Einde inhoudsopgave
Besluit OM-afdoening
Artikel 3.2 [Functionarissen met strafbeschikkingsbevoegdheid]
Geldend
Geldend vanaf 29-11-2017. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
12-10-2017, Stb. 2017, 441 (uitgifte: 28-11-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
29-11-2017, terugwerkend tot: 01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-11-2017, Stb. 2017, 442 (uitgifte: 28-11-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
1.
Voor de in artikel 3.3, onderdeel a, aangewezen zaken wordt de strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de hulpofficieren van justitie, bedoeld in artikel 146a, onderdelen a en b, van de wet, alsmede aan de hulpofficieren van justitie, bedoeld in artikel 146a, onderdeel c, van de wet, voor zover het betreft de brigadecommandanten en de afdelingscommandanten en de adjudant-onderofficier en de opperwachtmeesters die als hun vervanger zijn aangewezen, voor zolang zij als zodanig optreden, alsmede de adjudant-onderofficier en de opperwachtmeesters, ingedeeld bij de centrale recherche Koninklijke marechaussee en de recherchegroepen.
2.
Voor de in artikel 3.3, onderdeel b, aangewezen zaken wordt de strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder b, van de wet, alsmede aan de ambtenaren die een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder s, onder 1°, van de Politiewet 2012 volgen aan de Politieacademie, uitsluitend gedurende hun praktijkstage bij de politie.
3.
Voor de in artikel 3.3, onderdelen b en c, aangewezen zaken wordt strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder c, van de wet.
4.
Voor de in artikel 3.3, onderdeel b, aangewezen zaken wordt strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan buitengewoon opsporingsambtenaren, voor zover deze ambtenaren bevoegd zijn tot de opsporing van die zaken.
5.
In afwijking van het vierde lid, wordt voor de in artikel 3.3, onderdeel b, aangewezen zaken geen strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente, voor zover voor die zaken in de desbetreffende gemeente krachtens een verordening als bedoeld in artikel 154b, eerste lid, van de Gemeentewet een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.