Hof Amsterdam, 21-01-2014, nr. 200.055.552/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:950
- Instantie
Hof Amsterdam (Meervoudige burgerlijke kamer)
- Datum
21-01-2014
- Zaaknummer
200.055.552/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:950, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑01‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2014:5414
- Vindplaatsen
WR 2014/105 met annotatie van F. van der Hoek
Uitspraak 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Vervolg tussenarrest 13 september 2011. Prejudiciële vragen EU-recht. Zie tussenarrest: ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1825
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.055.552/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Alkmaar : 302828 \ CV EXPL 09-3432 WG
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2014
inzake
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANT SUB 2],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. G.F. de Graaf, te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAHANI B.V.,
gevestigd te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.P. Klaver, te Alkmaar.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom aangeduid als (in enkelvoud) [appellant sub 1] en Jahani.
Het hof verwijst naar zijn tweede tussenarrest van 13 september 2011 voor het daaraan voorafgegane verloop van het geding. Bij het tweede tussenarrest heeft het hof vragen van uitleg gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 30 mei 2013 (C-488/11) deze vragen beantwoord.
Zowel [appellant sub 1] als Jahani heeft zich daarna bij akte uitgelaten.
Ten slotte is andermaal arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1
Het Hof van Justitie heeft bij voormeld arrest in antwoord op de vragen van dit hof als volgt voor recht verklaard:
- 1.
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat zij, afgezien van de bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van nationaal recht zijn overgenomen, wat door de nationale rechter dient te worden nagegaan, van toepassing is op een huurovereenkomst voor woonruimte, gesloten tussen een verhuurder die handelt in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit en een huurder die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen.
- 2.
Richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat:
- de nationale rechter, wanneer bij hem door een verkoper tegen een consument een vordering is ingesteld over de uitvoering van een overeenkomst en hij op grond van de nationale regels van procesrecht bevoegd is ambtshalve na te gaan of het aan de vordering ten grondslag liggende beding in strijd is met nationale regels van openbare orde, op dezelfde wijze ambtshalve moet toetsen of dat beding uit het oogpunt van de in deze richtlijn gegeven criteria oneerlijk is, wanneer hij heeft vastgesteld dat het beding binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt;
- de nationale rechter, wanneer hij op grond van de nationale regels van procesrecht bevoegd is ambtshalve over te gaan tot vernietiging van een beding dat in strijd is met de openbare orde of met een dwingende wetsbepaling waarvan de strekking deze sanctie rechtvaardigt, in beginsel, na partijen de gelegenheid te hebben gegeven op tegenspraak hun standpunt kenbaar te maken, ambtshalve moet overgaan tot vernietiging van een contractueel beding waarvan hij het oneerlijke karakter uit het oogpunt van de in de richtlijn gegeven criteria heeft vastgesteld.
3. Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter die heeft vastgesteld dat een boetebeding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument oneerlijk is, er niet mee mag volstaan, zoals dit op grond van het nationale recht is toegestaan, de hoogte van de ingevolge dat beding aan die consument in rekening gebrachte boete te matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten toepassing te laten.
2.2
In zijn eerste tussenarrest, van 8 maart 2011, heeft het hof overwogen dat de grieven I en II er samengevat op neer komen dat [appellant sub 1] een beroep doet op matiging van de verbeurde boete en dit de vraag oproept of het tussen partijen overeengekomen boetebeding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13.
De huurovereenkomst is gesloten tussen Jahani als bedrijfsmatige verhuurder en [appellant sub 1] als consument. In het boetebeding zijn geen dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van nationaal recht overgenomen. Uit de hiervoor weergegeven antwoorden van het Hof van Justitie volgt dat het boetebeding valt onder het bereik van Richtlijn 93/13 en dat het hof daarom ambtshalve dient te onderzoeken of het boetebeding al dan niet oneerlijk is.
2.3 Het boetebeding is opgenomen in artikel 20.2 van de door Jahani gebruikte, te dezen toepasselijke algemene voorwaarden. Daarover is tussen partijen niet apart onderhandeld in de zin van artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13. Voorts is het geen kernbeding in de zin van artikel 4 lid 2 van Richtlijn 93/13. Nu de huurder op grond van de algemene voorwaarden een boete verbeurt van € 25,- per kalenderdag voor elke verplichting uit de huurovereenkomst en de bijbehorende algemene bepalingen die de huurder niet nakomt of overtreedt, de huurprijs per 1 juli 2008 niet meer dan € 894,25 per maand bedroeg en de verschuldigde boetes in beginsel oneindig kunnen oplopen, acht het hof het boetebeding buitenproportioneel ook al zijn deze boetes slechts bedoeld als prikkel tot nakoming, zoals Jahani betoogt. Het boetebeding is daarom een oneerlijk beding in de zin van artikel 1, aanhef en onder e) van de bijlage van Richtlijn 93/13. Het hof vernietigt het boetebeding ambtshalve en zal de daarop gebaseerde vordering alsnog afwijzen.
2.4
Volgen artikel 20.3 van de algemene voorwaarden bedraagt de verschuldigde vertragingsrente 1 % per maand. Grief III is gericht tegen de op grond daarvan door Jahani gevorderde en door de kantonrechter toegewezen rente. Volgens [appellant sub 1] is de schade die Jahani ter zake lijdt gelijk te stellen met de wettelijke rente. Hij heeft verzocht de contractuele rente te matigen.
2.5
Uit hetgeen het hof onder 2.3 heeft overwogen volgt dat de huurovereenkomst ook voor wat betreft het rentebeding valt onder het bereik van Richtlijn 93/13. Gelet op de bijlage bij Richtlijn 93/13, artikel 1, aanhef en onder e, wordt het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument aangemerkt als een oneerlijk beding. Het hof is voorshands op grond van de omstandigheden dat het hier gaat om een vaste en aanmerkelijk hogere rente dan de hier te lande geldende wettelijke rente en marktrente, van oordeel dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van de richtlijn.
In het eerste en tweede tussenarrest is het rentebeding nog niet aan de orde gekomen. Het hof zal de zaak nogmaals naar de rol verwijzen om partijen (eerst [appellant sub 1], daarna Jahani) in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. Desgewenst kan Jahani zijn stellingen ter zake aanpassen.
2.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 18 februari 2014 voor uitlating van partijen zoals in rechtsoverweging 2.5 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J.H. Huijzer en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.