Rb. Noord-Holland, 07-04-2021, nr. 8743150
ECLI:NL:RBNHO:2021:3743
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
07-04-2021
- Zaaknummer
8743150
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2021:3743, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 07‑04‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 07‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Vordering tot medehuurderschap op grond van art 7:267 lid 1 BW. Zoon voert duurzame en gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder. Terugkeerder, wederzijdse zorg, voldoende financiële waarborg.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8743150 \ CV EXPL 20-7513
Uitspraakdatum: 7 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1. [eiser sub 1]
wonende te Haarlem
2. [bewindvoerder]
wonende te [woonplaats] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[moeder van eiser sub 1]
wonende te [woonplaats]
verder te noemen: [eiser sub 1] , [bewindvoerder] , [moeder van eiser sub 1] en tezamen [eiser sub 1] c.s.
gemachtigde: mr. M. Baadoudi
tegen
de stichting
Stichting Ymere
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
verder te noemen: Ymere
gemachtigde: mr. M. Stokvis
1. Het procesverloop
1.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft bij dagvaarding van 1 september 2020 een vordering tegen Ymere ingesteld. Ymere heeft hier schriftelijk op geantwoord.
1.2.
Op 8 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen bij brieven van 17 en 18 februari 2021 nog stukken toegezonden.
2. Feiten
2.1.
In 2011 is [eiser sub 1] (geboren in 1983), zoon van [moeder van eiser sub 1] (geboren in 1942) en [vader van eiser sub 1] (geboren in 1934), bij zijn ouders gaan wonen aan [adres 1] .
2.2.
[moeder van eiser sub 1] en [vader van eiser sub 1] hebben met ingang van 10 juni 2016 van Ymere de woning aan [adres 2] (hierna verder te noemen:de woning) gehuurd.
2.3.
[eiser sub 1] is meeverhuisd naar de woning en heeft samen met [moeder van eiser sub 1] de zorg van[vader van eiser sub 1] , die op dat moment ernstig ziek was, op zich genomen.
2.4.
Uit een brief van 29 maart 2017 van [betrokkene 1] van Stichting SHDH volgt:
“(…) In 2011 heeft [moeder van eiser sub 1] een CVA gehad maar is redelijk hersteld. Wel nog krachtverlies in rechter hand. Zoon [eiser sub 1] heeft toen voor haar gezorgd in de herstelperiode. [vader van eiser sub 1] is al 15 jaar insuline afhankelijk diabetes. In 2013 is prostaatca geconstateerd waarvoor behandeling en bestraling heeft plaatsgevonden.(…) Er bleek bij de behandeling van de prostaat ook sprake te zijn van nierinsufficiëntie waarvoor dhr 3 x per week dialyseert in het dialysecentrum bij het Spaarngasthuis in zuid. (…) Dhr, mw en [eiser sub 1] zijn in juni 2016 verhuist naar een appartement met lift, omdat dhr geen trappen meer kon lopen. [eiser sub 1] verzorgt zijn vader volledig. Er is geprobeerd professionele zorg in te zetten bij dhr en mw, maar dit werkte niet. Omdat [eiser sub 1] een uitkering heeft en alle zorgtaken op zich neemt is het sociaal wijkteam betrokken. (…) Dhr en mw spreken nauwelijks Nederlands. Zoon spreekt goed nederlands. (…) Naast de persoonlijke verzorging. Regelt [eiser sub 1] het huishouding, de boodschappen voor zijn ouders. Het is voor dhr zijn geloofsuitoefening van belang dat hij schoon en verzorgd het gebed uitvoert. De verzorging van zijn zoon maakt dit mogelijk.”
2.5.
[vader van eiser sub 1] is op 19 januari 2018 overleden.
2.6.
[eiser sub 1] is na het overlijden van [vader van eiser sub 1] in de woning blijven wonen.
2.7.
[moeder van eiser sub 1] is sinds februari 2019, nadat zij voor een tweede keer is getroffen door een beroerte, aan bed gekluisterd. [moeder van eiser sub 1] wordt thuis verzorgd door [eiser sub 1] en ontvangt hiervoor is een persoonsgebonden budget (pgb).
2.8.
Bij beschikking van 17 september 2019 van de Rechtbank Noord-Holland, is [moeder van eiser sub 1] onder bewind en mentorschap gesteld van [bewindvoerder] (geboren in 1976). [bewindvoerder] is ook een zoon van [moeder van eiser sub 1] en [vader van eiser sub 1] .
2.9.
Op enig moment heeft [eiser sub 1] een affectieve relatie met [echtgenote van eiser sub 1] gekregen. Zij zijn op 19 februari 2020 getrouwd in Marokko. [echtgenote van eiser sub 1] woont nog in Marokko maar is voornemens om naar Nederland te emigreren en zal ook in de woning komen wonen.
2.10.
[eiser sub 1] c.s. heeft Ymere per e-mail van 13 juli 2020 verzocht om [eiser sub 1] als contractuele medehuurder aan te merken. In de toelichting bij dit verzoek geeft [eiser sub 1] aan:
“(…) Als mantelzorger van mijn moeder die 24/7 zorg en verpleging nodig heeft, ben ik genoodzaakt om thuis te blijven wonen om mijn moeder te helpen.
Mevrouw heeft in het verleden een dubbelzijdig en meerdere ICVA gehad resulterend in een minimale bewuste toestand
samen met de thuiszorg proberen we haar zo comfortabel en optimaal te verzorgen.
Afgelopen februari ben ik met mijn vriendin getrouwd, ze komt binnenkort ook bij ons intrekken om die reden wil ik ook financieel investeren in ons huis, om er en thuis van te maken. (…)”
2.11.
Ymere heeft het verzoek van [eiser sub 1] c.s. bij brief van 14 juli 2020 geweigerd. Uit de weigeringsbrief volgt:
“(…) Ymere ziet inwoning door een mantelzorger altijd als tijdelijk en mantelzorg leidt niet tot medehuurderschap. Dat betekent dat de mantelzorger geen aanspraak kan maken op de woning wanneer de huurder overlijdt of wanneer de huurder de woning opzegt. Om in aanmerking te kunnen komen voor een huurwoning moet u ingeschreven staan als woningzoekende, Daarom adviseren wij mantelzorgers om zich in te schrijven als woningzoekende. (…)”
2.12.
[eiser sub 1] staat sinds 2 mei 2011 bij Woningnet geregistreerd als woningzoekende.
3. De vordering
3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat:
1. [eiser sub 1] , met ingang van een door de kantonrechter te bepalen tijdstip, medehuurder is van de woning aan [adres 2] ;
2. Ymere haar medewerking dient te verlenen bij het aanvragen en verkrijgen van een huisvestingsvergunning ten behoeve van [eiser sub 1] voor het bewonen van de woning aan [adres 2] ;
3. Ymere zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiser sub 1] langer dan twee jaar zijn hoofdverblijf heeft in de woning en dat tussen [eiser sub 1] en [moeder van eiser sub 1] al jaren sprake is een duurzame gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7:267 lid 1 BW. Daartoe voert [eiser sub 1] c.s. aan dat [eiser sub 1] al sinds 2011 bij zijn ouders, [moeder van eiser sub 1] en [vader van eiser sub 1] , woont en dat hij in 2016 is mee verhuisd naar de woning met de bedoeling om daar langdurig te blijven wonen en het gemeenschappelijk huishouden met [moeder van eiser sub 1] en [vader van eiser sub 1] voort te zetten.
3.3.
Dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding blijkt volgens [eiser sub 1] c.s. uit het gegeven dat tussen [moeder van eiser sub 1] , [vader van eiser sub 1] en [eiser sub 1] sprake was van wederzijdse zorg. Zo heeft [eiser sub 1] in 2011 voor [moeder van eiser sub 1] gezorgd nadat zij een beroerte heeft gehad en hebben [moeder van eiser sub 1] en [eiser sub 1] tussen 2012 en 2018 gezamenlijk voor [vader van eiser sub 1] gezorgd. Toen de gezondheid van [moeder van eiser sub 1] het nog toeliet werd gemeenschappelijk gekookt, gegeten en thee gedronken. Daarnaast werden en worden de kosten van het huishouden door [moeder van eiser sub 1] en [eiser sub 1] gedeeld. [moeder van eiser sub 1] betaalt de huur terwijl [eiser sub 1] de boodschappen, de kosten van gas, water en licht, de kosten van het internet en de telefoonkosten voor zijn rekening neemt. Daarnaast hebben [moeder van eiser sub 1] en [eiser sub 1] tot februari 2019 beiden gebruik gemaakt van de badkamer, keuken en woonkamer.
3.4.
[eiser sub 1] c.s voeren verder aan dat [eiser sub 1] bewust heeft gekozen om langdurig bij zijn ouders te wonen. Dat volgt uit het feit dat hij is gestopt met werken om mantelzorg te verlenen, in het verleden aan zijn vader en nu aan zijn moeder. Daarnaast is [eiser sub 1] , hoewel hij al enige tijd een affectieve relatie heeft en inmiddels is getrouwd, bij [moeder van eiser sub 1] blijven wonen om voor haar te zorgen.
3.5.
Tot slot stelt [eiser sub 1] c.s dat [eiser sub 1] vanuit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt om de maandelijkse huurprijs te kunnen voldoen.
3.6.
Voor zover voor bewoning van de woning een huisvestingsvergunning noodzakelijk is, dient Ymere mee te werken aan de verkrijging daarvan omdat [eiser sub 1] c.s. dat niet zelfstandig kan doen.
4. Het verweer
4.1.
Ymere betwist niet dat [eiser sub 1] zijn hoofdverblijf in de woning heeft maar betwist wel dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Daartoe voert zij aan – samengevat – dat [eiser sub 1] c.s. onvoldoende met stukken heeft aangetoond dat tussen [moeder van eiser sub 1] en [eiser sub 1] sprake is of was van financiële verwevenheid, van wederzijdse verzorging / wederkerigheid en van een gezamenlijk sociaal leven terwijl op hem een verzwaarde stelplicht rust. Gelet op de gezondheid en toestand van [moeder van eiser sub 1] , kan volgens Ymere überhaupt geen sprake zijn van enige wederzijdse verzorging en wederkerigheid.
4.2.
Volgens Ymere is niet gesteld of gebleken dat in de periode voor 2019 sprake was van een gezamenlijke deelname van [moeder van eiser sub 1] en [eiser sub 1] aan het sociaal verkeer. Uit de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde verklaringen volgt volgens Ymere dat de samenleving tussen [moeder van eiser sub 1] en [eiser sub 1] een samenleving is of was van ouder en kind.
4.3.
Ymere voert verder aan dat slechts onder bijzondere omstandigheden een samenleven van kind en ouder kan worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. In de onderhavige situatie is geen sprake van genoemde bijzondere omstandigheden. De vordering van [eiser sub 1] c.s. heeft, nu [eiser sub 1] onlangs is getrouwd, kennelijk slechts de strekking om [eiser sub 1] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen.
4.4.
Ten slotte heeft Ymere aangevoerd dat [eiser sub 1] onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
5. De beoordeling
5.1.
Deze vordering om te bepalen dat [eiser sub 1] medehuurder wordt, kan ingevolge artikel 7:267 lid 3 BW slechts worden afgewezen:
a. indien de beoogde medehuurder niet gedurende tenminste twee jaren in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft;
b. indien, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de beoogde medehuurder op korte termijn de positie van huurder te verschaffen;
c. indien de beoogde medehuurder vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser sub 1] zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Het geschil spitst zich in deze procedure toe op de vraag of hij met [moeder van eiser sub 1] een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft of heeft gehad (b) en of [eiser sub 1] voldoende financiële waarborg biedt om de huur te betalen (c).
5.3.
Voor de beantwoording van de vraag of een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat, zijn zowel objectieve als subjectieve factoren, zoals de bedoeling van betrokkenen, van belang. Vooropgesteld wordt dat slechts onder bijzondere omstandigheden een samenleven van een kind en een ouder, na het zelfstandig worden van het kind, kan worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. Dat geldt ook als het gaat om een volwassen kind dat, na te zijn uitgevlogen, terugkeert naar de ouderlijke woning. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan het ontbreken van wederkerigheid in de relatie tussen ouder en kind. Ymere heeft terecht aangevoerd dat de stelplicht en de bewijslast van de duurzame gemeenschappelijke huishouding op [eiser sub 1] c.s. rusten, waarbij ten aanzien van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding een verzwaarde stelplicht geldt.
Ten aanzien van de duurzaamheid
5.4.
Ymere heeft niet betwist dat [eiser sub 1] , na zelfstandig te hebben gewoond, in 2011 weer bij zijn ouders is gaan wonen en dat hij in 2016 met zijn ouders naar de woning is mee verhuisd. Er is dan ook geen sprake van een inwonend kind dat nooit is ‘uitgevlogen’ maar juist van een zogenaamde ‘terugkeerder’. In dat geval kan sprake zijn van een duurzame, en juist niet van een aflopende (tijdelijke) gemeenschappelijke huishouding (vgl. ECLI:NL:GHSHE: 2017:4703). Van belang is dan de vraag met welke intenties [eiser sub 1] terug is gekeerd.
5.5.
Volgens [eiser sub 1] c.s. werd de samenwoning tussen [moeder van eiser sub 1] en [eiser sub 1] (mede) ingegeven door de behoefte aan hulp en verzorging van eerst [moeder van eiser sub 1] (vanwege een TIA), vervolgens van [vader van eiser sub 1] en uiteindelijk weer [moeder van eiser sub 1] . Voor beide personen gold overigens dat hun gezondheid weliswaar slecht was, maar dat hun aandoeningen niet zodanig waren dat het overlijden op korte termijn te verwachten was. Dat blijkt ook wel uit de omstandigheid dat [vader van eiser sub 1] na de aanvang van de samenwoning nog zeven jaar heeft geleefd en dat [moeder van eiser sub 1] nog steeds in leven is. [eiser sub 1] heeft verder aangevoerd dat hij niet alleen bij zijn ouders is gaan wonen om voor ze te zorgen en ze te ondersteunen, maar ook om ‘samen te zijn’ zoals te doen gebruikelijk in de Islamitische cultuur. Het was bij het betrekken van de woning niet de bedoeling om de samenwoning op termijn te verbreken. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat hij, na het overlijden van [vader van eiser sub 1] en ondanks zijn relatie met [echtgenote van eiser sub 1] , bij [moeder van eiser sub 1] is gebleven. Ook uit de door [eiser sub 1] c.s overgelegde verklaringen van [bewindvoerder] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] blijkt dat er geen sprake was van een aflopende en/of tijdelijke situatie. [moeder van eiser sub 1] en [eiser sub 1] beoogden kennelijk duurzaamheid. Uit dit alles blijkt dat de samenwoning niet tijdelijk, maar blijvend en op de toekomst gericht was en aldus als duurzaam is aan te merken.
5.6.
Het betoog van Ymere dat [eiser sub 1] ingeschreven staat als woningzoekende en dat hij kennelijk van plan was om weer ‘uit te vliegen’, gaat in dit geval niet op. [eiser sub 1] heeft sinds zijn inschrijving in 2011 immers nooit actief naar andere woningen gezocht. Er is geen enkele aanwijzing dat [eiser sub 1] op zoek was naar een andere woning en van plan was om de samenwoning te verbreken.
Ten aanzien van de gemeenschappelijke huishouding
5.7.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd zoals het feitelijk gebruik van het gehuurde door de huurder en de medebewoner, alsmede de omstandigheid dat zij al dan niet (i) gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, (ii) gezamenlijk(of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten, (iii) gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken, (iv) gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd en (v) gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2019:4413, r.o. 3.5.).
5.8.
In dit geval is voldoende komen vast te staan dat tijdens deze samenwoning een gemeenschappelijke huishouding bestond, die bovendien ook wederkerig was. Weliswaar ligt [moeder van eiser sub 1] sinds februari 2019 in coma en verleent [eiser sub 1] mantelzorg maar dat was op daarvoor niet het geval. [eiser sub 1] heeft toegelicht dat hij en [moeder van eiser sub 1] voorheen samen voor[vader van eiser sub 1] zorgden en dat ze de huishoudelijke taken en lasten, zoals het doen van de boodschappen, het huishouden en het koken, verdeelden. Daarnaast bezochten ze samen de markt en ging hij altijd mee naar afspraken omdat [moeder van eiser sub 1] de Nederlandse taal niet machtig is. Ze zijn ook wel eens samen op vakantie geweest. Deze toelichting wordt ondersteund door de eerder genoemde verklaringen van de familieleden waarbij is aangegeven dat [eiser sub 1] vaak de boodschappen deed, dat [moeder van eiser sub 1] kookte en dat ze samen aten. Van een gebrek aan wederkerigheid is gezien het voorgaande dan ook geen sprake. Dat in februari 2019 hieraan onverwacht een einde is gekomen, leidt niet tot een ander oordeel: ook als sprake is van een huwelijk kan zich op enig moment de situatie voordoen dat de ene partner volledig van de zorg van de andere partner afhankelijk is.
5.9.
Ook de financiële verwevenheid is voldoende gebleken. Dat blijkt uit de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde bankafschriften waaruit volgt dat [eiser sub 1] de boodschappen, de telefoonkosten en het maandelijkse voorschot van de energierekening betaalt. [eiser sub 1] c.s. heeft ook onbetwist verklaard dat [moeder van eiser sub 1] de huur betaalt. Daarnaast heeft [eiser sub 1] c.s. diverse bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat [eiser sub 1] geld heeft overgemaakt naar de bankrekening van [vader van eiser sub 1] om deze rekening te vereffenen. Hieruit volgt dat zowel [eiser sub 1] en [moeder van eiser sub 1] beiden bijdragen aan de gezamenlijke lasten van het de huishouding en dat beiden ook kosten voor en ten behoeve van de ander voldoen. Dat de kosten niet precies fifty-fifty verdeeld zijn, fluctueren en de bijdrage van [eiser sub 1] niet substantieel is kan hieraan niet afdoen, nu juist de wederkerigheid van de samenwoning met zich brengt dat naar vermogen wordt bijgedragen aan de kosten van de huishouding en aan elkaar hulp en ondersteuning wordt geboden. Het is aan de gezinsleden zelf om uit te maken hoe zij die verdeling financieel en administratief vorm geven. Daarnaast kan gelet op de hoogte van de uitgaven ook niet geoordeeld worden dat de bijdrage van [eiser sub 1] zo gering is, dat deze zonder betekenis is en dat hij helemaal niet zou bijdragen aan de kosten van de huishouding van [moeder van eiser sub 1] .
5.10.
Gezien al het voorgaande en het feit dat [eiser sub 1] al sinds 2011 ingeschreven staat bij Woningnet – en dus op korte termijn zelf in aanmerking zou kunnen komen voor een eigen huurwoning – moet het ervoor worden gehouden dat de vordering niet de kennelijke strekking heeft om [eiser sub 1] de positie van huurder te verschaffen. Van het op onrechtmatige wijze huurder worden c.q. voordringen op de krappe (sociale) woningmarkt is dan ook geen sprake. Het feit dat hij onlangs getrouwd is en zijn echtgenote op korte termijn naar Nederland komt om samen met hem en [moeder van eiser sub 1] in de woning te gaan wonen, doet hier niet aan af.
Voldoende financiële waarborg
5.11.
Ten slotte moet worden beoordeeld of de weigeringsgrond van artikel 7:267 lid sub c BW zich voordoet.
5.12.
Ymere is er niet van overtuigd dat [eiser sub 1] voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur, maar heeft dit verweer niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. [eiser sub 1] c.s. heeft daarentegen een jaaropgave in het geding gebracht om te onderbouwen dat [eiser sub 1] voldoende financiële waarborg biedt. Weliswaar bestaan de enige inkomsten van [eiser sub 1] nu uit het pgb, waaraan een einde zal komen indien en zodra [moeder van eiser sub 1] zou komen te overlijden, maar [eiser sub 1] heeft aangegeven dat hij dan als loodgieter, stukadoor of koerier aan het werk kan. Volgens hem is daar altijd vraag naar en zal het daarom geen probleem zijn om een baan te vinden. Los daarvan is aannemelijk dat [eiser sub 1] in dat geval aanspraak kan maken op een uitkering, bijvoorbeeld op basis van de Participatiewet.
5.13.
Gelet op al het vorenstaande moet worden aangenomen dat [eiser sub 1] met [moeder van eiser sub 1] een duurzame en gemeenschappelijke huishouding voert en dat geen van de afwijzingsgronden van artikel 7:267 lid 3 zich voordoen. De conclusie is dan ook dat de kantonrechter de vordering van [eiser sub 1] c.s. zal toewijzen.
5.14.
Nu Ymere geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering ten aanzien van het aanvragen van een huisvestingsvergunning, zal deze eveneens worden toegewezen.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van Ymere omdat zij ongelijk krijgt.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat [eiser sub 1] met ingang van de datum van dit vonnis medehuurder is van de woning aan [adres 2] ;
6.2.
bepaalt dat Ymere haar medewerking dient te verlenen aan het aanvragen en verkrijgen van een huisvestingsvergunning ten behoeve van [eiser sub 1] , voor het bewonen van de woning aan [adres 2] ;
6.3.
veroordeelt Ymere tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser sub 1] c.s. tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,47
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter