCH DIAGNOSTISCH CENTRUM B.V.,
gevestigd te Delft,
advocaat: mr. M.C. Leijten, kantoorhoudende te Amsterdam,
16. de commanditaire vennootschap
REINIER HAGA MEDISCH DIAGNOSTISCH CENTRUM C.V.,
gevestigd te Delft,
advocaat: mr. M.C. Leijten, kantoorhoudende te Amsterdam,
17 DE ONDERNEMINGSRAAD VAN REINIER HAGA MEDISCH DIAGNOSTISCH CENTRUM B.V.,
gevestigd te Delft,
advocaat: mr. J.J.M. van Mierlo, kantoorhoudende te Tilburg,
BELANGHEBBENDEN.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
verzoekster sub 1 en verweerster sub 1 als RHG;
verzoekster sub 2 en verweerster sub 2 als RdGG;
verzoekster sub 1 en 2 gezamenlijk als verzoeksters;
belanghebbende sub 1 als Haga;
belanghebbende sub 2 als LLZ;
belanghebbende sub 3 als de raad van toezicht van RHG;
belanghebbende sub 4 als de raad van bestuur van RHG;
belanghebbende sub 5 als de COR;
belanghebbende sub 15 als RHMDC B.V.;
belanghebbende sub 16 als RHMDC C.V.;
belanghebbende sub 17 als de OR van RHMDC B.V.;
belanghebbenden 1 tot en met 17 gezamenlijk als de belanghebbenden;
[A] als [A] ;
[B] als [B] ; en
Haga directeur medische zaken a.i. [C] als [C] .
1. Het verloop van het geding
1.1
RHG en RdGG hebben bij verzoekschrift van 26 oktober 2022, gewijzigd bij nader verzoekschrift van 4 november 2022 en nader ter zitting gewijzigd, de Ondernemingskamer verzocht, samengevat:
- 1.
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van RHG en RdGG over de periode vanaf 1 januari 2020 tot de datum van de toewijzende beschikking van de Ondernemingskamer;
- 2.
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure:
a. [A] te benoemen als enig statutair bestuurder van RdGG en RHG als zodanig te schorsen; en
b. te bepalen dat wordt afgeweken van de statuten van RdGG in dier voege dat:
i) de raad van toezicht van RdGG bestaat uit [D] , [E] , [F] , [G] en [H] ;
ii) voor “Stichting Reinier Haga Groep” steeds wordt gelezen “de raad van toezicht” (behalve in artikel 8.8); en
iii) artikel 15 buiten toepassing wordt gelaten.
1.2
RHG, Haga en LLZ hebben bij verweerschrift van 4 november 2022 het verzoek van RHG en en RdGG zoals geformuleerd in het nader verzoekschrift onderschreven en de Ondernemingskamer verzocht de benoeming van een onderzoeker aan te houden en de gevraagde onmiddellijke voorzieningen te treffen.
1.3
De (leden van de) raad van toezicht hebben/heeft bij verweerschrift van 4 november 2022 eveneens het verzoek van RHG en RdGG zoals geformuleerd in het nader verzoekschrift onderschreven en de Ondernemingskamer verzocht de benoeming van een onderzoeker aan te houden en de gevraagde onmiddellijke voorzieningen te treffen.
1.4
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 10 november 2022. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen, met uitzondering van mrs. Holtzer en Nekeman. Mr. A.F.J.A. Leijten heeft nog een van tevoren toegestuurde nadere productie overgelegd. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Ter zitting hebben verzoeksters hun verzoek verminderd zodat het luidt zoals onder 1.1 vermeld.
1.5
Voorafgaand aan de zitting hebben RHMDC B.V., RHMDC C.V. en de OR van RHMDC B.V. de Ondernemingskamer verzocht te worden toegelaten als belanghebbenden in de procedure. Ter zitting hebben zij hun standpunt dat zij belanghebbenden zijn toegelicht aan de hand van pleitnota’s van hun advocaten. Verzoeksters en verweersters en de leden van de raad van toezicht hebben dit standpunt betwist. De Ondernemingskamer heeft na een schorsing besloten dat de betrokkenen als belanghebbenden in deze procedure moeten worden aangemerkt en hen als zodanig toegelaten. De Ondernemingskamer heeft daartoe overwogen dat RdGG thans enig indirect bestuurder van RHMDC B.V. is. Met de verzochte onmiddellijke voorziening wordt beoogd de zeggenschap binnen RdGG te wijzigen en met name [A] in plaats van RHG als bestuurder van RdGG te benoemen. Deze omstandigheden brengen mee dat RHMDC B.V. en haar OR door de uitkomst van de deze procedure zodanig in een eigen belang kunnen worden getroffen dat zij daarin behoren te mogen opkomen ter bescherming van dat belang. Hetzelfde geldt voor RHMDC C.V., omdat RHMDC B.V. haar enig beherend vennoot is.
1.6
RHMDC B.V., haar OR en RHMDC C.V. hebben geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De OR heeft het zelfstandig tegenverzoek dat in zijn pleitnota was opgenomen ter zitting ingetrokken.
2. Inleiding en feiten
2.1
Deze zaak gaat over de ontvlechting van de samenwerking tussen de ziekenhuizen RdGG, Haga en LLZ. In 2013 werd door RdGG en Haga begonnen met een vergaande samenwerking door introductie van een besturingsmodel, waarbij de daartoe opgerichte stichting RHG het beleidsmatige en strategische beleid voerde en het operationele beleid bij de individuele ziekenhuizen bleef. In 2015 is LLZ tot het samenwerkingsverband toegetreden, hetgeen tot grote financiële verwevenheid tussen de drie ziekenhuizen leidde. In 2019 leidden plannen om de samenwerking verder te versterken door een juridische fusie tot onderlinge onenigheid. Sedertdien zijn de betrokken ziekenhuizen het erover eens dat tot ontvlechting van de samenwerking moet worden gekomen, maar zijn zij er niet in geslaagd overeenstemming te bereiken over de ontvlechtingsvoorwaarden. Partijen wijten dat onder meer aan de gebrekkige governance van RHG en de drie ziekenhuizen. Inmiddels is op 31 oktober 2022 alsnog (voorwaardelijke) overeenstemming bereikt over de ontvlechtingsvoorwaarden. Daarvan maakt deel uit dat RdGG zelfstandig verder zal gaan en dat Haga en LLZ op korte termijn zullen fuseren.
De bestuursstructuur
2.2
RHG is opgericht in 2013. Bestuurders van RHG zijn [A] (sinds 16 september 2016) en [B] (sinds 1 oktober 2021).
2.3
RHG is enig statutair bestuurder van RdGG, Haga en LLZ (hierna: de Ziekenhuizen). RHG houdt zelf geen onderneming in stand.
2.4
De statuten van RHG bepalen dat RHG als organen een raad van bestuur en een raad van toezicht kent alsmede, indien ingesteld, een interstafbestuur, een centrale ondernemingsraad en/of een centrale cliëntenraad (artikel 6). Een centrale cliëntenraad is niet ingesteld.
2.5
Volgens haar statuten (artikel 8.2) bestaat de raad van bestuur van RHG uit ten minste één lid en stelt de raad van toezicht van RHG het aantal leden vast. In de oorspronkelijke opzet bestond de raad van bestuur van RHG uit de drie directievoorzitters van de Ziekenhuizen en twee bestuurders (de CEO en de CFO) die niet aan de Ziekenhuizen gelieerd zijn. De vertegenwoordigingsbevoegdheid berust bij de raad van bestuur van RHG en ieder bestuurslid afzonderlijk.
2.6
De raad van toezicht van RHG bestaat volgens de statuten uit minimaal vijf en maximaal zeven natuurlijke personen (artikel 12.2 statuten). De raad van toezicht van RHG benoemt, schorst en ontslaat de bestuursleden van RHG. De raad van toezicht van RHG had oorspronkelijk vijf leden en kent (na recente uittreding van [I] ) inmiddels vier leden.
2.7
RdGG, Haga en LLZ exploiteren ziekenhuizen in respectievelijk Delft, Den Haag en Zoetermeer. [A] is directievoorzitter van RdGG. [C] is directeur medische zaken a.i. bij Haga. [B] is directievoorzitter a.i. bij LLZ.
2.8
Volgens de statuten van RdGG bepaalt RHG het aantal leden van de raad van bestuur van RdGG en benoemt, schorst en ontslaat RHG haar bestuursleden. Bepaalde bestuursbesluiten van RdGG vereisen de voorafgaande goedkeuring van RHG. Die goedkeuring is niet vereist onder meer indien de raad van bestuur (zoals thans) wordt gevormd door RHG, zo volgt uit artikel 8.8 van de statuten van RdGG.
2.9
Bij elk van de Ziekenhuizen is een ondernemingsraad en een cliëntenraad ingesteld.
2.10
De medische staven van elk ziekenhuis worden vertegenwoordigd door een Medisch Specialisten Coöperatief (“MSC”). Het onder 2.4 genoemde interstafbestuur bestaat uit de verschillende MSC’s van de Ziekenhuizen. Bij brief van 14 november 2019 heeft de voorzitter van het interstafbestuur laten weten dat het MSC RdGG zich heeft teruggetrokken uit het interstafbestuur; en dat het daarmee niet mogelijk is als interstafbestuur te functioneren. Die situatie is sedertdien ongewijzigd.
2.11
De Ziekenhuizen kennen geen eigen raad van toezicht. Wel heeft de raad van toezicht van RHG krachtens artikel 15 van de statuten van RHG tot taak toezicht te houden op het besturen door de raad van bestuur en op de algemene gang van zaken in de stichting en de met haar verbonden instellingen en/of rechtspersonen als maatschappelijke onderneming. De statuten van RdGG bevatten in artikel 15 een hiermee corresponderende bepaling: indien (zoals thans) de raad van bestuur wordt gevormd door RHG en RHG een raad van toezicht heeft, houdt die raad van toezicht tevens toezicht op de raad van bestuur en de algemene gang van zaken van RdGG.
2.12
RdGG kent wel een niet in haar statuten geregelde raad van advies. De leden daarvan zijn op dit moment [D] , [E] en [F] .
De ontvlechting
2.13
In de loop van 2019 is gebleken dat de aanvankelijk beoogde fusie tussen de Ziekenhuizen op bezwaren stuitte. Eind 2019 hebben het bestuur en de raad van toezicht van RHG daarom besloten om de samenwerking te ontvlechten. Deze beslissing werd en wordt gedragen door alle Ziekenhuizen.
2.14
Bij de ontvlechting zijn niet alleen veel gremia binnen de Ziekenhuizen betrokken, zoals de ondernemingsraden, de cliëntenraden en de MSC’s, maar ook externe partijen, zoals de ziektekostenverzekeraars, de Stichting Waarborgfonds voor de Zorgsector en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Omdat de Ziekenhuizen financieel sterk verweven zijn geraakt, moeten ook de banken instemmen met een ontvlechting.
2.15
Het proces om tot besluitvorming over de voorwaarden van de ontvlechting te komen met instemming althans de vereiste medewerking van alle betrokkenen, is lang en moeizaam geweest. In maart 2022 hebben de managementteams van de Ziekenhuizen na een lang traject in beginsel overeenstemming bereikt over een ontvlechtingsplan, door partijen aangeduid als het Hoofdlijnenakkoord. Daarna is het verdere traject opnieuw moeizaam verlopen. Dat moeizame verloop van de onderhandelingen over de ontvlechting is er mede de oorzaak van dat verschillende bestuurders bij RHG, Haga, LLZ en RdGG zijn teruggetreden.
2.16
Bij brief van 20 oktober 2022 heeft de NZa de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd dat de duur van de ontvlechting mogelijk risico’s met zich brengt voor de continuïteit van zorg, met name voor LLZ.
2.17
Op 31 oktober 2022, is (voorwaardelijke) overeenstemming bereikt tussen RHG, Haga, LLZ, RdGG, de banken, de zorgverzekeraars en het Waarborgfonds voor de Zorgsector over de voorwaarden waaronder het eerder gesloten Hoofdlijnenakkoord ten uitvoer kan worden gelegd. Onderdeel van de overeenkomst is dat een deel van het enquêteverzoek wordt ingetrokken; hetgeen resteert zal worden ondersteund door RdGG, Haga en LLZ.
2.18
Op 4 november 2022 is door RHG en de Ziekenhuizen een voorgenomen besluit tot ontvlechting met inachtneming van die overeenstemming ter advisering voorgelegd aan (onder andere) de ondernemingsraden, de cliëntenraden en de MSC’s.
3. De gronden van de beslissing
Ontvankelijkheid
3.1
RHG en RdGG hebben aangevoerd dat, ofschoon RHG (anders dan als bestuurder van de Ziekenhuizen) geen eigen onderneming in stand houdt, RHG wel in haar enquêteverzoek kan worden ontvangen. Zij doen daarbij een beroep op hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Ondernemingskamer van 31 oktober 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3996 (SRK). Dat betoog slaagt. Vast staat dat het enquêterecht ingevolge art. 2:344, aanhef en onder b, BW van toepassing is op RdGG. Als stichting houdt zij immers een onderneming in stand waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden (en ook is) ingesteld. Uit het samenstel van de statutaire bepalingen van RHG en RdGG volgt dat beide stichtingen thans economisch en organisatorisch nauw met elkaar zijn verbonden en in wezen deel uitmaken van één samenhangende structuur, onder feitelijk toezicht van één raad van toezicht. RHG vormt op dit moment bovendien een personele en bestuurlijke unie met onder meer RdGG. Dit samenstel van omstandigheden rechtvaardigt dat RHG (naast RdGG) in haar verzoek tot (zelf)enquête kan worden ontvangen. Daaraan doet niet af dat het verzoek ertoe strekt dat aan deze verbondenheid een eind wordt gemaakt.
Inhoudelijke beoordeling
3.2
RHG en RdGG hebben aan het gewijzigde verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van RHG en RdGG en dat de toestand van RdGG nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. De gegronde redenen bestaan eruit dat de governance van RHG en RdGG onwerkbaar is geworden. RHG is bestuurlijk ingericht naar de oorspronkelijke bedoeling van de Ziekenhuizen om zo snel mogelijk juridisch te fuseren. Tegen die achtergrond en doelstelling is begrijpelijk dat de drie directievoorzitters ieder volledig verantwoordelijk zijn voor het beleid en de medische gang van zaken van de andere twee ziekenhuizen. Dat governance model werkte niet meer vanaf het moment dat gezamenlijk is besloten om niet te fuseren maar juist uiteen te gaan. De belangen van de Ziekenhuizen lopen sindsdien niet meer parallel maar zijn juist tegenstrijdig geworden. RHG en RdGG slagen er niet in om de bestuurlijke inrichting zodanig spoedig te wijzigen dat een eind wordt gemaakt aan de structurele belangentegenstellingen binnen RHG en RdGG op een termijn die nodig is om de ontvlechting tot stand te brengen. RHG en RdGG wijzen daarbij erop dat een groot (publiek) belang is gemoeid bij een ontvlechting op een zo kort mogelijke termijn.
3.3
Dat de governance binnen RHG en RdGG vanaf het moment dat tot ontvlechting was besloten onwerkbaar is, wordt door verweerders en alle belanghebbenden die in deze procedure zijn verschenen onderschreven.
3.4
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer levert de bestuurlijke inrichting bij RHG en RdGG zoals hiervoor is vermeld, gegronde redenen op om te twijfelen aan juist beleid en een juiste gang van zaken van RHG en RdGG, die een onderzoek rechtvaardigen. Het belang van RHG is op dit moment erop gericht de ontvlechting van de samenwerking op een voor alle partijen evenwichtige wijze zo spoedig mogelijk tot stand te brengen, terwijl in het kader van de ontvlechting grote belangentegenstellingen zijn ontstaan tussen Haga en LLZ enerzijds (die na de ontvlechting immers willen fuseren) en RdGG anderzijds. In de huidige constellatie leidt dit ertoe dat de bestuurders van RHG en RdGG structureel en ernstig zijn geconflicteerd. Hun hoedanigheid van directievoorzitter van LLZ, respectievelijk RdGG, brengt mee dat [B] en [A] als bestuurders van RHG ieder te maken hebben met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of zij zich bij hun handelen uitsluitend (kunnen) laten leiden door het belang van RHG bij een ontvlechting op een voor alle Ziekenhuizen evenwichtige wijze. Hun structurele tegenstrijdige belang leidt onvermijdelijk tot onderling wantrouwen en (de dreiging van) een deadlock binnen het bestuur van RHG. Op het niveau van RdGG is als gevolg van de ontvlechting een spiegelbeeldige situatie ontstaan. RHG heeft als bestuurder van RdGG te maken met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of zij zich bij haar handelen uitsluitend laat of kan laten leiden door het belang van RdGG bij een ontvlechting op een wijze die strookt met het belang van RdGG. Dit leidt tot permanente spanning tussen RHG als wettelijke bestuurder van RdGG en [A] als directievoorzitter van RdGG. Deze situatie bij RHG en RdGG leidt tot onwerkbare verhoudingen op een moment waarop een complexe ontvlechting in samenspraak met een groot aantal belanghebbende partijen onder hoge tijdsdruk tot stand moet worden gebracht. Het gegeven dat geen van betrokkenen in staat is gebleken een eind te maken aan deze onwerkbare situatie geeft aanleiding tot gegronde reden voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken bij RHG en RdGG.
3.5
De Ondernemingskamer zal een onderzoek bevelen zoals hierna te vermelden. De aanwijzing van een onderzoeker zal voorlopig worden aangehouden om te bezien of al door de te treffen onmiddellijke voorzieningen een oplossing kan worden bereikt. Ieder van partijen kan op elk moment de Ondernemingskamer verzoeken de onderzoeker aan te wijzen. Voor het geval het komt tot aanwijzing van een onderzoeker, zal de Ondernemingskamer de onderzoeker vragen om binnen zes weken een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in dat geval in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen. De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek voor rekening brengen van RHG.
3.6
De Ondernemingskamer zal ook de gevraagde onmiddellijke voorzieningen toewijzen. De toestand van RHG en RdGG maken het noodzakelijk deze voorzieningen te treffen. Zij strekken ertoe een einde te maken aan zojuist beschreven, door alle betrokken als onwerkbaar beschouwde bestuurlijke inrichting van RHG en RdGG. Zij nemen bovendien een voorschot op de door alle betrokkenen beoogde ontvlechting, waarbij RdGG als zelfstandig ziekenhuis verder zal gaan en de andere twee ziekenhuizen juridisch zullen fuseren. De gevraagde onmiddellijke voorzieningen zijn erop gericht om RdGG, vooruitlopend op deze ontvlechting, bestuurlijk al te ontvlechten: RHG zal als bestuurder van RdGG worden vervangen door [A] en de raad van advies die nu al informeel functioneert bij RdGG krijgt de formele status van raad van toezicht en zal daarmee de taken en bevoegdheden overnemen die de raad van toezicht van RHG nu feitelijk vervult ten aanzien van het bij RdGG gevoerde beleid. Als deze voorzieningen worden toegewezen, zal [A] vervolgens aftreden als lid van de raad van bestuur van RHG, zo is ter zitting gebleken. Daarmee wordt ook bij RHG aan de onwerkbare governance een einde gemaakt. RHG kan vervolgens de juridische fusie tussen LLZ en Haga vorm geven. Namens verzoeksters is voldoende toegelicht dat een werkbaar bestuurlijk model voor RdGG niet zonder ingrijpen van de Ondernemingskamer op de door een ieder wenselijk geachte korte termijn kan worden gerealiseerd, onder meer vanwege de vereiste adviestrajecten die nog niet zijn afgerond.
3.7
Dat de Ondernemingskamer door partijen voorgestelde kandidaten in bestuurlijke en toezichthoudende functies benoemt, is uitzonderlijk, maar in dit geval aangewezen. Alle partijen die in deze procedure zijn verschenen, zijn het erover eens dat het thans, met het oog op een voortvarend verloop van het verdere proces, zeer gewenst is dat de gevraagde onmiddellijke voorzieningen worden verleend. Dat moet in dit geval zwaar wegen. [A] en de beoogde leden van de raad van toezicht genieten het vertrouwen van alle gremia bij RdGG die in deze procedure zijn verschenen. [A] en drie van de voorgestelde leden van de raad van toezicht zijn bovendien al enige tijd in functie als directievoorzitter respectievelijk leden van de (informele) raad van advies van RdGG en daarmee ingevoerd in het ontvlechtingsproces, dat nog nader vorm zal moeten worden gegeven en zeer complex is gebleken.
3.8
Het is thans zeer gewenst dat het ontvlechtingsproces, dat mede het publieke belang dient, voortvarend kan worden afgerond. In het licht van een en ander acht de Ondernemingskamer de gevraagde voorzieningen geboden.
3.9
Ter completering van de gevraagde voorzieningen zal de Ondernemingskamer bij RdGG een raad van toezicht instellen. Weliswaar is in artikel 15 van de statuten van RdGG bepaald dat de raad van toezicht van RHG toezicht op RdGG uitoefent indien het bestuur van RdGG wordt gevormd door RHG, maar de statuten van RdGG voorzien op dit moment nog niet in een eigen raad van toezicht van RdGG. Met het oog op de gevraagde voorziening is daarom noodzakelijk dat, in zoverre in tijdelijke afwijking van de statuten van RdGG, een raad van toezicht als bedoeld in artikel 2:292a BW zal worden ingesteld.
3.10
De Ondernemingskamer ziet ten slotte aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4. De beslissing
De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Stichting Reinier Haga Groep en Stichting Reinier de Graaf Groep over de periode vanaf 1 januari 2020 tot 16 november 2022 zoals omschreven in rechtsoverweging 3.4 van deze beschikking;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het onderzoek te verrichten;
houdt in verband met het bepaalde in 3.5 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan en verzoekt de onderzoeker binnen zes weken na de beschikking waarbij hij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van Stichting Reinier Haga Groep en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van zijn/haar werkzaamheden zekerheid moet stellen;
benoemt mr. C.C. Meijer tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
schorst, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van de procedure, met ingang van heden Stichting Reinier Haga Groep als bestuurder van Stichting Reinier de Graaf Groep;
benoemt, bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van de procedure – voor zover nodig in afwijking van de statuten –, [A] tot bestuurder van Stichting Reinier de Graaf Groep en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is Stichting Reinier de Graaf Groep te vertegenwoordigen;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder voor rekening komen van Stichting Reinier de Graaf Groep;
bepaalt dat, in afwijking van de statuten van Stichting Reinier de Graaf Groep alsmede, voor zover nodig in afwijking van artikel 10 Wet medezeggenschap cliëntenraden zorg 2018,
a. a) een raad van toezicht als bedoeld in artikel 2:292a BW wordt ingesteld;
b) de raad van toezicht bestaat uit [D] , [E] , [F] , [G] en [H] ;
c) voor “Stichting Reinier Haga Groep” (behalve in artikel 8.8) steeds wordt gelezen “de raad van toezicht”;
d) artikel 15 buiten toepassing wordt gelaten;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C. Meijer, voorzitter, mr. J.M. de Jongh en mr. A.P. Wessels, raadsheren, en drs. V.G. Moolenaar en dr. M.J.R. Broekema RV, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.