LJN BC9766, NJ 2008, 417, IER 2008, nr. 68, p. 277 m.nt. ChG, BIE 2008, nr. 52, p. 412.
HR, 06-12-2013, nr. 12/03041
ECLI:NL:HR:2013:1613, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2013
- Zaaknummer
12/03041
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1613, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:BV3419, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:114, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:114, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑07‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1613, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑05‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/115 met annotatie van Ch. Gielen
SEW 2014, afl. 3, p. 141
Uitspraak 06‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Merkenrecht, inbreukvordering. Vervolg op HR 15 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1414, NJ 2011/166. Door licentienemer vervaardigde en in het verkeer gebrachte merkwaren. Ontbreken toestemming merkhouder, art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn? Schending door licentienemer van een contractsbepaling die ertoe strekt merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de gemerkte waren te controleren; art. 8 lid 2 Merkenrichtlijn. Bewijskracht van buitenlandse uitspraken met betrekking tot dezelfde kwestie; verzoek tot overlegging van procesdossier van de buitenlandse procedure, art. 22 en 843a Rv. Grenzen rechtsstrijd na verwijzing, aanpassing stellingen van partijen in het licht van het verwijzingsarrest.
Partij(en)
6 december 2013
Eerste Kamer
nr. 12/03041
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. de (voormalige) commanditaire vennootschap MAKRO ZELFBEDIENINGSGROOTHANDEL C.V,gevestigd te Diemen,
2. METRO CASH & CARRY NEDERLAND B.V.,gevestigd te Amsterdam,
3. REMO ZAANDAM B.V.,gevestigd te Zaandam,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
de besloten vennootschap naar Italiaans recht DIESEL S.P.A.,gevestigd te Molvena (Vicenza), Italië,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Makro c.s. en Diesel.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest van 15 oktober 2010, nr. C07/034HR, ECLI:NL:HR:2010:BN1414;
b. het arrest in de zaak 200.081.348/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 31 januari 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het derde geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Makro c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Diesel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Makro c.s. toegelicht door hun advocaat, alsmede door mr. Th.C.J.A. van Engelen, advocaat te Utrecht. Voor Diesel is de zaak toegelicht door mr. S.A. Klos, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal (in buitengewone dienst) D.W.F. Verkade strekt ertoe dat de Hoge Raad, alvorens nader te beslissen, aan het Hof van Justitie van de Europese Unie verzoekt uitspraak te doen over vragen van uitleg van Richtlijn 89/104/EEG.
De advocaat van Makro c.s. heeft bij brief van 26 juli 2013 op die conclusie gereageerd. De advocaat Diesel van heeft dat gedaan bij brief van 23 juli 2013.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan verwijst de Hoge Raad naar zijn eerdere arresten in deze zaak, van 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9766, NJ 2008/417, en van 15 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1414, NJ 2011/166.
3.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2004 bekrachtigd en het verzoek, respectievelijk de vordering van Makro c.s. tot overlegging van het procesdossier van de Spaanse procedure afgewezen. Het heeft de in het tussenarrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008 – hierna: het tussenarrest – in rov. 3.1 en in de tweede alinea van rov. 4 vastgestelde feiten tot grondslag genomen en, samengevat, als volgt overwogen.
Ingevolge de verwijzingsinstructie in het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010 (hierna: het eindarrest) diende het hof allereerst te onderzoeken of ten tijde van het in Spanje in het verkeer brengen van de in het geding zijnde schoenen tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond in de zin van HvJEU 22 juni 1994, C-9/93, ECLI:NL:XX:1994:AD2126, NJ 1995/480 (IHT Danziger/Ideal Standard); indien dat het geval zou blijken te zijn (en toestemming dan in beginsel als gegeven moest worden beschouwd), diende het hof alsnog te onderzoeken of de in de tweede alinea van rov. 4 van het tussenarrest genoemde feiten meebrachten dat toestemming ontbrak op de in HvJEU 23 april 2009, C-59/08, ECLI:NL:XX:2009:BI3064 (Copad) genoemde, aan art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden (rov. 2).
Het hof heeft het beroep van Makro c.s. op de uitspraak van het Hof van Appel te Valencia, die in 2007 door het Spaanse Tribunal Supremo is bekrachtigd, verworpen, voor zover dat een beroep op het gezag van gewijsde van die uitspraak inhield, met verwijzing naar de ongegrondbevinding door de Hoge Raad van de klacht daaromtrent in het tussenarrest, en voor het overige omdat in de onderhavige zaak sprake is van een feitencomplex dat niet identiek is aan dat waarop de Spaanse uitspraken zijn gebaseerd; het hof heeft die uitspraken in dit geding slechts de rol toegekend van kenbron van het Spaanse recht (rov. 3).
Het hof heeft geoordeeld dat tussen Diesel en Cosmos sprake is van economische verbondenheid als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard(rov. 4-7).
Het hof heeft vervolgens het in rov. 2 omschreven onderzoek verricht. In dat verband heeft het hof (in rov. 9) vooropgesteld:
“Het hof leest de in rov. 7 weergegeven verwijzingsinstructie aldus dat het hof niet alleen dient te beoordelen of de beperkingen in de licentieovereenkomst vallen onder één of meer van de in het Copad-arrest genoemde, aan artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden, maar ook of toestemming van Diesel geacht moet worden te hebben ontbroken voor het - in strijd met die beperkingen - op grote schaal verhandelen van van haar merk voorziene schoenen. Het ontbreken van toestemming vloeit niet reeds voort uit het in cassatie in stand gelaten oordeel van het Amsterdamse hof dat geen sprake is geweest van impliciete toestemming volgens de Davidoff-maatstaf, nu die maatstaf een strenge is en alleen geldt wanneer geen economische verbondenheid kan worden aangenomen.”
Vervolgens heeft het hof onderzocht
(a) hoe (art. 1.4 van) de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging moeten worden uitgelegd;
(b) of het hierbij gaat om (een) bepaling(en) die overeenkomt/overeenkomen met een van de in art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn bedoelde gronden, en zo ja; (c) of Flexi Casual door schoenen met het merk Diesel in het verkeer te brengen in strijd met deze bepaling(en) heeft gehandeld.
Het hof heeft de onder (a) bedoelde uitleg verricht aan de hand van het Spaanse recht, dat zich volgens het hof blijkens de uitspraak van het Hof van Appel te Valencia op dat punt niet onderscheidt van het Nederlandse, en heeft geoordeeld dat de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual/Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel en dat dit ook geldt voor de bedoelde machtiging (rov. 11-12). Het concludeerde en overwoog in rov. 13:
“De 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging verschaffen aan Flexi Casual dus een licentie voor uitsluitend het bij wijze van monsterneming en marktverkenning vervaardigen en distribueren van schoenen van eigen ontwerp opdat deze voorgelegd of aangeboden kunnen worden aan Diesel/Difsa met het oog op vervaardiging/distributie. Zoals de AG het in zijn conclusie bij het eindarrest van de HR heeft uitgedrukt: Flexi Casual heeft slechts toestemming of licentie gekregen voor proefpartijen, waarna de als proef geproduceerde schoenmodellen met de resultaten van de testverkopen met het oog op een mogelijk vervolg aan Diesel konden worden voorgelegd. Hiermee bevatten de genoemde overeenkomst en machtiging een bepaling inzake de waren en diensten waarvoor de licentie is verleend – namelijk alleen voor proefmodellen - en een bepaling inzake de kwaliteit van de door de licentienemer vervaardigde waren. Voordat Flexi Casual van het merk DIESEL voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen/distribueren moet zij de resultaten van de testverkopen immers eerst aan Diesel hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, naar ook Makro c.s. heeft opgemerkt (2011-pleitnota onder 5.9). Het gaat hier derhalve om bepalingen als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn.”
Na te hebben vastgesteld dat Makro c.s. zelf hebben gesteld dat alle Diesel-schoenen die na 1997 door Cosmos op de markt zijn gebracht, door Cosmos zelf zijn geproduceerd onder art. 1.4 van de 1994-overeenkomst en dat Cosmos daartoe de bevoegdheid niet had, heeft het de stellingen van Makro c.s. onderzocht en verworpen die ertoe strekten dat van schending van genoemd art. 1.4 geen sprake was omdat Difsa/Diesel, na de schoenen ter beoordeling voorgelegd te hebben gekregen, toestemming voor het op de markt brengen daarvan had gegeven (rov. 14-16). Het hof is tot de slotsom gekomen (rov. 17) dat Diesel heeft aangetoond dat haar toestemming tot het in de handel brengen van de onderhavige schoenen met het merk Diesel ontbrak op de in het arrest Copad genoemde, aan art. 8 lid 2 Merkenrichtlijn ontleende gronden zodat, hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, Makro c.s. zich niet met vrucht op uitputting kunnen beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk hebben gepleegd.
3.3
Het tegen dit arrest in stelling gebrachte middel behelst hoofzakelijk klachten die zijn gericht tegen de door het hof aan het Copad-arrest gegeven toepassing, het niet als beslissend of ten minste als bewijsmiddel aanvaarden van de onherroepelijke Spaanse uitspraken, en het achterwege laten van een bevel aan Diesel haar Spaanse procesdossier in het geding te brengen; daarnaast bevat het klachten over de wijze waarop het hof de verwijzingsinstructies van rov. 3.3.5 en 3.3.6 van de Hoge Raad in het eindarrest heeft nageleefd, het Spaanse recht heeft toegepast, alsmede over de afdoening van de auteursrechtelijke vordering van Diesel. De afzonderlijke klachten worden hierna zoveel mogelijk in deze volgorde behandeld.
3.4.1
Onderdeel 2.1 betoogt allereerst dat het hof de ‘Copad-uitzonderingen’ heeft miskend, aangezien die, aldus het onderdeel, meebrengen dat het hof had dienen te onderzoeken of Cosmos het merk gebruikt heeft hetzij voor andere categorieën waren dan schoenen, hetzij voor schoenen die niet zouden voldoen aan de kwaliteitseisen. Deze opvatting is onjuist. Daartoe is het volgende redengevend.
3.4.2
In het Copad-arrest heeft het HvJEU de vragen beantwoord (1) of ook een bepaling in een (merk)licentieovereenkomst die om prestigeredenen – waarmee klaarblijkelijk bedoeld is: uit een oogpunt van het handhaven van het prestige van het merk – verkoop aan discounters verbiedt, een bepaling is die onder art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn valt en (2) of in geval van overtreding van zo’n bepaling toestemming in de zin van art. 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn ontbreekt.Met betrekking tot vraag 1 heeft het HvJEU overwogen:
“22. Wat in dit verband de bepalingen van een licentieovereenkomst inzake ‘de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren’ betreft, waarnaar dit artikel [dat is: art. 8 lid 2 – HR] verwijst, dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de wezenlijke functie van het merk daarin is gelegen, dat aan de consument of de eindverbruiker de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waren of diensten wordt gewaarborgd, zodat hij deze zonder gevaar voor verwarring kan onderscheiden van waren of diensten met een andere herkomst. Om zijn rol als essentieel onderdeel van het stelsel van onvervalste mededinging dat het EG-Verdrag tot stand wil brengen en wil handhaven, te kunnen vervullen, dient het merk immers de waarborg te bieden dat alle van dat merk voorziene waren of diensten zijn vervaardigd of verricht onder controle van een en dezelfde onderneming, die kan worden geacht voor de kwaliteit ervan in te staan (…).
23. Aldus kan de merkhouder juist bij niet-naleving door de licentiehouder van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake in het bijzonder de kwaliteit van de vervaardigde waren, de aan het merk verbonden rechten inroepen op grond van artikel 8, lid 2, van de richtlijn.”
Met betrekking tot vraag 2 stelde het HvJEU (in punt 38) voorop dat de strekking van die vraag was een precisering te verkrijgen in welke omstandigheden er moet worden geacht geen sprake te zijn van toestemming van de merkhouder in de zin van art. 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn, wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst die de verkoop aan discounters om prestigeredenen verbiedt (waaromtrent het HvJEU bij de beantwoording van vraag 1 dus reeds had beslist dat een dergelijk beding onder art. 8 lid 2 valt). Vervolgens overwoog het HvJEU:
“51. Gelet op een en ander, dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 7, lid 1, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij instrijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.”
Als uitvloeisel van een en ander heeft het HvJEU vraag 2 als volgt beantwoord:
“Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.”
3.4.3
Het hof heeft (in rov. 13) geoordeeld dat de 1994-overeenkomst en 1994-machtiging inhouden dat, voordat Flexi Casual van het merk Diesel voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen en distribueren, zij de resultaten van de testverkopen eerst aan Diesel moet hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, en dat deze aldus een bepaling behelzen inzake de kwaliteit van de door de licentienemer vervaardigde waren. In het licht van punt 22 en 23 van het Copad-arrest moet worden aangenomen dat een dergelijk beding een bepaling is als bedoeld in art. 8 lid 2 Merkenrichtlijn, derhalve een beperking die – in de formulering van de beantwoording van vraag 2 in dat arrest: – ‘overeenkomt’ (Engels: ‘is included’, Frans: ‘correspond à’, Duits: ‘entspricht’) met een van de in art. 8 lid 2 bedoelde bepalingen, te weten een bepaling ‘inzake de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren’. Gelet op het antwoord op vraag 2 in het Copad-arrest, ontbreekt bij handelen in strijd met een dergelijke bepaling door de licentienemer, toestemming in de zin van art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn, zodat van uitputting dus geen sprake is. Er is geen grond aan te nemen, zoals het onderdeel wil, dat daarvoor bij een beding met een strekking als het onderhavige tevens is vereist dat het merk gebruikt is voor schoenen die niet zouden voldoen aan de kwaliteitseisen. Voldoende is dat een dergelijk beding – een ‘proefpartij-clausule’ – ertoe strekt de merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de schoenen te controleren. Dat de merkhouder deze kwaliteitscontrole (in voorkomende gevallen) ook langs andere wegen kan realiseren, doet daaraan niet af.
3.4.4
Op dit alles stuiten de onderdelen 2.1.2 en 2.1.3 af. Onderdeel 2.1.1 bevat geen klachten.
3.5
Onderdeel 2.1.6 (onder i en ii) bestrijdt als onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof dat vaststaat dat Cosmos ‘op grote schaal’ door haarzelf vervaardigde schoenen met het merk Diesel in Spanje op de markt heeft gebracht. Voor zover het onderdeel niet voortbouwt op de onderdelen 2.1.2 en 2.1.3 (en dus in zoverre tevergeefs is voorgesteld), faalt het, aangezien uit rov. 4 van het tussenarrest van de Hoge Raad, in verbinding met rov. 3.3.6 van het eindarrest, reeds volgt dat ten processe ervan moet worden uitgegaan dat van verhandelen op grote schaal in evenbedoelde zin sprake is geweest.
3.6
Onderdeel 2.1.5 keert zich tegen rov. 11-15, voor zover het hof daarin uitleg heeft gegeven aan de 1994-overeenkomst en -machtiging, zonder acht te slaan op de Spaanse uitspraken en zonder Diesel te bevelen haar Spaanse procesdossier over te leggen. Geklaagd wordt dat het hof heeft miskend dat de arresten van het Hof van Appel te Valencia en het Tribunal Supremo tot bewijs kunnen strekken ten faveure van het standpunt van Makro c.s., nu daaruit blijkt dat Cosmos niet heeft gehandeld in strijd met contractuele bepalingen. Deze klacht faalt. De waardering van de bewijskracht van die uitspraken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het oordeel van het hof is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
3.7
Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof (in rov. 3) ten onrechte heeft geoordeeld dat de Spaanse uitspraken in deze procedure alleen in zoverre een rol spelen dat daaraan informatie kan worden ontleend over de inhoud van het Spaanse recht en klaagt dat het verlangen (van Makro c.s.) om overlegging door Diesel van haar procesdossier op de voet van art. 22 en 843a Rv niet is gehonoreerd. Deze klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Het hof kon, in het licht van hetgeen het (in rov. 3 en 17) had overwogen en van de volgens rov. 4 van het tussenarrest tot uitgangspunt te nemen feiten, zonder schending van enige rechtsregel, tot het in rov. 18 neergelegde oordeel komen dat voor een zodanig bevel geen grond bestond. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet.
3.8
De klachten van onderdeel 2.3 falen op de gronden, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.23.2 - 4.25.
3.9.1
Onderdeel 2.4 verwijt het hof (in rov. 10) met betrekking tot de vraag of ten aanzien van het van 1997 tot 1999 in het verkeer brengen van de ten processe bedoelde schoenen toestemming van Diesel heeft bestaan, geen acht te hebben willen slaan op de uitspraak van het Tribunal Supremo, noch op andere feiten en omstandigheden dan de 1994-overeenkomst en -machtiging.
Deze klacht stuit af op de omstandigheid dat de Hoge Raad in rov. 3.3.6 van het eindarrest aan partije – in afwijking van hetgeen als hoofdregel na vernietiging geldt – weliswaar de mogelijkheid heeft geboden hun stellingen aan te passen, doch uitsluitend met het oog op de beantwoording van de vraag, kort gezegd, of zich een geval als bedoeld in het Copad-arrest voordeed.Van aanpassing van stellingen die betrekking hebben op de rechtsverhouding tussen Diesel, Difsa, Flexi Casual en Cosmos kon geen sprake zijn, aldus rov. 3.3.3 van het eindarrest.
3.9.2
De onderdelen 2.6, 2.7, 2.8 en 2.9 – het laatste voor zover het niet voortbouwt op het falende onderdeel 2.1 – miskennen hetgeen hiervoor in 3.9.1 met betrekking tot onderdeel 2.4 is overwogen, en moeten daarom het lot daarvan delen.
3.10
Onderdeel 2.5 keert zich tegen hetgeen het hof in rov. 1, 3 en 11 heeft overwogen met betrekking tot het Spaanse recht en de Spaanse uitspraken. Voor zover wordt geklaagd dat het hof ambtshalve onderzoek had moeten doen naar de inhoud van het toepasselijke Spaanse recht, kan het onderdeel bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden, nu het hof, blijkens hetgeen het in rov. 3 heeft overwogen, het Spaanse recht heeft toegepast waar het dat toepasselijk achtte en de inhoud van dat recht aan de Spaanse uitspraken heeft ontleend.Voor zover wordt geklaagd over onjuiste toepassing van Spaans recht, kunnen de klachten niet tot cassatie leiden, gelet op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO.De motiveringsklachten onder i en ii kunnen niet tot cassatie leiden, aangezien deze klachten niet kunnen worden beoordeeld zonder in die beoordeling mede te betrekken de juistheid van de opvattingen betreffende de inhoud van het Spaanse recht waarvan het hof is uitgegaan, waartoe art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO de ruimte niet biedt.
3.11
Onderdeel 2.10 richt klachten tegen de verwerping in rov. 17 van grief 4, die betrekking had op de door Diesel ingeroepen bescherming van haar auteursrecht op het Diesel-beeldmerk. Deze klachten bouwen voort op de klachten tegen hetgeen het hof aangaande de merkrechten van Diesel heeft overwogen. Nu bij de in deze zaak centraal staande vraag of door Diesel toestemming is gegeven, volgens Makro geen onderscheid moet worden gemaakt tussen toestemming in merkenrechtelijke en auteursrechtelijke zin, deelt het onderdeel het lot van de voorgaande onderdelen.
3.12
De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Makro c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Diesel begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 6 december 2013.
Conclusie 12‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Merkenrecht, inbreukvordering. Vervolg op HR 15 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1414, NJ 2011/166. Door licentienemer vervaardigde en in het verkeer gebrachte merkwaren. Ontbreken toestemming merkhouder, art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn? Schending door licentienemer van een contractsbepaling die ertoe strekt merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de gemerkte waren te controleren; art. 8 lid 2 Merkenrichtlijn. Bewijskracht van buitenlandse uitspraken met betrekking tot dezelfde kwestie; verzoek tot overlegging van procesdossier van de buitenlandse procedure, art. 22 en 843a Rv. Grenzen rechtsstrijd na verwijzing, aanpassing stellingen van partijen in het licht van het verwijzingsarrest.
Nr. 12/03041
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 12 juli 2013
Conclusie inzake:
1. de (voormalige) commanditaire vennootschap MAKRO ZELFBEDIENINGSGROOTHANDEL C.V.,
2. METRO CASH & CARRY NEDERLAND B.V., en
3. REMO ZAANDAM B.V. ,
tegen
de vennootschap naar Italiaans DIESEL S.P.A.
1. Inleiding en procesverloop
1.1. Deze zaak ligt thans voor de derde maal bij de Hoge Raad ter beoordeling.
1.2. Bij tussenarrest van 11 juli 20081.stelde de Hoge Raad vragen van uitleg aan het Hof van Justitie van de EG/EU.
Na beantwoording van de vragen door dat Hof bij arrest van 15 oktober 2009 (nr. C-324/08)2., wees de Hoge Raad (eind-)arrest op 15 oktober 20103.. Daarbij heeft de Hoge Raad het tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 17 augustus 2006 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
Bij arrest van 31 januari 2012 heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2004 (wederom) bekrachtigd.
Het onderhavige cassatieberoep is tegen dit Haagse arrest gericht.
1.3. Eiseressen tot cassatie zullen ook in deze conclusie doorgaans worden aangeduid als Makro c.s. Verweerster in cassatie zal worden aangeduid als Diesel.
1.4. Voor het procesverloop t/m het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010 kan verwezen worden naar dat arrest en naar het arrest van 11 juli 2008. Het procesverloop sindsdien, tot aan het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 31 januari 2012, is te kennen uit dat arrest.
1.5. Makro c.s. hebben het onderhavige cassatieberoep bij exploot van 1 mei 2012 – dus tijdig – ingesteld. Diesel concludeerde tot verwerping van het beroep. Partijen hebben schriftelijke toelichtingen gegeven, gevolgd door re- en dupliek.
2.A. Overwegingen uit het tussenarrest van 11 juli 2008
2.1. Uit het tussenarrest van 11 juli 2008 citeer ik:
‘4. Omschrijving van de feiten waarop de door het Hof van Justitie te geven uitleg moet worden toegepast
De Hoge Raad verwijst in de eerste plaats naar de hiervoor in 3.1 vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
Hiernaast dienen, op grond van de in zoverre niet of tevergeefs in cassatie bestreden oordelen van het hof (rov. 4.13-14), als feiten waarop de door het Hof van Justitie te geven uitleg moet worden toegepast, te worden beschouwd dat,
- -
Diesel of Difsa met het hiervoor in 3.1 (iii) geciteerde art. 1.4 van de overeenkomst van 29 september 1994 tussen Difsa en Flexi Casual, niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel;
- -
Makro c.s. niet hebben mogen begrijpen dat Flexi Casual respectievelijk Cosmos dit recht wel aan die overeenkomst kon ontlenen;
- -
voorzover Flexi Casual aan de hiervoor in 3.1 (iv) vermelde machtiging meer rechten kan ontlenen dan aan de overeenkomst van 29 september 1994, daaruit niet voortvloeit dat zij of Cosmos een algemeen recht tot het produceren van schoenen met het DIESEL-woordmerk hadden.
Deze oordelen die berusten op een aan het hof voorbehouden uitleg van de desbetreffende (rechts)handelingen en documenten, zijn niet afhankelijk van de maatstaven die moeten worden aangelegd bij de beantwoording van de vraag of sprake was van toestemming van Diesel in de zin van art. 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn.
Het onderhavige geval wordt dus feitelijk hierdoor gekenmerkt dat de schoenen in kwestie niet door Diesel en evenmin met haar uitdrukkelijke toestemming in de EER (Spanje) in het verkeer zijn gebracht.’
2.B. Overwegingen uit het arrest van 15 oktober 2010
2.2. In het arrest van 15 oktober 2010 heeft de Hoge Raad, voor zover thans nog van belang, overwogen:
‘3.2.5 Zou in dit geval de economische verbondenheid tussen Cosmos en Diesel bijvoorbeeld berusten op een licentieovereenkomst, dan zou echter volgens het zojuist genoemde Copad-arrest (nr. 47-51 en het dictum onder 2) de toestemming van Diesel ontbreken indien de schoenen door Cosmos in het verkeer zouden zijn gebracht met schending van een of meer in art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn bedoelde bepalingen van de licentieovereenkomst.
[…]
3.3 Afdoening van het beroep; procedure na verwijzing
3.3.1 In de onderdelen 2.1.3, 2.1.5-2.1.7 van het middel ligt de klacht besloten dat het hof de Davidoff-maatstaf niet had mogen toepassen zonder een onderzoek naar de door het HvJEU in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard aangeduide economische verbondenheid tussen Cosmos en Diesel te verrichten. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.6 is overwogen, volgt dat deze klacht slaagt.
3.3.2 Dit betekent dat het bestreden arrest van het hof niet in stand kan blijven. Verwijzing zal moeten volgen. Met het oog op de procedure na verwijzing wordt het volgende overwogen.
[…]
3.3.5 Ingeval de verwijzingsrechter tot het oordeel komt dat tussen Cosmos en Diesel wèl sprake was van verbondenheid in de zin van het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, dan zal hij tot uitgangspunt moeten nemen dat Diesel toestemming heeft gegeven tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen.
3.3.6 Hij zal echter vervolgens op grond van het Copad-arrest van het HvJEU alsnog de vraag moeten beantwoorden of de feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd, meebrengen dat niettemin gezegd moet worden dat die toestemming ontbrak op de in het Copad-arrest genoemde, aan art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden (zie hiervoor in 3.2.5). De bewijslast ter zake van deze uitzondering rust in beginsel op Diesel. Aangezien partijen met (dit aspect van) het Copad-arrest geen rekening hebben kunnen houden, zullen zij in de procedure na verwijzing met het oog op de beantwoording van deze vraag hun stellingen mogen aanpassen.’
3. Enkele overwegingen uit het Haagse arrest a quo van 31 januari 2012
3.1. Uitgaande van de verwijzingsinstructie van de Hoge Raad heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage in het thans bestreden arrest vooreerst in rov. 4 t/m rov. 7, eerste volzin, onderzocht of er al dan niet sprake was van economische verbondenheid van Diesel (via Difsa en Flexi Casual) met Cosmos in de zin van het HvJ-arrest IHT Danzinger/ Ideal Standard. Het Haagse hof kwam tot een bevestigend antwoord.
Diesel heeft daarin berust.
3.2. In rov. 7.2, tweede volzin, t/m rov. 17, heeft het Haagse hof vervolgens, op basis van de verwijzingsinstructie van de Hoge Raad, onderzocht:
‘of de feiten genoemd in rov. 4, 2e alinea, van het tussenarrest van de Hoge Raad, meebrengen dat (de in geval van economische verbondenheid veronderstelde) toestemming niettemin ontbrak op de in arrest Copad genoemde, aan artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden, waaraan de HR heeft toegevoegd dat de bewijslast ter zake van deze uitzondering in beginsel op Diesel rust.’
3.3. Ik citeer gemakshalve nog art. 8 van de Merkenrichtlijn:
‘1. Een merk kan het voorwerp zijn van licenties voor alle of voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en voor het geheel of voor een deel van het grondgebied van een lidstaat. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn. 2. De aan het merk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake de duur daarvan, de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt, de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend, het grondgebied waarop het merk mag worden aangebracht of de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.’
3.4. In rov. 17 heeft het Haagse hof – per saldo – geoordeeld:
‘17. Het voorgaande voert tot de conclusie dat Diesel op grond van de vaststaande feiten heeft aangetoond dat haar toestemming tot het in de handel brengen van de onderhavige schoenen met het merk DIESEL ontbrak op de in het arrest Copad genoemde, aan artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn ontleende gronden. Diesel heeft daarmee aan haar bewijslast (zie rov. 7, laatste zinsnede) voldaan. Dit betekent dat hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, Makro zich niet met vrucht op uitputting kan beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk heeft gepleegd. […]’
4. Bespreking van het cassatiemiddel
4.A. Algemeen
4.1. De cassatiedagvaarding bevat in de punten 1.1 t/m 1.11 een (uitvoerige) inleiding over het procesverloop.
De klachten van het cassatiemiddel worden naar voren gebracht in de onderdelen 2.1 t/m 2.10.
4.2.1. In de niet steeds even strak opgezette (althans: niet steeds even strak volgehouden)4.opbouw van het cassatiemiddel onderscheid ik drie hoofdthema’s, en wel:
(i) miskenning door het Haagse hof van de door de Hoge Raad in rov. 3.3.6 van het verwijzingsarrest aangegeven (in het Copad-arrest van het HvJEU bedoelde) criteria van art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn 89/104/EEG (hierna: MRl)
(dit is vooral aan de orde in de (sub-)onderdelen 2.1.1 t/m 2.1.3 en 2.1.6-i);
(ii.a) schending van het recht door de (inmiddels definitieve) uitspraken van de Spaanse rechter in de verwante zaak Diesel/Cosmos en Flexi Casual (zelfs) niet als bewijsmiddel te aanvaarden, en
(dit is vooral aan de orde in de (sub-)onderdelen 2.2.1 t/m 2.2.5);
(iii) miskenning van rov. 3.3.5 en 3.3.6 van het verwijzingsarrest van de Hoge Raad op het punt van de (al dan niet) als vaststaand aan te nemen feiten, respectievelijk op het punt van de (al dan niet) aan partijen toegelaten aanpassing van hun stellingen
(dit is vooral aan de orde in de (sub-)onderdelen 2.3 e.v.).
4.2.2. Door deze hoofdthema’s heen bevat het cassatiemiddel talrijke (meer) specifieke rechts- en motiveringsklachten over door het Haagse hof als vaststaand aangenomen feiten, miskenningen van Diesels stelplicht, gepasseerde stellingen van Makro c.s. (zonder dat dit als een limitatieve opsomming bedoeld is). Naar blijken zal ben ik van mening dat het lot van deze en dergelijke klachten – voor zover niet aanstonds ongegrond te achten – in hoofdzaak afhangt van het lot van de klachten met betrekking tot de drie in nr. 4.2.1 onderscheiden hoofdthema’s.
4.2.3. Ik zal eerst de klachten van hoofdthema (i) bespreken.
Het komt mij dienstig voor om de andere twee in nr. 4.2.1 aangeduide klachtenthema’s te bespreken in een van het cassatiemiddel afwijkende volgorde. Ik bespreek dus achtereenvolgens de klachten van thema (i), dan thema (iii) en ten slotte thema (ii).
4.B. Thema (i). Miskenning door het Haagse hof van de criteria van art. 8 lid 2 MRl?
4.3.1. (Hoofd-)onderdeel 2.1 van het cassatiemiddel klaagt over miskenning door het Haagse hof van de door de Hoge Raad in rov. 3.3.6 van het verwijzingsarrest aangegeven (in het Copad/Dior-arrest van het HvJEU bedoelde) criteria van art. 8 lid 2 MRl.
4.3.2. Artikel 8 lid 2 MRl luidt, in de oorspronkelijke versie5.:
‘2. De aan het merk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake de duur daarvan, de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt, de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend, het grondgebied waarop het merk mag worden aangebracht of de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.’
4.3.3. De gecodificeerde versie6.van de MRl bevat geen materiële wijzigingen7..
4.4. In (hoofd-)onderdeel 2.1 van het cassatiemiddel zijn – naast de al geciteerde rov. 16 – met name aan de orde de rov. 9-13 van het arrest a quo, luidende:
‘9. Het hof leest de in rov. 7 weergegeven verwijzingsinstructie aldus dat het hof niet alleen dient te beoordelen of de beperkingen in de licentieovereenkomst vallen onder één of meer van de in het Copad-arrest genoemde, aan artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden, maar ook of toestemming van Diesel geacht moet worden te hebben ontbroken voor het - in strijd met die beperkingen - op grote schaal verhandelen van van haar merk voorziene schoenen. Het ontbreken van toestemming vloeit niet reeds voort uit het in cassatie in stand gelaten oordeel van het Amsterdamse hof dat geen sprake is geweest van impliciete toestemming volgens de Davidoff-maatstaf, nu die maatstaf een strenge is en alleen geldt wanneer geen economische verbondenheid kan worden aangenomen.
10. De in rov. 4, 2e alinea, van het tussenarrest van de HR genoemde feiten op basis waarvan volgens de HR de zojuist genoemde vraag moet worden beantwoord, betreffen artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging. Onderzocht moet nu dus worden achtereenvolgens:
- hoe (artikel 1.4 van) de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging moeten worden uitgelegd;
- of het hierbij gaat om (een) bepaling(en) die overeenkomt/overeenkomen met een van de in artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn bedoelde gronden,
en zo ja;
- of Flexi Casual door schoenen met het merk DIESEL in het verkeer te brengen in strijd met deze bepaling(en) heeft gehandeld.
11. De uitleg van de in Spanje tussen Spaanse vennootschappen tot stand gekomen 1994-overeenkomst en 1994-machtiging dient te geschieden aan de hand van de daartoe door het Spaanse recht voorgeschreven maatstaf. Onder 14.6 MnV heeft Makro hier terecht op gewezen. Uit de overwegingen op blz. 10, 2 alinea, van de (Engelse vertaling van de) uitspraak van het Hof van Appel te Valencia blijkt dat het hier in wezen dezelfde maatstaf betreft als de Nederlandse Haviltex-maatstaf. Ook de vraag of toestemming van Diesel (ondanks de economische verbondenheid) ontbrak dient naar het oordeel van het hof te worden beoordeeld naar Spaans recht.
12. In cassatie is niet bestreden het oordeel van het Amsterdamse hof dat de tekst van artikel 1 4 van de 1994-overeenkomst slechts de mogelijkheid biedt om (via Difsa) aan Diesel toestemming te vragen voor het nemen van steekproeven met schoeisel dat voorzien is van het merk DIESEL. Hiermee is klaarblijkelijk bedoeld dat Flexi Casual de bevoegdheid is verleend voor het nemen van steekproeven met schoeisel dat voorzien is van het merk DIESEL opdat Flexi Casual op basis van die steekproeven Diesel/Difsa toestemming kan vragen voor de productie/verkoop van DIESEL-schoeisel (zie ook punt 34 CvR en punt 34 MnV van Diesel). Zoals de HR in rov 4.2, 2e alinea, van zijn tussenarrest heeft overwogen, is in cassatie voorts niet of tevergeefs bestreden het oordeel van het Amsterdamse hof dat Diesel of Difsa met artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk DIESEL. De stellingen van Makro onder 4.5, 5.3, 7.3(a) MnV, die er op neerkomen dat artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst Flexi Casual het recht gaf om het merk DIESEL te (blijven) gebruiken voor door haar te ontwikkelen en te produceren schoenen en dat haar dit recht was verleend als tegenprestatie voor het aan Diesel om niet overdragen door (de betrokkenen bij) Flexi Casual van de Spaanse DIESEL-merken voor schoenen, kan in dit licht niet worden aanvaard. Met het in deze procedure tot uitgangspunt te nemen feit dat Diesel of Difsa met artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk DIESEL, is immers niet te rijmen dat Diesel of Difsa aan Flexi Casual dat recht, als tegenprestatie, wel zou hebben verleend. Makro heeft niet gesteld dat Flexi Casual voor of ten tijde van de totstandkoming van de 1994-overeenkomst om andere redenen redelijkerwijs mocht menen dat haar zo'n algemeen recht was verleend. Als in cassatie niet bestreden staan verder vast de oordelen van het Amsterdamse hof dat de 1994-machtiging slechts bepaalt dat Flexi Casual “bij wijze van monsterneming en marktverkenning” schoenen van eigen ontwerp mag vervaardigen en distribueren opdat deze aangeboden kunnen worden voor distributie of “voor cessie van de licentie tot vervaardiging” aan Diesel en dat voor zover Flexi Casual aan de machtiging meer rechten kan ontlenen dan aan de 1994-overeenkomst, daaruit niet voortvloeit dat zij of Cosmos een algemeen recht tot het produceren van DIESEL-schoenen hebben.
13. De 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging verschaffen aan Flexi Casual dus een licentie voor uitsluitend het bij wijze van monsterneming en marktverkenning vervaardigen en distribueren van schoenen van eigen ontwerp opdat deze voorgelegd of aangeboden kunnen worden aan Diesel/Difsa met het oog op vervaardiging/distributie. Zoals de AG het in zijn conclusie bij het eindarrest van de HR heeft uitgedrukt: Flexi Casual heeft slechts toestemming of licentie gekregen voor proefpartijen, waarna de als proef geproduceerde schoenmodellen met de resultaten van de testverkopen met het oog op een mogelijk vervolg aan Diesel konden worden voorgelegd. Hiermee bevatten de genoemde overeenkomst en machtiging een bepaling inzake de waren en diensten waarvoor de licentie is verleend – namelijk alleen voor proefmodellen – en een bepaling inzake de kwaliteit van de door de licentienemer vervaardigde waren. Voordat Flexi Casual van het merk DIESEL voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen/distribueren moet zij de resultaten van de testverkopen immers eerst aan Diesel hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, naar ook Makro heeft opgemerkt (2011-pleitnota onder 5.9). Het gaat hier derhalve om bepalingen als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn.’
4.5. Terugkerend naar de cassatiedagvaarding, merk ik op dat de tekst achter de nrs. 2, 2.1 en 2.1.1 van inleidende aard is. Dat geldt ook voor de tekst achter nr. 2.1.2 op de blz. 10 en 11.
4.6.1. De centrale klacht van onderdeel 2.1 is te vinden in (sub-)onderdeel 2.1.2 (op blz. 12 bovenaan van de cassatiedagvaarding). Volgens deze klacht had het Haagse hof, wat de onderhavige zaak betreft, in het licht van het Copad-arrest en artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn (slechts) moeten onderzoeken:
(i) of Cosmos het merk gebruikt zou hebben voor een andere categorie waren dan schoeisel, dan wel
(ii) of de schoenen niet zouden voldoen aan kwaliteitsvoorschriften.
Blijkens een toespitsing van deze centrale klacht (op blz. 14 midden) moet, gelet op het partijdebat na verwijzing8., gelden dat Diesel niet (althans volstrekt onvoldoende) heeft gesteld dat Cosmos (a) waren van onvoldoende van kwaliteit heeft verhandeld of (b) in een andere klasse van waren heeft gehandeld dan waarvoor de licentie was verleend (bijvoorbeeld T-shirts in plaats van schoenen). Reeds hierom geeft ’s hofs oordeel in rov. 17 dat Diesel heeft bewezen dat haar toestemming tot het in de handel brengen van de onderhavige schoenen met het merk DIESEL ontbrak, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft immers in weerwil van art. 8 lid 2 MRl en het Copad-arrest een (veel) te ruime uitleg gegeven van wat er onder de daar bedoelde uitzonderingen op de uitputtingsregel moet worden gerekend, aldus het middelonderdeel.
4.6.2. Zoals aangekondigd in een van de laatste alinea’s van (sub-)onderdeel 2.1.2, wordt deze klacht in volgende (sub-)onderdelen verder uitgewerkt. Het blijkt te gaan om nadere toespitsingen op hetgeen het hof overwogen heeft in verband met respectievelijk ‘proefmodellen voor testverkopen’ en kwaliteitsaspecten.
4.6.3. Zo heeft – volgens (sub-)onderdeel 2.1.3 onder (i) – het hof in rov. 12 en rov. 13 (dan ook) miskend dat noch de omstandigheid dat het om proefmodellen voor testverkopen zou gaan die aan Diesel zouden moeten worden voorgelegd, noch de omstandigheid dat eventueel nadere voorafgaande toestemming door Diesel zou vereist zijn, noch de omstandigheid dat grotere aantallen schoenen vervaardigd en in het verkeer gebracht zouden zijn dan waarvoor Diesel toestemming zou hebben gegeven, een grond oplevert die onder art. 8 lid 2 MRl valt. Er was immers sprake van een licentie voor de warencategorie ‘schoeisel’. Evenzo heeft het hof – volgens (nog steeds) (sub-)onderdeel 2.1.3 onder (i) (op blz. 16) – in rov. 14 en rov. 15 (dan ook) miskend dat de vragen (i) of het voorleggen ter beoordeling van schoenen krachtens artikel 1.4 alleen zou gelden voor proefpartijen en niet voor het ‘op grote schaal op de markt brengen’ en (ii) of het al dan niet ter fiattering voorleggen aan Diesel of Difsa relevant zou zijn, niet van belang zijn voor de vraag of Cosmos in strijd met een bepaling in de zin van art. 8 lid 2 MRl heeft gehandeld.
In dezelfde zin luidt (sub-)onderdeel 2.1.6 onder (i).
Volgens (sub-)onderdeel 2.1.3 onder (ii) heeft het hof in rov. 13 miskend dat in casu niet gesteld of gebleken is dat de betreffende schoenen van een inferieure kwaliteit zouden zijn, dan wel dat indien deze schoenen aan Diesel zouden zijn voorgelegd Diesel geen toestemming zou hebben gegeven of toestemming zou hebben mogen onthouden vanwege de kwaliteit van de schoenen.
4.6.4. (Sub-)onderdeel 2.1.3 onder (iii) brengt naar voren dat de uitzonderingen van art. 8 lid 2 MRl strikt geïnterpreteerd dienen te worden.
4.7.1. Tegen de achtergrond dat ingevolge het verwijzingsarrest van 15 oktober 2010 de ‘toestemming voor het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen’ als uitgangspunt gegeven is, roepen de klachten de vraag op, of het hof in rov. 13
- -
uit zijn oordeel dat de toestemming beperkt was tot ‘het bij wijze van monsterneming en marktverkenning vervaardigen en distribueren van schoenen van eigen ontwerp’, en/of
- -
uit zijn oordeel dat Flexi Casual ‘de resultaten van de testverkopen […] eerst aan Diesel [moest] hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren’ voordat zij ‘van het merk DIESEL voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen/ distribueren’
heeft mogen afleiden dat sprake was van een bepaling van een licentieovereenkomst inzake ‘de waren […] waarvoor de licentie is verleend’ en(/of) ‘inzake de kwaliteit van de door de licentienemer vervaardigde waren’, als bedoeld in art. 8 lid 2 MRl.
4.7.2. In het verlengde hiervan roepen de klachten de vraag op of het hof kon oordelen dat Flexi Casual/Cosmos in strijd met gronden als in art. 8 lid 2 MRl voorzien heeft gehandeld
- -
door ‘op grote schaal door haar zelf vervaardigde schoenen van het merk Diesel in Spanje in de handel [te brengen]’
- -
door het ‘niet ter fiattering voorleggen aan Diesel of Difsa’, zo lang niet (door Diesel) gesteld is of gebleken is dat de door Cosmos in het verkeer gebrachte schoenen afwijken van kwaliteitseisen die Diesel heeft gesteld of redelijkerwijze kon stellen
(- en daarmee (rov. 17) dat Diesel aan haar bewijsopdracht had voldaan).
4.8.1. De hierboven weergegeven klachten bestrijden (nog) niét de eerder weergegeven rov. 9 en 10, die – met referte aan de verwijzingsinstructie van het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010 – de uitgangspunten voor het ten deze door het Haagse hof te verrichten onderzoek aangeven. In rov. 10 nam het Haagse hof zich voor te onderzoeken:
‘- [a] hoe (artikel 1.4 van) de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging moeten worden uitgelegd;
- -
b] of het hierbij gaat om (een) bepaling(en) die overeenkomt/overeenkomen met een van de in artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn bedoelde gronden, en zo ja
- -
c] of Flexi Casual door schoenen met het merk DIESEL in het verkeer te brengen in strijd met deze bepaling(en) heeft gehandeld.’
4.8.2. Bij de onder [b] bedoelde – met derdenwerking uitputting verhinderende – gronden van art. 8 lid 2 MRl ging het, voor zover voor deze zaak van belang, om bepalingen van de licentieovereenkomst inzake:
- ‘ de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend’
en/of
- ‘ de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren’.
4.8.3. In het licht van het klassieke syllogistische rechtsvindingsschema komt dit neer op [a] uitleg van de minor(es) in de onderhavige overeenkomst(en), en [b] vergelijking daarvan met de maiores in art. 8 lid 2 MRl, om daarmee [c] tot de conclusie te geraken.
4.9.1. Voor dit door het hof te verrichten onderzoek was uiteraard reeds reden omdat de omschrijvingen van de onderhavige clausules in de relatie Diesel/Difsa enerzijds en Flexi Casual/Cosmos anderzijds (de ‘minores’), niet ‘één op één’ samenvallen met de omschrijvingen van de in nr. 4.8.2 genoemde clausulesoorten van art. 8 lid 2 MRl (de ‘maiores’).
4.9.2. Het hof heeft in rov. 11 en 12 (uitmondend in de eerste volzin van rov. 13), onderzoek verricht naar de onder [a] bedoelde minores (en wel naar Spaans recht, vgl. rov. 11).
4.10.1. Of de onderhavige ‘minores’ onder (een van) de ‘maiores’ vallen, hangt enerzijds af van de uitleg van deze ‘minores’.
Maar het hangt anderzijds af van de uitleg die gegeven moet worden aan [b] de ‘maiores’ van art. 8 lid 2 MRl. Bij dit laatste heeft het Haagse hof in wezen volstaan met een verwijzing naar de conclusie van de A-G9.vóór het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010, waarna het hof oordeelde: ‘Het gaat hier derhalve om bepalingen als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn’.
4.10.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 oktober 2010 de desbetreffende opinie van de A-G echter niet gevolgd.
4.10.3. Daarmee liggen – andermaal – de hierboven in nrs. 4.7.1 - 4.7.2 aangegeven, door het middelonderdeel aan de orde gestelde vragen open. Bij de ‘maiores’ van art. 8 lid 2 MRl. gaat het om – Unierechtelijke – rechtsvragen, waaraan het Haagse hof geen nadere aandacht heeft gegeven (net zo min als de conclusie vóór het arrest van 15 oktober 2010).
Ik dien thans nader hierbij stil te staan.
4.11. In het Copad/Dior-arrest van HvJEU 23 april 2009, C-59/0810., heeft het Europese Hof niet alleen beslist over het limitatieve karakter van de door art. 8 lid 2 MRl toegelaten beperkingen in licentieovereenkomsten en over de derdenwerking daarvan. Het Hof heeft ook één van die beperkingsgronden inhoudelijk uitgelegd. Het betrof de grond, gelegen in ‘de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren’.
De desbetreffende uitleg was in die zaak evenwel toegespitst op de vraag of onder deze grond begrepen kan zijn een bepaling van een licentieovereenkomst die de licentiehouder om prestigeredenen verbiedt de van het merk voorziene waren (parfums) door te verkopen aan discounters (des ja, rov. 22-26). Voor de beantwoording van de hierboven aangeduide uitlegvragen biedt het Copad-arrest geen (nadere) aanknopingspunten.
4.12.1. Jurisprudentie van het HvJEU die zulke aanknopingspunten wél zou geven, is mij niet bekend. Evenmin ken ik (min of meer) richtinggevende jurisprudentie ter zake van hoge/ hoogste nationale rechterlijke instanies.
4.12.2. Aan de conclusie van A-G Kokott vóór het Copad/Dior-arrest ontleen ik nog:
‘47. Hieruit volgt dat alleen de in artikel 8, lid 2, van de richtlijn genoemde schendingen van de licentieovereenkomst in de weg staan aan de uitputting van het merkrecht. Wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel kan brengen zonder het merkrecht te schenden, dan moeten – zoals met name de Commissie benadrukt – zijn afnemers kunnen vertrouwen in de uitputting van dat merkrecht.
[…]
50. Het merkrecht wil in zoverre de mogelijkheid van controle op de kwaliteit van de producten waarborgen en niet de daadwerkelijke uitoefening van die controle. De licentiegever kan de licentiehouder controleren door in de overeenkomst bedingen op te nemen die de licentiehouder verplichten zijn aanwijzingen na te leven en hemzelf de mogelijkheid geven om die naleving af te dwingen. Indien de licentiegever bijvoorbeeld de vervaardiging van producten van slechte kwaliteit tolereert, terwijl hij over de contractuele middelen beschikt om dit te verhinderen, moet hij daarvoor ook de verantwoordelijkheid dragen.(15 [Arrest IHT Internationale Heiztechnik en Danzinger, punten 37 e.v.).]) Buiten de werkingssfeer van artikel 8, lid 2, van richtlijn 89/104 zijn deze controlemiddelen echter van contractuele aard en berusten niet op het merkrecht.
51. Dit geldt ook voor ongewenste distributievormen. Indien de merkhouder afziet van controle van de distributie of contractuele controlemogelijkheden dienaangaande niet benut, valt niet in te zien waarom hij tegenover derden zou mogen optreden op grond van zijn merk.’
4.13. Literatuuronderzoek heeft mij niet verder geholpen.
4.13.1. Het commentaar op (de Benelux-equivalent = art. 2.32 lid 2 BVIE van) art. 8 lid 2 MRl in handboeken van Nederlandse bodem als Gielen c.s., Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht (10e druk 2011), nr. 369, p. 322-323 en nr. 408, p. 360, resp. Cohen Jehoram /Van Nispen/Huydecoper, European Trade Mark Law (2010), par. 16.9.3, p. 594, is ondiep.
4.13.2. In de bundel van M. Franzosi (ed.), European Community Trade Mark (1997), heeft W.A. Hoyng het hoofdstuk Transfer and License (pp. 273-279) geschreven. De passages over het met art. 8 lid 2 MRl equivalente 22 lid 2 Gemeenschapsmerkenverordening (pp. 277-278) werpen geen nader licht op het probleem dat ons hier bezig houdt.
Hetzelfde geldt voor Gielen/Von Bomhard (eds.) Concise European Trade Mark and Design Law (2011), CTMR, Art. 22, p. 99-101 en TMHD, Art. 8, p. 340 (Renck).
4.13.3. Ook het Britse magnum opus Kerly’s Law on Trade Marks and Trade Names (15th ed. 2011, par. 13-073 - 13-075) helpt ons niet.
4.13.4. Het commentaar bij art. 22 in Eisenführ/Schennen, Gemeinschaftsmarkenverordnung (2003), levert evenmin iets vermeldenswaardigs op.
4.13.5. Art. 8 lid 2 MRl is in Duitsland omgezet in § 30 Abs. 2 Markengesetz. In de Duitse handboeken die iets dieper gaan, valt (slechts) op een discussie bij Fezer11., Ingerl & Rohnke12.en Ströbele & Hacker c.s.13.over de vraag of ten aanzien van de (in art. 8 lid 2 MRl comparerende) kwaliteitseisen ook een incidentele tekortkoming al dan niet moet ‘tellen’. Ik merk op dat voor zover de opzegbaarheid van de licentieovereenkomst voorwerp is van dit discussiepunt, zulks niets te maken heeft met de derdenwerking van art. 8 lid 2 MRl. Voor zover het gaat om de vraag of de (onwetende) wederverkoper van zo’n ‘Ausreiβerprodukt’ merkinbreuk maakt, is dat uiteraard wél het geval. Dat gezegd zijnde, constateer ik dat deze bijzonderheid in de onderhavige rechtsstrijd tussen Diesel en Makro c.s. niet aan de orde is.
4.13.6. Al moet de zoektocht door de hierboven genoemde literatuur beperkt en tevergeefs heten, daartegenover staat de daarmee wel verworven zekerheid dat verder speuren niet zal leiden tot (wellicht) nog te vinden antwoorden die tevens de status van een ‘acte clair’ zouden meebrengen. Ik zet dat onderzoek dus niet verder voort.
4.14. Mijnerzijds overweeg ik nog het volgende.
Vóór een ‘merkhoudervriendelijke’ uitleg van de hier aan de orde zijnde art. 8 lid 2 MRl-gronden valt aan te voeren, dat de op zich uiteraard wenselijke bereidheid om op ‘proef-basis’ licenties te verstrekken daardoor bevorderd kan worden.
Daar valt echter tegen in te brengen dat voor die bereidheid derdenwerking (zoals in art. 8 lid 2 MRl bedoeld) van een ‘proefpartij-clausule’ niet echt nodig is. Een kwaliteitsproef laat zich immers ook realiseren doordat de merkhouder met het oog op kwaliteitscontrole voor zichzelf (nog niet van het merk voorziene) proefexemplaren laat vervaardigen14.. Daarnaast laat art. 8 lid 2 MRl toe om – met derdenwerking – de licentie in de tijd te beperken, zodat de merkhouder op die wijze het risico van een onverhoopt niet naar tevredenheid verlopende licentieverhouding kan beperken. Het controleren op kwaliteit c.q. het afkeuren op grond van kwaliteit kan bovendien onbeperkt in de tijd – met derdenwerking – overeengekomen worden, waarbij het aan de merkhouder is om zodanige kwaliteits- en controlemodaliteiten te stipuleren en door te voeren als hem geraden voorkomt.
Daar komt bij dat het toekennen van derdenwerking aan vage ‘op proef-clausules’ of aan niet-objectieve (laat staan: niet inhoudelijk gesubstantieerde) kwaliteitseisen het risico van verkapte kwantitatieve beperkingen kan oproepen, terwijl kwantitatieve beperkingen vanzelfsprekend in de door art. 8 lid 2 MRl toegelaten gronden niet voorkomen.
4.15. Ten aanzien van de hierboven bedoelde rechtsvragen kan van een acte clair of van een acte éclairé niet gesproken worden. Derhalve acht ik het nodig om ten deze te concluderen tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU. In par. 5 van deze conclusie zal ik een voorzet doen voor een zodanige vraagstelling.
Verdere (sub-)onderdelen van onderdeel 2.1
4.16. Bij mijn bespreking van het cassatiemiddel ben ik thans toe aan de (sub-)onderdelen van onderdeel 2.1 vanaf 2.1.3 onder (iv).
4.17.1. De (sub-)onderdelen 2.1.3 onder (iv) en 2.1.5 verwijten hef hof te zijn voorbijgegaan aan (feiten blijkend uit) de daar vermelde de Spaanse procedure die resulteerde in arresten van het Hof van Appel te Valencia en het Spaanse Hooggerechtshof (Tribunal Supremo), en wel – hoofdzakelijk en kort gezegd – dat daaruit zou blijken dat geen sprake is van enig handelen in strijd met een contractuele bepaling in de verhouding Diesel-Difsa/Cosmos. Zoals (sub-)onderdeel 2.1.5 ten deze verwijst naar een verdere uitwerking van deze stellingname in onderdeel 2.2, verwijs ik hier naar mijn bespreking van dat onderdeel in par. 4.D van deze conclusie.
4.17.2. (Sub-)onderdeel 2.1.3 onder (v) behoeft geen afzonderlijke bespreking.
4.18.1. (Sub-)onderdeel 2.1.4 bevat een processuele motiveringsklacht. Het gaat over een door het hof in rov. 13 ten onrechte uit een stellingname van Makro (bij pleitnota 2011 van mr. Kaak, onder 5.9) afgeleide erkenning dat – ook volgens Makro – Flexi Casual de resultaten van de testverkopen immers eerst aan Diesel zou moeten hebben voorgelegd (zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren) voordat Flexi Casual schoenen van eigen makelij onder het merk DIESEL mag gaan vervaardigen/distribueren. Volgens de klacht is de desbetreffende stellingname van Makro gedaan in een andere context (nl. die van de economische verbondenheid) en dus door het hof uit haar verband getrokken.
4.18.2. Makro heeft bij dit (sub-)onderdeel 2.1.4 geen belang, omdat de door het hof in rov. 13 mogelijk ten onrechte aangenomen erkenning in de pleitnota niet dragend is voor zijn oordeel, getuige de woorden ‘naar ook Makro heeft opgemerkt’. Voor het overige is de vraag of dit door het hof aangenomen voorleggingsvereiste aan Makro kan worden tegengeworpen afhankelijk van de door het HvJEU te geven uitleg van art. 8 lid 2 MRl, terwijl de vraag of het hof voor het eventueel ontbreken van zo’n voorleggingsvereiste acht had moeten slaan op (feiten blijkend uit) de Spaanse procedure, onderwerp is van het nog te bespreken middelonderdeel 2.2.
4.19. (Sub-)onderdeel 2.1.5 kwam hierboven al ter sprake (nr. 4.17.1).
4.20.1. Voor zover (sub-)onderdeel 2.1.6 onder (i) klaagt dat het hof niet aangeeft waarop het de constatering dat vast zou staan dat de schaal waarop Cosmos schoenen in de handel heeft gebracht ‘groot’ zou zijn baseert, faalt het. Ik verwijs hiertoe naar de bespreking van onderdeel 2.3.1 in nrs. 4.23.1 - 4.23.2. Hetzelfde geldt voor (sub-)onderdeel 2.1.6 onder (ii).
4.20.2. Voor het overige heb ik de bespreking van (sub-)onderdeel 2.1.6 onder (i) meegenomen in de bespreking van de centrale klacht van onderdeel 2.1 hierboven.
4.21. (Sub-)onderdeel 2.1.6 onder (iii), klagend over hetgeen het hof in rov. 14 overwogen zou hebben aangaande een ‘artikel 4’, berust klaarblijkelijk op onjuiste lezing. In rov. 14 is geen ‘artikel 4’ aan de orde (wel: artikel 1.4).
4.C. Thema (iii). Miskenning van de verwijzingsinstructie op het punt van de (al dan niet) als vaststaand aan te nemen feiten, respectievelijk op het punt van de (al dan niet) aan partijen toegelaten aanpassing van hun stellingen?
4.22. Zoals eerder aangegeven, laat ik een bespreking van thema (iii) (onderdeel 2.2; (sub-) onderdelen 2.21 - 2.26) voorafgaan door een bespreking van thema (ii) (onderdeel 2.3 t/m onderdeel 2.10).
4.23.1. Volgens onderdeel 2.3.1 heeft het hof in rov. 7 en rov. 9 miskend dat het ingevolge rov. 3.3.5 van het verwijzingsarrest tot uitgangspunt moet nemen dat Diesel toestemming heeft gegeven tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen. Het hof heeft dit miskend door in rov. 9 de verwijzingsinstructie van de Hoge Raad te lezen als zou het hof moeten beoordelen ‘of toestemming van Diesel geacht moet worden te hebben ontbroken voor het – in strijd met die beperkingen – op grote schaal verhandelen van haar merk voorziene schoenen.’ Volgens het onderdeel heeft de Hoge Raad zich in het geheel niet uitgelaten over de schaal waarop de verhandeling zou hebben plaatsgevonden en heeft de Hoge Raad ook nergens in rov. 3.3.6 – expliciet of impliciet – geoordeeld dat het op grote schaal verhandelen van schoenen in strijd met een ‘Copad-beperking’ zou zijn.
4.23.2. De klacht faalt omdat zij berust op onjuiste lezing van de rov. 7 en 9 van het bestreden arrest, die is ingegeven door een eveneens onjuiste lezing van rov. 3.3.5 en 3.3.6 van het verwijzingsarrest.
De klacht miskent ’s Hogen Raads verwijzing in rov. 3.3.6 van het verwijzingsarrest naar ‘de feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd’. De Hoge Raad heeft daar – voor zover hier van belang – als feit genoemd, dat:
‘- Diesel of Difsa met het hiervoor in 3.1 (iii) geciteerde art. 1.4 van de overeenkomst van 29 september 1994 tussen Difsa en Flexi Casual, niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel;’.
Ingevolge rov. 3.3.5 en rov. 3.3.6 van het verwijzingsarrest, die (uiteraard) in samenhang moeten worden bezien, diende het Haagse hof weliswaar de toestemming van Diesel tot uitgangspunt te nemen (rov. 3.3.5), maar het diende vervolgens nu juist (rov. 3.3.6, ‘echter’) na te gaan of in afwijking van dit uitgangspunt, ‘de feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd’ meebrengen dat ‘niettemin’ gezegd moet worden dat die toestemming ontbrak op aan art. 8 lid 2 MRl ontleende gronden. Gelet op het zojuist geciteerde, door de Hoge Raad in rov. 3.3.6 aangegeven feitelijke uitgangspunt, moest dus (nu juist) onderzocht worden of het ontbreken van een toestemming tot ‘het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel’, in samenhang met aan art. 8 lid 2 MRl ontleende gronden, moest leiden tot doorbreking van de ingevolge rov. 3.3.5 tot uitgangspunt te nemen toestemming. Blijkens het verwijzingsarrest is voor die eventuele doorbreking derhalve, naast de (te onderzoeken) aanwezigheid van een of meer aan art 8 lid 2 MRl ontleende gronden, het feitelijk ontbreken van een toestemming tot ‘het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel’ constitutief.
Het hof is blijkens zijn rov. 7 en 9 uitgegaan van deze lezing van de verwijzingsinstructie. Die lezing houd ik – anders dan de lezing van het onderdeel – voor de juiste, zodat het onderdeel faalt.
4.24. De klacht van onderdeel 2.3.2 bouwt geheel voort op (of vormt een herhaling van) onderdeel 2.3.1 en deelt het lot daarvan.
4.25. Onderdeel 2.3.3 berust m.i. op een misverstand. Het onderdeel zegt zich te richten tegen de deeloverweging van het hof in rov. 9, dat ‘[h]et ontbreken van toestemming niet15.reeds [voortvloeit] uit het in cassatie in stand gelaten oordeel van het Amsterdamse hof dat geen sprake is geweest van impliciete toestemming volgens de Davidoff-maatstaf, nu die maatstaf een strenge is en alleen geldt wanneer geen economische verbondenheid kan worden aangenomen’.
Ik merk op dat – nadat het hof in rov. 7 (overeenkomstig rov. 3.3.5 van het verwijzingsarrest) de toestemming van Diesel tot uitgangspunt heeft genomen – deze deeloverweging niet anders dan ten voordele van Makro c.s. strekt. Een klacht daartegen verbaast dan ook.
Ik merk vervolgens op dat al hetgeen in onderdeel 2.3.3 wordt aangevoerd, inhoudelijk bezien niet een bestrijding van de deeloverweging blijkt in te houden, maar deze juist blijkt te ondersteunen. Vandaar dat ik uitga van een misverstand bij de steller van het onderdeel16..
4.26.1. Onderdeel 2.4 is gericht tegen rov. 10. De klacht behelst in de kern dat het hof bij zijn daar aangegeven onderzoeksprogramma geen plaats heeft ingeruimd voor het aanvullen van feitelijke stellingen, waarbij – blijkens het vervolg – het onderdeel met name het oog heeft op (feiten blijkend uit) de in het onderdeel vermelde Spaanse procedure die resulteerde in arresten van het Hof van Appel te Valencia en het Hooggerechtshof (Tribunal Supremo).
4.26.2. Het onderdeel roept de vraag op of het Haagse hof bij zijn onderzoeksafbakening in rov. 10 geoordeeld heeft overeenkomstig de verwijzingsinstructie (in rov. 3.3.5 en 3.3.6) van het arrest van de Hoge Raad 15 oktober 2010, en vraagt dus (andermaal) om een analyse daarvan.
4.26.3. Ingevolge rov. 3.3.6 van het verwijzingsarrest diende het hof de vraag te beantwoorden ‘of de feiten die de HR in zijn tussenarrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd, meebrengen dat niettemin gezegd moet worden dat die toestemming ontbrak op de in het Copad-arrest genoemde, aan art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden’ (cursivering van mij, A-G).
Ik herhaal nog eens rov. 4, tweede alinea van HR 11 juli 2008. Het gaat om de feiten, dat:
‘- Diesel of Difsa met het hiervoor in 3.1 (iii) geciteerde art. 1.4 van de overeenkomst van 29 september 1994 tussen Difsa en Flexi Casual, niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel;
- -
Makro c.s. niet hebben mogen begrijpen dat Flexi Casual respectievelijk Cosmos dit recht wel aan die overeenkomst kon ontlenen;
- -
voorzover Flexi Casual aan de hiervoor in 3.1 (iv) vermelde machtiging meer rechten kan ontlenen dan aan de overeenkomst van 29 september 1994, daaruit niet voortvloeit dat zij of Cosmos een algemeen recht tot het produceren van schoenen met het DIESEL-woordmerk hadden.’
4.26.4. Blijkens rov. 3.3.6 van het verwijzingsarrest mocht het Haagse hof niet louter op basis van deze feiten oordelen dat die meebrengen dat toestemming ontbrak op (nu kort gezegd) ‘Copad-gronden’: anders had de HR zelf in het arrest van 15 oktober 2010 in die zin kunnen oordelen, en was verwijzing naar het Haagse hof niet nodig geweest. Het Haagse hof diende het ontbreken van toestemming op basis van ‘Copad-gronden’ juist te onderzoeken, waarbij het zich echter wél diende te baseren op de in even bedoelde in rov. 4 van het tussenarrest neergelegde feiten: getuige de woorden ‘of de feiten die de HR in zijn tussenarrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd, meebrengen…’ (cursivering van mij, A-G).
4.26.5. De HR gaf in rov. 3.3.6 van het verwijzingsarrest nog aan: ‘De bewijslast ter zake van deze uitzondering rust in beginsel op Diesel. Aangezien partijen met (dit aspect van) het Copad-arrest geen rekening hebben kunnen houden, zullen zij in de procedure na verwijzing met het oog op de beantwoording van deze vraag hun stellingen mogen aanpassen’ (cursivering, nu van de woorden ‘deze vraag’, van mij, A-G).
4.26.6. Teruggrijpend op de volzin ervoor in rov. 3.3.6, betreft ‘deze vraag’ (dus) ‘de vraag […] of de feiten die de HR in zijn tussenarrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd, meebrengen dat niettemin gezegd moet worden dat die toestemming ontbrak op de in het Copad-arrest genoemde, aan art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden’ (cursivering, nu van de woorden ‘de feiten’, van mij, A-G).
4.26.7. Een en ander brengt mij tot de opinie dat de verwijzingsinstructie het aan het Haagse hof opgedragen onderzoek, wat de feiten betreft, beperkt tot de interpretatie van het in rov. 4, tweede alinea van HR 11 juli 2008 genoemde feitenbestand, en dat de nadere inbreng die partijen mogen leveren in dat opzicht daartoe beperkt is. Derhalve: met uitsluiting van nieuwe of andere feiten.
Het gaat dus (na eventuele nadere inbreng van partijen ter zake) om interpretatie van dát feitenbestand door het Haagse hof in het licht van de – door het Copad-arrest van het HvJEU in het licht gestelde – vraag of de zijdens Diesel gegeven toestemming geclausuleerd moet heten door (weer kort gezegd) ‘Copad-gronden’. Oftewel: het door het hof in rov. 10 bedoelde onderzoek.
4.26.8. Het onderdeel wijst erop dat de Hoge Raad in rov. 3.3.3 van het arrest van 15 oktober 2010 bij de dáár aan de orde zijnde verwijzingsinstructie (ten aanzien van de economische verbondenheid) heeft aangegeven dat ‘dit onderzoek dient te geschieden op de grondslag van de door partijen in dit geding reeds aangevoerde feiten die betrekking hebben op de rechtsverhoudingen tussen Diesel, Difsa, Flexi Casual en Cosmos. Partijen zullen dus niet de gelegenheid hebben hun feitelijke stellingen op dit punt aan te passen’; en dat de HR in rov. 3.3.6 aangeeft dat partijen hun ‘stellingen’ ter zake van het hier bedoelde onderzoek (wél) mogen aanpassen.
Het onderdeel miskent hierbij echter dat de formulering in rov. 3.3.6 van de daar genoemde mogelijkheid van aanpassing van stellingen geenszins onbeperkt luidt, maar juist is begrensd zoals in de nrs. hierboven aangeven.
Dat ook binnen die begrenzing een mogelijkheid van aanpassing van stellingen alleszins zinvol mag heten, is bij de bespreking van middelonderdelen van thema (i) gebleken.
4.26.9. Als gezegd, laat de verwijzingsinstructie in rov. 3.3.6 m.i. geen ruimte voor het inbrengen van nieuwe of andere feiten, zoals de in onderdeel 2.4 bedoelde (feiten blijkend uit) de nader in het onderdeel vermelde de Spaanse procedure. Waar het Haagse hof m.i. met juistheid hiervan is uitgegaan, dient onderdeel 2.4 te falen. Aan de uitwerking die Makro c.s. in het cassatiemiddel aan dat onderdeel hebben gegeven kom ik aldus niet toe.
4.26.10. Mocht ik rov. 3.3.6 van het verwijzingsarrest in dit opzicht misverstaan en mocht hetzelfde gelden voor het Haagse hof, dan acht ik onderdeel 2.4 (en in het verlengde daarvan onderdelen 2.2.1 en 2.2.2, zie hierna nrs. 4.30 - 4.33) gegrond. In dat geval zullen na vernietiging en opvolgende verwijzing de in het onderdeel bedoelde feiten alsnog onderzocht moeten worden. In dat geval zal de Hoge Raad tevens aanleiding hebben om te bezien of hij (vooralsnog) zal afzien van beoordeling van de klachten van thema (i) en van naar aanleiding daarvan aan het HvJEU te stellen prejudiciële vragen.
4.27.1. Onderdeel 2.5 klaagt over ’s hofs oordeel in de laatste volzin van rov. 3 dat de Spaanse uitspraken in deze procedure slechts in zoverre een rol spelen dat daaraan informatie kan worden ontleend over de inhoud van Spaans recht, dat bij bepaalde aspecten van deze zaak moet worden toegepast. Volgens het onderdeel berust die overweging in de eerste plaats op een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof ambtshalve onderzoek moet doen naar (de inhoud van) vreemd recht als het meent dat dat recht op bepaalde aspecten van een zaak van toepassing is.
4.27.2. Deze rechtsklacht berust op een verkeerde lezing van het arrest en faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft niet miskend dat in gevallen waarin voor bepaalde aspecten van de zaak het Spaanse recht van belang mocht zijn, het hof dat recht (ambtshalve) moet toepassen. Het hof brengt in de gewraakte passage van rov. 3 niet méér tot uitdrukking dan dat Spaanse uitspraken bij een dergelijke toepassing van Spaans recht als kenbron kunnen fungeren.
Bovendien faalt de klacht bij gebrek aan belang, omdat ten aanzien van de thans – na verwijzing – aan de orde zijnde vraag naar derdenwerking ex art. 8 lid 2 MRl, niet het Spaanse recht maar het Europese Unierecht doorslaggevend is. Zelfs in het geval dat naar Spaans recht zou gelden dat de door Diesel/Difsa in haar contractuele relatie met Flexi Casual/Cosmos gestipuleerde voorwaarden ten aanzien van het ‘proef’-karakter en/of de kwaliteit van de schoenen derdenwerking hebben jegens Makro, is het niet aannemelijk dat Diesel dit gegeven als kenbron kan gebruiken met het oog op een geslaagd beroep op art. 8 lid 2 MRl en het Copad/Dior-arrest. Uit dat arrest is gebleken dat een autonoom criterium moet worden aangelegd inzake de derdenwerking. Dat niet het Spaanse recht maar het Unierecht beslissend moet zijn, was ook reeds onderkend door het Amsterdamse hof met betrekking tot de vraag of de schoenen op het Iberisch schiereiland – en daarmee in de Europese Economische Ruimte – met toestemming van Diesel door Flexi Casual/Cosmos in het verkeer zijn gebracht (de ‘in beginsel’-toestemming)17..
4.27.3. Gelet op het vorenstaande ontberen de twee motiveringsklachten aan het slot van onderdeel 2.5 belang.
4.28. De onderdelen 2.6, 2.7 en 2.8 delen – in al hun (sub-)onderdelen – het lot van onderdeel 2.4. Dat daarmee – anders dan in het kader van deze onderdelen betoogd wordt – de vernietiging en verwijzing door de Hoge Raad bij arrest niet zinledig geweest is, is gebleken bij de bespreking van de middelonderdelen van thema (i). Dat geldt ook voor onderdeel 2.9, behoudens de vooropstelling in die klacht, die herinnert aan de centrale klacht van thema (i).
4.29.1. Onderdeel 2.10 klaagt over de deeloverweging in rov. 17, waar het hof overweegt:
‘De cassatieklacht tegen de verwerping door het hof Amsterdam van grief 4 van Makro is door de HR niet gehonoreerd (rov. 3 5 van zijn tussenarrest)’.
4.29.2. De desbetreffende overwegingen van hof Amsterdam luidden:
‘4.17 Makro c.s. hebben in grief 4 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomst van 29 september 1994 geen bepalingen inzake het auteursrecht bevat en dat niet kan worden aangenomen dat door Diesel toestemming is gegeven voor het gebruik van het in DIESEL-beeldmerk vervatte, auteursrechtelijk beschermde werk.
4.18 Uit het voorafgaande volgt dat ook deze grief faalt. Daar komt nog bij dat Diesel – naar zij onbestreden heeft gesteld (memorie van antwoord nr. 56) – in 1994 nog geen gebruik maakte van het DIESEL-beeldmerk, ten aanzien van welk merk Diesel tevens auteursrechthebbende is. Dit merk is ook pas op 19 februari 1999 als Gemeenschapsmerk ingeschreven. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt dan ook niet in te zien
waarom Flexi Casual/Cosmos aan de overeenkomst van 29 september 1994 het recht meenden te kunnen ontlenen haar schoenen van het auteursrechtelijk beschermde DIESEL-beeldmerk te voorzien. Grief 4 faalt derhalve eveneens.’
4.29.3. Rov. 3.5 van het tussenarrest van de Hoge Raad (11 juli 2008) luidde:
‘3.5 (b) De eventuele schending van het auteursrecht van Diesel op het beeldmerk
Hetgeen hiervoor in 3.4.4 is overwogen brengt mee dat ook onderdeel 2.3, dat zich keert tegen het oordeel van het hof in rov. 4.17-4.18 dat – kort gezegd – het verhandelen van de door Cosmos in het verkeer gebrachte schoenen een inbreuk meebrengt op het auteursrecht dat Diesel op haar beeldmerk heeft, faalt. De klachten van het onderdeel berusten namelijk op het, hiervoor verworpen, uitgangspunt dat het hof was gebonden aan de uitspraak van het hof te Valencia.’
4.29.4. Ik lees in onderdeel 2.10 niet dat dit onderdeel opnieuw uitspraken van de Spaanse rechters ter discussie zou willen stellen (in welk geval onderdeel 2.10 het lot van onderdeel 2.4 zou delen).
4.29.5. Onderdeel 2.10 raakt een ander punt (en klaagt in dit opzicht m.i. genoegzaam). Het punt is dit.
(i) Nu de zaak een wending heeft genomen waarbij moet worden uitgegaan van toestemming van Diesel, en waarbij beslissend zal zijn of de door Diesel/Difsa en haar relatie met Flexi/Casual gemaakte restricties vallen onder in art. 8 lid 2 MRl genoemde gronden;
(ii) nu niet uitgesloten is – afhankelijk van de beantwoording door het HvJEU van de op basis van (sub-)onderdelen 2.1.1 e.v. te stellen prejudiciële vragen – dat de door Diesel/Difsa gemaakte restricties niét onder de in art. 8 lid 2 genoemde – derdenwerking meebrengende – gronden vallen, zodat Diesel per saldo aan Makro c.s. geen merkinbreuk zou kunnen verwijten;
(iii) nu het bij het onderwerp van onderdeel 2.10 gaat over een op een beeldmerk (een gestileerde letter D) ingeroepen auteursrecht;
(iv) nu het Hof van Justitie in de context van de uitputtingsregeling van art. 7 MRl (waarop art. 8 MRl voortbouwt) heeft geoordeeld dat in een (parallelimport) zaak waarin een merkhouder tevens een beroep doet op auteursrechtelijke bescherming van de betrokken merken, de door het auteursrecht verleende bescherming ‘hoe dan ook niet verder kan gaan dan de bescherming die in dezelfde omstandigheden aan de rechthebbende op een merkrecht wordt verleend’18.;
(v) nu de verwerping door de Hoge Raad van toenmalig onderdeel 2.3 van Makro c.s. in het arrest van 11 juli 2008 geen enkel verband hield met het bovenstaande en de Hoge Raad daarover dus nog niet beslist heeft;
kan de klacht gegrond blijken, indien beantwoording van een nader daarop toe te spitsen prejudiciële vraag daartoe eveneens aanleiding zou blijken te geven. Ik verwijs naar de hierna voorgestelde prejudiciële vraag 619..
4.D. Thema (ii). Schending van het recht door de (inmiddels definitieve) uitspraken van de Spaanse rechter in de verwante zaak Diesel/Cosmos en Flexi Casual (zelfs) niet als bewijsmiddel te aanvaarden, en schending van het recht door niet over te gaan tot een bevel ex art.22 en/of 843a Rv aan Diesel om haar desbetreffende procesdossier over te leggen?
4.30. In (hoofd-)onderdeel 2.2, gericht tegen rov. 3 (en rov. 17), stellen Makro c.s. de uitspraken van het Hof van Appel te Valencia en van het Spaanse Tribunal Supremo aan de orde. Terwijl – zoals gebleken is – onderdeel 2.4 (gericht tegen rov. 10) klaagt dat het buiten beschouwing laten van (feiten blijkend uit) deze arresten in strijd zou zijn met de verwijzingsinstructie in het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010, is de invalshoek van onderdeel 2.2.1, uitgewerkt in onderdeel 2.2.2 dat het Haagse hof het beroep van Makro c.s. op de Spaanse arresten voor wat betreft de onbeperkte toestemming zijdens Diesel voor het in het verkeer brengen van de onderhavige schoenen, niet als bewijsmiddel in aanmerking heeft willen nemen.
4.31. M.i. moet deze klacht falen op de gronden die ik bij de voorafgaande bespreking van onderdeel 2.4 heb aangegeven. De vraag of de hier bedoelde (feiten blijkend uit) deze Spaanse arresten als bewijsmiddel aan de orde kunnen komen, is in de onderhavige procesfase niet afhankelijk van het door Makro c.s. ingeroepen art. 152 Rv. (waarin uiteraard geen beletsel is te zien), maar van de vraag of de verwijzingsinstructie in het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010 zulks toelaat. Dit wordt door Makro c.s. kennelijk ook onderkend in onderdeel 2.2.2 van het cassatiemiddel. Hetgeen daar wordt aangevoerd, vond zijn weerspreking bij de behandeling van onderdeel 2.4 (hierboven nrs. 4.26.1 - 4.26.9).
4.33. Deze klacht moet m.i. het lot van de tegen rov. 3 gerichte klacht van dit onderdeel (2.2.2) delen – en daarmee, als in nr. 4.31 aangegeven, het lot van onderdeel 2.4. Indien, zoals ik meen, de verwijzingsinstructie in het arrest van 15 oktober 2010, geen ruimte biedt voor aanvulling van (feiten blijkend uit) de Spaanse arresten, moet hetzelfde gelden voor (feiten blijkend uit) Diesels Spaanse procesdossier ten deze. Dan is er, zoals het hof in rov. 18 overweegt, inderdaad geen grond voor de voor Makro c.s. verzochte/gevorderde overlegging.
4.34. Daaraan kan m.i. niet afdoen hetgeen in onderdeel 2.2.2 onder (ii) op blz. 26 en 27 van de cassatiedagvaarding nader is aangevoerd. Ik bespreek de daar vermelde klachten gezamenlijk met onderdeel 2.2.3.
4.35. De onderdelen miskennen dat in de procedure na verwijzing de vraag of Makro de via (afnemers van) Cosmos verkregen Diesel-schoenen mocht (door-)verkopen, louter is gaan afhangen van de vraag of (c.q. in welke mate) aan bepalingen in de overeenkomst van 1994 en de ‘machtiging’ van 1994 derdenwerking jegens Makro toekomt.
De onderdelen borduren in al hun subonderdelen voort op de toestemmingskwestie in de contractuele verhouding Diesel-Difsa-Flexi Casual-Cosmos. Hierboven (nr. 3.1) bleek dat van ‘in beginsel’-toestemming moet worden uitgegaan, gelet op de niet langer bestreden economische verbondenheid tussen deze partijen. Aan de privaatrechtelijk-dogmatische bijzonderheid dat tevens van toestemming ex art. 7 lid 1 MRl moet worden gesproken voor zover Diesel zich op de voet van art. 8 lid 2 MRl niet jegens Makro kan beroepen op derdenwerking van bepalingen in Diesels contractuele relatie met Flexi Casual/Cosmos20., komt in de onderhavige procedure na verwijzing geen praktische betekenis toe. Voor het antwoord op de – op basis van prejudicieel uitsluitsel van het HvJEU21.– te beantwoorden vraag of Makro als derde (parallelimporteur) licentievoorwaarden van Diesel/Difsa tegen zich moet laten gelden, komt aan de Spaanse uitspraken en aan Diesels Spaanse procesdossier geen betekenis toe, of althans zo weinig dat het Haagse hof kon oordelen dat Makro onvoldoende (nl. geen direct of concreet22.) belang heeft bij overlegging daarvan. Dat is wat het hof kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen in rov. 3 van het bestreden arrest, met name waar hij overweegt dat het feitencomplex waarvan in deze procedure moet worden uitgegaan niet identiek is aan dat waarop de Spaanse uitspraken zijn gebaseerd23..
4.36.1. Het eerste onderdeel 2.2.424.klaagt over miskenning in rov. 3 (en voortbouwende overwegingen) van art. 28 lid 3 EEX-Verordening.
4.36.2. Ook dit onderdeel stuit af op hetgeen n.a.v. de onderdelen 2.2.2 en 2.2.3 is opgemerkt. Het miskent dat er geen sprake is van een situatie van tegenstrijdige beslissingen tussen Nederlandse en Spaanse rechters, nu ook in de onderhavige Nederlandse procedure als uitgangspunt geldt dat de schoenen met toestemming van Diesel in het verkeer zijn gebracht.
Thans staat centraal de uitzondering van art. 8 lid 2 MRl, en in dat kader de vraag van de derdenwerking jegens een partij als Makro: een ‘laatste redmiddel’ voor Diesel jegens Makro. Dit door de verwijzingsinstructie in het HR-arrest van 15 oktober 2010 aangegeven laatste redmiddel impliceert aldus een ander feitencomplex (vgl. rov. 3 van het arrest a quo).
De vraag of naar Spaans recht ook het ‘Haviltex-criterium’ geldt en de vraag wat de Spaanse rechter ten aanzien van Makro al dan niet heeft mogen afleiden uit de overeenkomst van 1994 en de ‘machtiging’ van 1994 waarbij Makro geen partij is, heeft voor de onderhavige procedure Diesel/Makro geen praktische betekenis. Artikel 152 Rv. vormt uiteraard geen beletsel om (vrije) bewijskracht toe te kennen aan de Spaanse uitspraken en aan de inhoud van Diesels Spaanse procesdossier, maar voor de honorering van een vordering op grond van art. 843a Rv. moet een direct en concreet belang bestaan (vgl. nr. 4.35).
4.36.3. Voor zover het onderdeel wil verdedigen dat het onthouden van een aanspraak ex art. 843a Rv. met betrekking tot in een andere lidstaat gewezen uitspraken en het daaraan ten grondslag liggende procesdossier, een schending oplevert van het binnen de Europese Unie geldende beginsel van vrij verkeer van goederen (gelijk te stellen met een verboden kwantitatieve invoerbeperking c.q. maatregel van gelijke werking in de zin van art. 34 VWEU), kan het ook niet tot cassatie leiden.
In de eerste plaats is art. 843a Rv. zonder onderscheid op binnenlandse en ingevoerde goederen van toepassing, terwijl het artikel niet tot doel heeft het handelsverkeer met de andere lidstaten te regelen. In de tweede plaats is de mogelijkheid dat onderdanen van andere lidstaten minder geneigd zullen zijn de van het DIESEL-merk voorziene goederen (parallel) te importeren in een lidstaat als Nederland, omdat art. 843a Rv. (of een equivalent daarvan in een lidstaat) in bepaalde gevallen geen verplichting oplegt aan een partij tot overlegging van in een andere lidstaat gewezen uitspraak en het daaraan ten grondslag liggende procesdossier, zo onzeker en indirect, dat men van een nationale bepaling die geen bindende kracht toekent aan een vonnis, niet kan zeggen dat dit de handel tussen de lidstaten belemmert. Deze twee onderling samenhangende redenen die de klacht doen falen, kunnen worden gegrond op constante rechtspraak van het HvJEU over de uitleg van de art. 28 en 30 EG (thans art. 34 en 36 VWEU)25.. Een vergelijkbaar argument heeft Makro vergeefs aangevoerd in de zaak die leidde tot het tussenarrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008.
4.37. Het tweede onderdeel 2.2.4 bevat een herhaling van eerdere klachten van het middel en deelt het lot daarvan.
4.38. Onderdeel 2.2.5 behoeft geen afzonderlijke bespreking.
5. Aan het HvJEU voor te leggen prejudiciële vragen
De vragen van uitleg van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (hierna: de Merkenrichtlijn) waarvan ik, blijkens hetgeen ik eerder in deze conclusie heb aangegeven, beantwoording door het Hof van Justitie nodig zou achten voor de beslissing op het onderhavige cassatieberoep, zijn de volgende.
1. Dient art. 8, lid 2 van de Merkenrichtlijn aldus uitgelegd te worden dat onder een bepaling van een licentieovereenkomst inzake ‘de waren […] waarvoor de licentie is verleend’ en/of ‘de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren’, begrepen kan worden: een bepaling die de bevoegdheid van de licentienemer beperkt tot ‘het bij wijze van monsterneming en marktverkenning vervaardigen en distribueren van schoenen van eigen ontwerp’ (hierna: proefpartijen), op basis waarvan de merkhouder (al dan niet) kan besluiten een niet tot zulke proefpartijen beperkte licentie te verlenen?
2. Dient, bij bevestigende beantwoording van vraag 1, de Merkenrichtlijn aldus uitgelegd te worden:
3. a) dat zij autonome Unierechtelijke eisen stelt aan (i) de wijze waarop en (ii) de duidelijkheid waarmee een zodanige bepaling in de licentieovereenkomst is neergelegd,
dan wel
( b) dat zij zulks aan de regels ten aanzien van totstandkoming en uitleg van overeenkomsten van de lidstaten overlaat?
3. Indien vraag 2 wordt beantwoord in de onder (a) bedoelde zin, welke zijn dan de Unierechtelijke eisen?
4. Indien vraag 1 (in voorkomend geval met inachtneming van het antwoord op de vragen 2 en 3), bevestigend beantwoord wordt, dient de Merkenrichtlijn dan aldus uitgelegd te worden:
5. a) dat de loutere overschrijding door de licentienemer van hetgeen in het gegeven geval als proefpartij(en) dient te worden aangemerkt en/of het loutere niet voorleggen van de waren door de licentiehouder aan de licentiegever met het oog op kwaliteitstoetsing, volstaat om een schending van de in vraag 1 bedoelde bepalingen aan te nemen,
dan wel
( b) dat daarvoor nadere eisen gelden?
5. Indien vraag 4 in de onder (b) bedoelde zin beantwoord wordt, geldt of gelden dan als zodanige nadere eis(en):
6. a) dat de licentienemer ter zake door de licentiegever in gebreke gesteld is, en/of
7. b) dat vastgesteld is dat door de licentienemer in het verkeer gebrachte waren afwijken van kwaliteitseisen die de merkhouder daadwerkelijk heeft gesteld of redelijkerwijze kon en kan stellen, en/of
8. c) andere eisen?
6. Strekt, onder omstandigheden als in de vorige vragen bedoeld, rov. 58 van het arrest van het Hof van Justitie van 4 november 1997 (zaak C-337/95, Jur. 1997, p. I-6031, Dior/Evora)
– waarin het Hof, samengevat, heeft geoordeeld dat in een (parallelimport) zaak waarin een merkhouder tevens een beroep doet op auteursrechtelijke bescherming van de betrokken merken, de door het auteursrecht verleende bescherming van de beschermde werken ‘hoe dan ook niet verder kan gaan dan de bescherming die in dezelfde omstandigheden aan de rechthebbende op een merkrecht wordt verleend’ –
zich mede uit tot het geval waarin ten tijde van het ontstaan van de economische band tussen de merkhouder/auteursrechthebbende enerzijds en de onderneming die de waren in het verkeer heeft gebracht anderzijds, laatstbedoelde onderneming nog geen gebruik maakte van dát (beeld-)merk (tevens werk), maar daarvan wél gebruik maakte ten tijde van de verdere duur van haar economische band met de merkhouder/auteursrechthebbende?
6. Conclusie
Mijn conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad, alvorens nader te beslissen, aan het Hof van Justitie van de Europese Unie verzoekt uitspraak te doen over vragen van uitleg van Richtlijn 89/104/EEG als hierboven vermeld.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G i.b.d.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑07‑2013
LJN BK2759, NJ 2011, 165, IER 2010, nr. 9, p. 57 m.nt. HMHS.
LJN BN1414, NJ 2011, 166 m.nt. ChG, BIE 2010, nr. 108, p. 4621 m.nt. P.J.M. Steinhauser, IER 2011, nr. 32, p. 238 m.nt. HMHS.
Dit geldt met name ook voor de nummeringssystematiek van het cassatiemiddel.
Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1), zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3).
Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (Gecodificeerde versie) (PB 2008, L 299, blz. 25).
In de gecodificeerde versie wordt elk van de vijf genoemde categorieën van bepalingen in licentieovereenkomsten voorafgegaan door een letteraanduiding: (a) tot en met (e).
Weergegeven op blz. 12-14 van de cassatiedagvaarding.
Dezelfde A-G als de auteur van de nu voorliggende conclusie.
Copad c.s./Dior (C-59/08), Jur. p. I-3421, IER 2009, nr. 47, p. 207 m.nt. ChG, SEW 2011, nr. 13, p. 38 m.nt. R. Ludding.
Markenrecht, 4. Auflage 2009, § 30, Rnr. 30 (p. 1881).
Markengesetz, 3. Auflage 2010, §30, Rnr. 43-44 en 85 (p. 1180 resp. p. 1192).
Markengesetz, 10. Auflage 2012, § 30, Rnr. 51 (p. 1399).
Respectievelijk bij diensten: demonstraties verlangt.
Zie over dit woord ‘niet’ nader hieronder.
Mogelijk is het bij de vorige voetnoot bedoelde woord ‘niet’ (in rov. 9) uit het oog verloren bij het opstellen van onderdeel 3.2.3.
Ik verwijs in dit verband naar de conclusie, nrs. 4.45 - 4.46, vóór het arrest tussen partijen van HR 11 juli 2008.
HvJEG 4 november 1997 (C-337/95), Jur. 1997, p. I-6031, NJ 2001, 132 m.nt. Spoor onder nr. 134, AMI 1998, p. 6 m.nt. FWG, BIE 1998, nr. 41, p. 195 m.nt. Ste, IER 1997, nr. 55, p. 225 (Dior/Evora).
Vgl. de nrs. 4.65-4.66 in de conclusie vóór het arrest van HR 11 juli 2008, en de in die conclusie voorgestelde vraag 5, waarop de nu voorgestelde vraag 6 een variant vormt.
Zie bijv. de noot van HMHS, nrs. 18-19, onder het arrest van HR 15 oktober 2010, in IER 2011, nr. 32, op pp. 250-251.
Vgl. de bespreking van onderdeel 2.1.1 e.v. (thema (i)).
Vgl. bijv. Bosch-Boesjes 2012, T&C Rv. art. 843a, aant. 2. In deze zaak is een (aanvullend) beroep op art. 1019a Rv. niet aan de orde.
Ter voorkoming van misverstand: de discussie over het al dan niet toekennen van bewijskracht ex art. 152 Rv. aan de Spaanse uitspraken is alleen zinvol als die uitspraken niet erkend worden dan wel die erkenning niet wordt ingeroepen. Erkenning van veemde beslissingen heeft immers tot doel hier te lande dezelfde rechtsgevolgen toe te kennen als nationale beslissingen. De leer van de ‘subjectieve en objectieve draagwijdte van de in den vreemde gegeven beslissing’ (de reikwijdte of het effect van het gezag van gewijsde van buitenlandse beslissingen) speelt in de onderhavige context dan ook niet. Dat was nog anders in de fase van de procedure die leidde tot het tussenarrest van de Hoge Raad van 15 juli 2008, rov. 3.4.1 - 3.4.4; vgl. ook de conclusie voor dat arrest, nr. 4.49 e.v. en voetnoot 54 aldaar.
Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen met het nummer 2.2.4.
HvJ EG 7 maart 1990, C-69/88, Jur. 1990, p. I-538 (H. Krantz GmbH & Co./Ontvanger), met conclusie A-G Darmon, par. 13, en met noot MRM in TVVS 1990, nr. 90/4, p. 105; HvJ EG 13 oktober 1993, C-93/92, Jur. 1993, p. I-5009 (Motorradcenter GmbH/Baskiciogullari) (waarover A.S. Hartkamp, Het Europese recht en het Nederlandse contractenrecht, in: Hartkamp/Sieburgh/Keus (red.), De invloed van het Europese recht op het Nederlandse privaatrecht (2007), nr. 30, p. 342-343); HvJ EG 14 juli 1994, C-379/92, Jur. 1994, p. I-3453, (Peralta/Italië); HvJ EG 17 oktober 1995, gevoegde zaken 140-142/94, Jur. 1995, p. I-3257 (DIP SPA); HvJ EG 21 september 1999, C-44/98, Jur. 1999, p. I-6269 (BASF AG/Präsident des Deutschen Patentamts) met conclusie A-G La Pergola, par. 18 en 19; zie voorts P. Oliver, Free movement of goods in the European Community (4th ed. London 2003), par. 6.23.
Beroepschrift 01‑05‑2012
Heden, de eerste mei tweeduizendtwaalf (2012), ten verzoeke van:
- 1.
de (voormalige) commanditaire vennootschap MAKRO ZELFBEDIENINGSGROOTHANDEL C.V., gevestigd te Diemen;
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid METRO CASH & CARRY B.V., gevestigd te Amsterdam,
- 3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid REMO ZAANDAM B.V., gevestigd te Zaandam.
allen te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28. ten kantore van Alt Kam Boer advocaten van wie mr. H.J.W. Alt. advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, mijn requiranten als zodanig in na te melden cassatieprocedure zal vertegenwoordigen en als zodanig wordt gesteld;
Heb ik,
[…]
AAN:
de besloten vennootschap naar Italiaans recht DIESEL S.P.A. zonder bekende plaats van vestiging in bet Koninkrijk, of een adres van een bestuurder of vereffenaar in het Koninkrijk, doch gevestigd en kantoorhoudende te (36060) Molvena (Vicenza) Italië aan de Via dell' Industria 7, voor wie in vorige instantie als (proces)advocaat heeft opgetreden mr. K. Aantjes, (AantjesZevenberg advocaten) kantoorhoudende te Rijswijk (ZH) aan De Haagweg 108. op de voer van artikel 63 Rv. mijn exploit aldaar te zijner kantore doende en afschrift dezes latende aan:
[Mevrouw M. van Rennes]
aldaar werkzaam
Tevens is door mij. deurwaarder,:
AANGEZEGD:
dat mijn requiranten bij deze beroep in cassatie instellen tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, d.d. 31 januari 2012, gewezen onder zaaknummer 200.081.348/01 tussen requiranten als appellanten, en gerequireerde als verweerster;
en dat:
- a.
indien gedaagde, verweerster in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent, het door de verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht van € 728,= zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van € 302,00, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen,bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet; met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en met domiciliekeuze als voormeld, de gerequireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, de tweeëntwintigste juni tweeduizendtwaalf des voormiddags te tien uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad de Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zitting houdende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TEN EINDE:
namens mijn requiranten tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het hof bij het te dezen bestreden arrest van 31 januari 2012, met zaaknummer 200.081.348/01 heeft overwogen en beslist gelijk in 's‑Hofs arrest vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen —, ten onrechte om één of meer van de navolgende — zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen:
Het verloop in feitelijke instanties
1.1
Diesel heeft eiseres tot cassatie, verder hierna ook in enkelvoud: ‘Makro’ gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam wegens een gestelde inbreuk op haar woord — en beeldmerk Diesel. Diesel vordert na vermindering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
Makro c.s. te bevelen met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden iedere verdere inbreuk op de auteurs- en merkrechten van Diesel, meer in het bijzonder met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden de verhandeling van schoenen voorzien van de DIESEL-merken en/of daarmee overeenstemmende tekens, zulks op straffe van een boete ad ƒ 10.000,- per overtreding alsmede per dag waarop een overtreding voortduurt of — naar keuze van Diesel — per product waarmee een overtreding wordt begaan;
- 2.
Makro c.s. te bevelen binnen tien dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan de advocaat van Diesel te doen toekomen een door een registeraccountant gecertificeerde verklaring betreffende:
- a.
de totale hoeveelheid door hen, althans Makro geproduceerde en/of ingekochte en verkochte inbreukmakende schoenen als in het lichaam van de dagvaarding bedoeld (hierna ‘inbreukmakende schoenen’);
- b.
de door Makro c.s., althans door Makro betaalde inkoopprijs en gerealiseerde verkoopprijs voor de inbreukmakende schoenen, gespecificeerd naar type;
- c.
het totale aantal door Makro c.s. althans door Makro ingekochte en/of geproduceerde inbreukmakende schoenen, gespecificeerd naar type;
- d.
het totale aantal door Makro c.s., althans door Makro, verkochte inbreukmakende schoenen;
- e.
het totale bedrag aan door Makro c.s. althans door Makro gerealiseerde winst tengevolge van de verhandeling van de inbreukmakende schoenen;
- f.
de volledige namen en adressen van de (rechts)personen die bij de productie en/of verhandeling van de inbreukmakende schoenen zijn betrokken;
een en ander op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom ad ƒ 10.000,- per dag waarop Makro c.s. in gebreke blijven aan enig onderdeel van het te geven bevel volledig te voldoen;
- 3.
Makro c.s. te bevelen tot afgifte, binnen tien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, aan Diesel op een nader door Diesel aan te wijzen adres, van de totale hoeveelheid nog bij hen, althans Makro, in voorraad zijnde inbreukmakende schoenen, de thans onder beslag rustende voorraad inbreukmakende schoenen daaronder begrepen, zulks op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom ad ƒ 10.000,- per dag waarop Makro c.s. in gebreke blijven aan enig onderdeel van het ten deze te geven bevel volledig te voldoen;
- 4.
[Bij eisvermindering vervallen]
- 5.
[Niet toegewezen door de rechtbank en in appel niet langer aan de orde];
- 6.
Makro c.s. te veroordelen tot vergoeding van de overige door Diesel ten gevolge van de verhandeling door Makro c.s., althans Makro, van de inbreukmakende schoenen geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
- 7.
Makro c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, de kosten van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde beslagen ter verzekering van het recht op afgifte door Makro c.s. van de inbreukmakende schoenen daaronder begrepen.
1.2
Diesel legt aan haar eis ten grondslag dat Makro door het verhandelen c.q te koop aanbieden van de schoenen met DIESEL-merken, inbreuk maakt op de merken auteursrechten van Diesel. Door de verhandeling van de inbreukmakende schoenen stelt Diesel schade te lijden. Zij stelt om die reden aanspraak te hebben op schadevergoeding en op een verbod van verdere verhandeling door Makro van de inbreukmakende schoenen. Ter controle op de naleving van het gevorderde verbod en ter begroting van de door haar geleden schade heeft Diesel voorts recht en belang bij de gevorderde informatie over de omvang van de inbreukmakende activiteiten van Makro, aldus Diesel.
Op grond van artikel 13bis van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) en artikel 28 van de Auteurswet 1912 (Aw) is Diesel voorts bevoegd de inbreukmakende schoenen als haar eigendom, ter vernietiging, op te vorderen.
1.3
Makro c.s. bestrijden de vordering en voeren primair aan dat de betreffende schoenen met toestemming van Diesel in Spanje, althans in de Europese Economische Ruimte (EER) in het verkeer zijn gebracht.
Daartoe stelt Makro dat COSMOS rechtmatig van FLEXI CASUAL de bevoegdheid heeft verkregen schoenen voorzien van de betreffende merken in Spanje in het verkeer te brengen, zodat deze aldaar met toestemming van Diesel in het verkeer zijn gebracht.
1.4
Subsidiair stelt Makro dat Diesel zich met betrekking tot de verkoop van de van COSMOS afkomstige van de Diesel-merken voorziene schoenen uitsluitend tegen haar richt en alle andere verkopers in Europa en in Nederland ongemoeid laat. Die handelswijze belemmert volgens Makro de vrije mededing en is in strijd met artikel 28 en/of 30 EG Verdrag.
1.5
Meer subsidiair stelt Makro dat zij niet te kwader trouw was, zodat de vordering betreffende de afgifte van de goederen dient te worden afgewezen in verband met het bepaalde in artikel 13bis lid 1 laatste volzin BMW. De gevorderde boetes van ƒ 10.000,- per overtreding acht Makro c.s. disproportioneel.
1.6
De rechtbank heeft naar aanleiding van het debat in eerste aanleg de navolgende feiten vastgesteld:
- a.
Diesel is door internationaal depot onder nummer 608499 met gelding voor de Benelux rechthebbende op het woordmerk DIESEL in de Benelux voor onder meer de waren: Kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels in klasse 25. (Verder aan te duiden als het DIESEL-woordmerk).
Voorts is ten name van Diesel onder nummer 000583708 bij het Bureau voor de Harmonisatie binnen de Interne Markt op 19 februari 1999 een Gemeenschapsmerk ingeschreven dat het navolgende beeldmerk bevat:
(Verder aan te duiden als het D-merk), eveneens voor onder meer de waren: Kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels in klasse 25.
De betreffende tekens worden verder gezamenlijk aangeduid als de DIESEL-merken.
- b.
Het ontwerp van het D-merk is een werk in de zin van de Auteurswet 1912 (Aw) waarvan Diesel de auteursrechthebbende is.
- c.
Makro exploiteert een keten van zelfbedieningsgroothandels. Nedema is de beherend vennoot van Makro. Onder meer in haar folder van 6–19 juli 1999 heeft Makro schoenen te koop aangeboden die waren voorzien van de DIESEL-merken.
- d.
Op 14 en 16 september 1999 heeft Diesel beslagen laten leggen op schoenen die waren voorzien van de DIESEL-merken, in de filialen van Makro te Best, Breda, Delft, Duiven, Duivendrecht, Eindhoven, Hengelo en Nuth.
- e.
De door Makro aangeboden partij schoenen heeft zij, via haar dochteronderneming Remo-Zaandam c.v., afgenomen van een tweetal Spaanse ondernemingen, Air Koling S.L. en Peter S.L. Deze hebben de schoenen op hun beurt afgenomen van de Spaanse vennootschap Cosmos World S.L. (verder ook: COSMOS)
- f.
Voor Diesel-producten was in Spanje, Portugal en Andorra de Spaanse vennootschap Distributions Italian Fasion Sociedad Anonima (verder: DIFSA) de distributeur. Op 29 september 1994 heeft DIFSA een overeenkomst gesloten met de Spaanse vennootschap Flexi Casual Sociedad Limitada (verder FLEXI CASUAL). Die overeenkomst bevat — in de Nederlandse vertaling — onder meer en voor zover van belang het navolgende:
‘ZIJ VERKLAREN:
- 1.
Dat DIFSA de exclusieve distributie bezit voor het gebied van Spanje, Portugal en Andorra van alle textielproducten en schoeisel, alsmede van toebehoren en accessoires, van het internationale handelsmerk ‘DIESEL’ en van het beeldmerk bestaande in een afbeelding van een indiaan in een cirkel met het opschrift ‘ONLY THE BRAVE’, onder andere beschermd door het Spaanse merk 1.509.439 en de internationale merken 608.499 en 608.500 en vervaardigd door de Italiaanse onderneming ‘DIESEL S.P.A.’, welke onderneming in het vervolg van deze overeenkomst zal worden aangeduid als DIESEL.
[…]
1.1
DIFSA verleent aan FLEXI CASUAL, die hem aanvaardt, de alleenverkoop van de merken die onder het kopje ‘zij verklaren’ zijn beschreven, welke in het vervolg zullen worden aangeduid met HET MERK, van schoeisel, tassen en riemen/ceintuurs voor de verhandeling ervan in schoenwinkels, cadeauwinkels en lederwarenwinkels, waaronder begrepen de schoenen- cadeau- en lederwarenafdelingen van warenhuizen van het type ‘EL CORTE INGLES’, hetgeen in het vervolg van deze overeenkomst zal warden aangeduid met DE PRODUCTEN.
[…]
I.4
Het is FLEXI CASUAL toegestaan, opdat dit door DIFSA aan DIESEL kan worden voorgesteld met betrekking tot de productie en verkoop, indien van toepassing in de toekomst, om met schoeisel van HET MERK en dat van eigen ontwerp steekproeven uit te voeren die zij in het GEBIED passend mocht achten, door middel van aanbieding en verkoop aan haar klanten, teneinde op betrouwbare wijze de marktbehoeften vast te stellen.
[…]
2.1
De alleenverkoop die DIFSA uit hoofde van deze overeenkomst verleent aan FLEXI CASUAL bestrijkt het geografische gebied van PORTUGAL, ANDORRA en SPANJE, welke landen zullen worden aangeduid als het GEBIED.
[…]
15.8
Het is FLEXI CASUAL niet toegestaan deze overeenkomst over te dragen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DIFSA, behalve wanneer overdracht plaatsvindt aan een handelsvennootschap waarvan enkele van de huidige vennoten van FLEXI CASUAL vennoot zijn en het merendeel van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen, met het oog waarop hier wordt vastgesteld dat de huidige vennoten van FLEXI CASUAL zijn:
- 1.
de beer MANUEL GINER RODRIGUEZ
- 2.
de heer ANGEL GINER RODRIGUEZ
- 3.
de heer JOSE-GASPAR GINER RODRIGUEZ
- 4.
DE HEER ANTONIO POMARES BOIX.’
- g.
Op 21 oktober 1997 heeft de heer Manuel Giner, een bestuurder van FLEXI CASUAL, aan COSMOS een machtiging verleend welke, — in de Nederlandse vertaling — voor zover van belang, inhoudt:
‘MIDDELS DEZE SCHRIFTUUR MACHTIGEN WIJ DE FIRMA COSMOS WORLD S.L., […] TOT DE VERVAARDIGING EN VERKOOP VAN SCHOENEN TASSEN EN RIEMEN VAN HET MERK ‘DIESEL’.
DIT GESCHIEDT OP BASIS VAN DE OVEREENKOMST DIE WIJ HEBBEN AFGESLOTEN MET DE FIRMA DISTRIBUTIONS ITALIAN FASHION S.A. […]’
- h.
COSMOS heeft schoenen geproduceerd en in het verkeer gebracht, voorzien van de DIESEL-merken. De door COSMOS geproduceerde schoenen zijn nimmer ter fiattering aan DIFSA en/of Diesel voorgelegd.
- i.
Bij vonnis van de rechter in eerste instantie te Valencia in een procedure tussen Diesel als eiseres en FLEXI CASUAL, COSMOS en anderen als gedaagden is onder meer aan FLEXI CASUAL en COSMOS bevolen inbreuk op de merkrechten van Diesel te staken. Het vonnis van de rechter in eerste instantie is door het Hof van Appel in Valencia vernietigd en de vorderingen van Diesel zijn alsnog af[ge]wezen
1.7
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor zover de vordering van Diesel is gegrond op inbreuk van een Gemeenschapsmerk en voor het overige de vorderingen van Diesel grotendeels toegewezen.
1.8
Makro is daartegen tijdig in hoger beroep gekomen. Het hof Amsterdam heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.9
Makro heeft daartegen tijdig beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft, na bij tussenarrest d.d. 11 juli 2008 prejudiciële vragen te hebben gesteld, met inachtneming van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: hof van justitie) d.d. 15 oktober 2009, bij eindarrest van 15 oktober 2010 voormeld arrest van het hof vernietigd en verwezen naar het hof 's‑Gravenhage.
1.10
Dit hof heeft bij arrest van 31 januari 2012 de uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 29 december 2004 bekrachtigd en Makro in de kosten veroordeeld.
1.11
Makro kan zich niet met dat oordeel verenigen en voeren daartegen de navolgende klachten aan.
Klachten
2.
Rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, dan wel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende gemotiveerd zijn de r.o. 1 t/m 18 en het dictum om navolgende, ook in onderlinge samenhang te lezen, redenen.
2.1
Het hof oordeelt in r.o. 7 terecht dat tussen Diesel en Cosmos sprake is van een economische verbondenheid als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard1.. Vervolgens oordeelt het hof in r.o. 10:
- 10.
De in rov. 4, 2e alinea, van het tussenarrest van de HR genoemde feiten op basis waarvan volgens de HR de zojuist genoemde vraag moet worden beantwoord, betreffen artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging. Onderzocht moet nu dus worden achtereenvolgens:
- —
hoe (artikel 1.4 van) de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging moeten worden uitgelegd;
- —
of het hierbij gaat om (een) bepaling(en) die overeen komt/overeenkomen met een van de in artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn bedoelde gronden, en zo ja;
- —
of Flexi Casual door schoenen met het merk DIESEL in het verkeer te brengen in strijd met deze bepaling(en) heeft gehandeld.
Daarna legt het hof die overeenkomsten uit in r.o. 11 t/m 14 en toetst die aan het Copad-arrest2. en artikel 8 tweede lid van de Merkenrichtlijn en behandelt het in r.o. 15 en 16 nadere stellingen van Makro. In r.o. 17 oordeelt het hof dan vervolgens:
- 17.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat Diesel op grond van de vaststaande feiten heeft aangetoond dat haar toestemming tot het in de handel brengen van de onderhavige schoenen met het merk DIESEL ontbrak op de in het arrest Copad genoemde, aan artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn ontleende gronden. Diesel heeft daarmee aan haar bewijslast (zie rov. 7. laatste zinsnede) voldaan. Dit betekent dat, hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, Makro zich niet met vrucht op uitputting kan beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk heeft gepleegd. De grieven 1 t/m 3 van Makro gaan dus niet op, zoals ook het hof Amsterdam heeft geoordeeld. De cassatie-klacht tegen de verwerping door het hof Amsterdam van grief 4 van Makro is door de HR niet gehonoreerd (rov. 3.5 van zijn tussenarrest). De verwerping door het Hof Amsterdam van de grieven 5 en 6 is in cassatie wel aangevochten, maar niet op zelfstandige gronden (zie punt 2.4 van de cassatiedagvaarding). Dit hof komt mitsdien — evenals het Amsterdamse hof — tot het oordeel dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, met veroordeling van Makro in de kosten van het hoger beroep.
Aldus oordelend en dan in het bijzonder door aan te nemen dat Diesel heeft aangetoond c.q. bewezen dat haar toestemming tot het in de handel brengen van de onderhavige schoenen met het merk DIESEL ontbrak op de in het arrest Copad genoemde, aan artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn ontleende, gronden, geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot artikel 8, 2e lid van de Merkenrichtlijn alsook met betrekking tot de toepassing c.q. de uitleg van het Copad-arrest3., hetzij heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans beeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Ter toelichting en verdere uitwerking diene het navolgende.
2.1.1
De procedure in cassatie tot en met verwijzingsarrest van de Hoge Raad en het arrest van hof van justitie betroffen de vraag op welke wijze het bestaan van toestemming door Diesel aangetoond kon worden. Het hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de zogeheten Davidoff-maatstaf daarvoor aangewezen was. Het arrest van het hof van justitie maakte duidelijk dat de Davidoff-maatstaf, die op het mogen aannemen van impliciete toestemming betrekking heeft, geen afbreuk doet aan de oudere jurisprudentie van het hof van justitie die inhoudt dat toestemming aangenomen wordt, indien de goederen in het verkeer zijn gebracht door een partij die economische verbonden is met de merkhouder (IHT Danziger/Ideal Standard-arrest).
De Hoge Raad heeft, voor zover in cassatie nog van belang, als verwijzingsinstructie bij arrest van 15 oktober 2010 meegegeven:
‘3.3.5
Ingeval de verwijzingsrechter tot het oordeel komt dat tussen Cosmos en Diesel wèl sprake was van verbondenheid in de zin van het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, dan zal hij tot uitgangspunt moeten nemen dat Diesel toestemming heeft gegeven tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen.
3.3.6
Hij zal echter vervolgens op grond van het Copad-arrest van het HvJEU alsnog de vraag moeten beantwoorden of de feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd, meebrengen dat niettemin gezegd moet worden dat die toestemming ontbrak op de in het Copad-arrest genoemde, aan art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden (zie hiervoor in 3.2.5). De bewijslast ter zake van deze uitzondering rust in beginsel op Diesel. Aangezien partijen met (dit aspect van) het Copad-arrest geen rekening hebben kunnen houden, zullen zij in de procedure na verwijzing met het oog op de beantwoording van deze vraag hun stellingen mogen aanpassen.’
De feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 2008 in r.o. 4 heeft genoemd en die door het hof dienen te worden beoordeeld zijn:
- 4.
Omschrijving van de feiten waarop de door het Hof van Justitie te geven uitleg moet worden toegepast
De Hoge Raad verwijst in de eerste plaats naar de hiervoor in 3.1 vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
Hiernaast dienen, op grond van de in zoverre niet of tevergeefs in cassatie bestreden oordelen van het hof (rov. 4.13–14), als feiten waarop de door het Hof van Justitie te geven uitleg moet worden toegepast, te worden beschouwd dat,
- —
Diesel of Difsa met het hiervoor in 3.1 (iii) geciteerde art. 1.4 van de overeenkomst van 29 september 1994 tussen Difsa en Flexi Casual, niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel;
- —
Makro c.s. niet hebben mogen begrijpen dat Flexi Casual respectievelijk Cosmos dit recht wel aan die overeenkomst kon ontlenen;
- —
voorzover Flexi Casual aan de hiervoor in 3.1 (iv) vermelde machtiging meer rechten kan ontlenen dan aan de overeenkomst van 29 september 1994, daaruit niet voortvloeit dat zij of Cosmos een algemeen recht tot het produceren van schoenen met het DIESEL-woordmerk hadden.
Deze oordelen die berusten op een aan het hof voorbehouden uitleg van de desbetreffende (rechts)handelingen en documenten, zijn niet afhankelijk van de maatstaven die moeten worden aangelegd bij de beantwoording van de vraag of sprake was van toestemming van Diesel in de zin van art. 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn.
Het onderhavige geval wordt dus feitelijk hierdoor gekenmerkt dat de schoenen in kwestie niet door Diesel en evenmin met haar uitdrukkelijke toestemming in de EER (Spanje) in het verkeer zijn gebracht.
In r.o. 3.1 van het arrest van 11 juli 2008 stelt de Hoge Raad de navolgende feiten vast:
‘3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
Diesel is door depot met gelding voor de Benelux rechthebbende op het woordmerk DIESEL en voorts rechthebbende op het als Gemeenschapsmerk ingeschreven beeldmerk bestaande in een gestileerde letter D.
- (ii)
Het ontwerp van het DIESEL-beeldmerk is een werk in de zin van de Auteurswet en Diesel is te beschouwen als auteursrechthebbende hiervan.
- (iii)
Distributions Italian Fashion Sociedad Anonima (hierna: Difsa) was in Spanje, Portugal en Andorra de distributeur voor Diesel-producten. Difsa heeft op 29 september 1994 een exclusieve distributieovereenkomst gesloten met de Spaanse vennootschap Flexi Casual Sociedad Limitada (hierna: Flexi Casual). In die overeenkomst heeft Difsa aan Flexi Casual het recht verleend op alleenverkoop in Portugal, Andorra en Spanje van een aantal producten (waaronder schoenen) met onder meer het woordmerk DIESEL.
Art. 1.4 van die overeenkomst bepaalt (in vertaling):
‘1.4
Het is Flexi Casual toegestaan, opdat dit door Difsa aan Diesel kan worden voorgesteld met betrekking tot de productie en verkoop, indien van toepassing in de toekomst, om met schoeisel van HET MERK [= Diesel] en dat van eigen ontwerp steekproeven uit te voeren die zij in het GEBIED [= Portugal, Andorra en Spanje] passend mocht achten, door middel van aanbieding en verkoop aan haar klanten, teneinde op betrouwbare wijze de marktbehoeften vast te stellen.’
- (iv)
Op 11 november 1994 heeft Difsa aan Flexi Casual een machtiging verleend, waarin is bepaald dat Flexi Casual bij wijze van monsterproefneming en marktverkenning schoenen van eigen ontwerp mag vervaardigen en distribueren opdat deze aangeboden kunnen worden voor distributie of voor ‘cessie van de licentie tot vervaardiging’ aan Diesel.
- (v)
Op 21 oktober 1997 heeft Manuel Giner, een bestuurder van Flexi Casual, aan Cosmos World S.L. (hierna: Cosmos) schriftelijk een machtiging verleend tot het vervaardigen en de verkoop van schoenen, tassen en riemen van het merk DIESEL. In dit geschrift is tevens bepaald dat de machtiging geschiedt op basis van de overeenkomst die Flexi Casual met Difsa heeft gesloten.
- (vi)
Cosmos heeft schoenen geproduceerd en in het verkeer gebracht, voorzien van de DIESEL-merken. De door Cosmos geproduceerde schoenen zijn nimmer ter fiattering aan Difsa en/of Diesel voorgelegd.
- (vii)
In de zomer van 1999 heeft Makro schoenen te koop aangeboden die waren voorzien van het woordmerk DIESEL en het DIESEL-beeldmerk. Makro heeft deze schoenen via een dochteronderneming afgenomen van een tweetal Spaanse ondernemingen. Deze hebben de schoenen op hun beurt afgenomen van Cosmos.
- (viii)
Bij vonnis van de rechter in eerste instantie te Valencia (Spanje) in een procedure tussen Diesel als eiseres en Flexi Casual, Cosmos en anderen als gedaagden is onder meer aan Flexi Casual en Cosmos bevolen inbreuk op de merkrechten van Diesel te staken.
Het Hof van Appel te Valencia heeft bij arrest van 18 december 2002 dit vonnis vernietigd en de vorderingen van Diesel alsnog afgewezen.
Diesel heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.’
In r.o. 3.2.5 van het arrest van 15 oktober 2010 oordeelt de Hoge Raad:
‘3.2.5
Zou in dit geval de economische verbondenheid tussen Cosmos en Diesel bijvoorbeeld berusten op een licentieovereenkomst, dan zou echter volgens het zojuist genoemde Copad-arrest (nr. 47–51 en het dictum onder 2) de toestemming van Diesel ontbreken indien de schoenen door Cosmos in het verkeer zouden zijn gebracht met schending van een of meer in art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn bedoelde bepalingen van de licentieovereenkomst.’
2.1.2
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel in r.o. 17 als resultante van en in samenhang met r.o. 12 t/m 164., dat Diesel heeft aangetoond c.q. bewezen dat haar toestemming tot het in de handel brengen van de onderhavige schoenen met het merk DIESEL ontbrak op de in het arrest Copad genoemde, aan artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn ontleende, gronden, geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot artikel 8, 2e lid van de Merkenrichtlijn alsook met betrekking tot de toepassing c.q. de uitleg van het Copad-arrest5., hetzij heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Ter toelichting en verdere uitwerking diene het navolgende.
De Copad-uitzonderingen
In het Copad-arrest6. heeft het hof van justitie aangegeven dat de leer van het IHT Danziger-arrest, nog steeds van kracht is. In het Copad-arrest werd evenzeer benadrukt dat, indien de goederen door een economisch met de merkhouder verbonden partij op de markt wordt gebracht, de voor uitputting vereiste toestemming verondersteld wordt (‘geacht wordt’) aanwezig te zijn, zoals blijkt uit de navolgende rechtsoverwegingen uit dat arrest:
- 49.
Wanneer een licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt, moet dit dus in beginsel worden geacht te geschieden met toestemming van de merkhouder in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn, dat bij het bestaan van een economische verbondenheid toestemming geacht wordt
Het Copad-arrest leert vervolgens dat deze veronderstelde toestemming weerlegd kan worden, indien aangetoond kan worden
- (i)
dat de toestemming ontbrak en
- (ii)
de ontbrekende toestemming betrekking heeft op één van de in artikel 8(2) Merkenrichtlijn gegeven gronden.
Artikel 8 tweede lid Merkenrichtlijn luidt:
- 2.
De aan het merk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake:
- a)
de duur daarvan;
- b)
de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt;
- c)
de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend;
- d)
het grondgebied waarop het merk mag warden aangebracht, of
- e)
de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.
Hierna zal de situatie dat de toestemming ondanks de economische verbondenheid tussen de merkhouder en de producent desalniettemin in een dergelijk geval geacht wordt te ontbreken, ook worden aangeduid als ‘de Copaduitzonderingen’.
Op de onderhavige situatie toespitst had het hof ingevolge het Copad-arrest op basis van artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn moeten onderzoeken of Cosmos het merk gebruikt zou hebben7.
- (i)
voor een andere categorie waren dan schoeisel, dan wel
- (ii)
of de schoenen niet zouden voldoen aan kwaliteitsvoorschriften.
De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsinstructie in r.o. 3.3.6 van het arrest van 15 oktober 2010 niet alleen geoordeeld dat de bewijslast ter zake in beginsel op Diesel rust, maar ook dat, nu partijen met (dit aspect van) het Copad-arrest geen rekening hebben kunnen houden, zij in de procedure na verwijzing met het oog op de beantwoording van deze vraag hun stellingen mogen aanpassen. Daarin heeft de Hoge Raad A-G Verkade op dit punt niet gevolgd, waar die stelt, in punt 3.13.2 van zijn conclusie vóór het verwijzingsarrest van 15 oktober 2010, dat partijen niet in staat zouden moeten worden gesteld hun stellingen aan te passen, omdat partijen in hun nadere schriftelijke toelichtingen na het arrest van het HvJEG daarop al uitvoerig zijn ingegaan.
Het debat van partijen terzake van de Copad-uitzonderingen
In punt 14.7 t/m 14.9 van haar MnV heeft Makro in het kader daarvan gesteld:
‘14.7
Wat er verder van deze uitleg van de overeenkomst zij, geconstateerd dient echter ook te worden dat deze door het Hof Amsterdam aangenomen ‘partijgebonden toestemmingsvereiste’ niet valt onder één van de categorieën van artikel 8.2 van de Merkenrichtlijn.
- (a)
Deze voorafgaande toestemmingseis ziet immers:
- (i)
Niet op de duur van de licentieovereenkomst,
- (ii)
Niet op de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt,
- (iii)
Niet op de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend,
- (iv)
Niet op het grondgebied waarop het merk mag worden aangebracht, en
- (v)
Niet op de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.
14.8
Dit betekent derhalve dat zelfs wanneer Cosmos in strijd met de contractuele verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst zou hebben gehandeld door niet vooraf toestemming aan Diesel te vragen, deze wanprestatie niet met zich brengt dat de toestemming die op grond van de licentieovereenkomst verondersteld wordt aanwezig te zijn (punt 46, Copad) niet langer geacht wordt aanwezig te zijn aangezien dat alleen aan de orde kan zijn bij overtreding van één van de in artikel 8(2) van de Merkenrichtlijn bedoelde bepalingen (Copad, punten 49–51):
- 49.
Zoals blijkt uit het antwoord op de eerste vraag, worden deze bepalingen up exhaustieve wijze opgesomd in dat artikel 8, lid 2.
- 50.
Zoals de advocaat-generaal in punt 47 van haar conclusie opmerkt, staat alleen de schending van een van die bepalingen door de licentiehouder dus in de weg aan de uitputting van het aan het merk verbonden recht van de merkhouder in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn.
- 51.
Gelet op een en ander, dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 7, lid 1, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.
14.9
Daargelaten dat Cosmos niet in verzuim was ter zake van enige op haar rustende contractuele verplichting, althans sprake was van toestemming door Diesel, zoals de Spaanse rechterlijke instanties aangeven, kan de door Diesel in deze procedure gestelde wanprestatie van Cosmos naar zijn aard [niet] afdoen aan de toestemming die geacht wordt aanwezig te zijn doordat de verhandeling van de schoenen plaatsvond door Cosmos als licentiehouder van Diesel.’
Makro stelt dus met zoveel woorden dat, wat er ook van de overeenkomst zij en of Cosmos daaromtrent nu wanprestatie zou hebben gepleegd of niet, door niet vooraf toestemming te vragen, dit niet terzake doet en op basis van Copad en artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn er niet toe kan leiden dat de veronderstelde toestemming op basis van de aangenomen economische verbondenheid niet langer wordt geacht aanwezig te zijn.
Diesel gaat bij MnV uitvoerig in op de procedure tot aan de verwijzing, alsook wat de omvang van het debat na verwijzing in haar visie is (p. 3–8 MnV van Diesel). Zij stelt vervolgens dat er geen licentie zou zijn tussen Diesel en Cosmos (p. 8–10 MnV van Diesel). Daarna stelt zij dat er geen controlemogelijkheden waren (p. 11 –12 MnV van Diesel), de waren niet ter goedkeuring heeft voorgelegd (p. 12–13 MnV van Diesel). In punt 63 MnV stelt zij een blote ontkenning8. en in punt 65:
- 65.
Tenslotte wijst Diesel erop dat per definitie sprake is van een overtreding van de beperking in de licentie als bedoeld in artikel 8 lid 2 sub b. van de Merkenrichtlijn een bepaling met betrekking tot ‘door inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt’. De schoenen en verpakkingen waar het in deze zaak om gaat zijn voorzien van het beeldmerk bestaande uit een gestileerde D. Ten tijde van de door Makro beweerde licentieverlening aan Cosmos bestond dit merk nog niet. Per definitie kan Diesel daarom op het door Makro beweerde tijdstip aan Cosmos voor het gebruik in deze vorm geen toestemming hebben verleend. Verwezen zij naar alle eerder in deze zaak ingenomen stellingen die integraal worden gehandhaafd.
Makro antwoordt hierop bij pleitnotities van mr. Kaak in punt 7.1 t/m 7.9, waarbij Makro het in punt 65 van de MnV gestelde in punt 7.8 van die pleitnotities aanduidt als een novum en in punt 7.9 daaromtrent stelt dat dit geen feit is dat meebrengt dat Cosmos in strijd handelde met artikel 8 tweede lid van de Merkenrichtlijn en waardoor bij Cosmos de toestemming zou ontbreken om de Diesel schoenen te produceren onder de Diesel merken:
‘7.9
Ook dit is geen feit dat meebrengt dat Cosmos in strijd handelde met artikel 8(2) van de merkenrichtlijn waardoor de toestemming ontbrak om de Diesel schoenen te produceren en te verhandelen onder de Diesel merken. Cosmos mocht de Diesel merken gebruiken ‘in de door de inschrijving gedekte vorm’.
Daarvan was sprake. Zij gebruikte vanaf 1997 de merken zoals die door Diesel zijn ingeschreven. Diesel heeft nooit gesteld, noch bewezen dat Cosmos dat niet deed. Of Cosmos op basis van de afspraken met Diesel in 1997, de door Diesel in 1999 ingeschreven gestileerde D mocht gebruiken, kan hooguit een vraag van uitleg van de tussen Diesel en Cosmos gemaakte afspraken zijn. Een vraag die geldt tussen Cosmos en Diesel en die door de Spaanse rechter al is beantwoordt: Cosmos heeft met toestemming van Diesel schoenen voorzien van de merken, waaronder de gestileerde D geproduceerd en verhandeld.’
Bij pleitnotities van mr Klos stelt Diesel op p. 10–13 dat er geen sprake was van een licentie en dat daarom Cosmos de schoenen niet mocht vervaardigen en verhandelen.
Aldus blijkt uit de weergave van het debat na verwijzing dat door Diesel niet, althans volstrekt onvoldoende heeft gesteld dat Cosmos
- (a)
waren van onvoldoende van kwaliteit of
- (b)
dan wel in een andere klasse van waren heeft gehandeld dan waarvoor de licentie was verleend (bijvoorbeeld T-shirts in plaats van schoenen), zodat reeds hierom het oordeel in r.o. 17 dat Diesel heeft bewezen dat haar toestemming tot het in de handel brengen van de onderhavige schoenen met het merk DIESEL ontbrak op de in het arrest Copad genoemde, aan artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn ontleende, gronden, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Ook getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot artikel 8, 2e lid van de Merkenrichtlijn alsook met betrekking tot de toepassing c.q. de uitleg van het Copad-arrest9., want het geeft een (veel) te ruime uitleg van wat er onder die Copad-uitzonderingen moet worden gerekend, dan wel heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Dit wordt in de navolgende subonderdelen verder uitgewerkt.
Dit alles vitiëert ook de r.o. 12 en 13 waarin het hof de '1994-overeenkomst en 1994-machtiging (vgl. r.o.10) uitlegt en toetst aan de Copad-uitzonderingen en artikel 8 tweede lid, alsmede de daarop voortbouwende r.o. 14 t/m 16.
Tegen deze overwegingen in r.o. 12 t/m 16 worden hierna ook nog afzonderlijke klachten geformuleerd.
2.1.3
Het hof geeft blijk van een rechtens onjuist oordeel in r.o. 12 waar het overweegt:
‘(…) Met het in deze procedure tot uitgangspunt te nemen feit dat Diesel of Difsa met artikel 1,4 van de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk DIESEL, is immers niet te rijmen dat Diesel of Difsa aan Flexi Casual dat recht, als tegenprestatie, wel zou hebben verleend. Makro heeft niet gesteld dat Flexi Casual voor of ten tijde van de totstandkoming van de 1994-overeenkomst om andere redenen redelijkerwijs mocht menen dat haar zo'n algemeen recht was verleend. Als in cassatie niet bestreden staan verder vast de oordelen van het Amsterdamse hof dat de 1994-machtiging slechts bepaalt dat Flexi Casual ‘bij wijze van monsterneming en marktverkenning’ schoenen van eigen ontwerp mag vervaardigen en distribueren opdat deze aangeboden kunnen worden voor distributie of ‘voor cessie van de licentie tot vervaardiging’ aan Diesel en dat voor zover Flexi Casual aan de machtiging meer rechten kan ontlenen dan aan de 1994-overeenkomst, daaruit niet voortvloeit dat zij of Cosmos een algemeen recht tot het produceren van DIESEL-schoenen hebben.’
en r.o. 13 waar het overweegt:
(…) Hiermee bevatten de genoemde overeenkomst en machtiging een bepaling inzake de waren en diensten waarvoor de licentie is verleend — namelijk alleen voor proefmodellen — en een bepaling inzake de kwaliteit van de door de licentienemer vervaardigde waren. Voordat Flexi Casual van het merk DIESEL voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen/distribueren moet zij de resultaten van de testverkopen immers eerst aan Diesel hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, naar ook Makro heeft opgemerkt (2011-pleitnota onder 5.9). Het gaat híer derhalve om bepalingen als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn.
- i.
Het hof miskent hier immers dat, wat er ook zij van de uitleg van die overeenkomst — zie hieronder daarover nader — het feit dat het hier om proefmodellen voor testverkopen zou gaan die aan Diesel zouden moeten worden voorgelegd, niet één van de gronden is die onder artikel 8 tweede lid van de Merkenrichtlijn valt. Anders gezegd, het moet om een andere klasse van waren gaan of om inferieure kwaliteit wil de Copad-uitzonderingen van toepassing zijn. Aldus is doordat er sprake is van proefmodellen niet bewezen dat zij aan de zware eis van de Copad-uitzonderingen voldoet dat er, in weerwil van de — vaststaande — economische verbondenheid tussen Diesel en Cosmos, toestemming toch moet worden geacht te ontbreken.
Daargelaten dat voorts onduidelijk is wat het hof onder ‘proefmodellen’ verstaat, althans dat blijkt niet uit het arrest, zodat 's‑Hofs arrest op dit punt onvoldoende is gemotiveerd, zag de licentie op het mogen vervaardigen van de warencategorie ‘schoeisel’.10. Dat brengt met zich dat overtreding van deze bepaling in de zin van artikel 8 lid 2 onder c van de Merkenrichtlijn enkel aan de orde kan zijn, indien Cosmos de merken gebruikt zou hebben voor andere waren dan schoeisel, zoals bijvoorbeeld t-shirts of voeding. Aangezien in deze zaak feitelijk vast staat dat aangevallen gebruik van het merk ziet op het gebruik voor schoeisel, is daarmee gegeven dat van overtreding van de licentie ter zake van de waren waarvoor de licentie is gegeven niet aan de orde kan zijn, aangezien het betreffende gebruik beperkt is tot de warencategorie ‘schoeisel’ (MnV zijdens Makro c.s. onder 14.7). De omstandigheid
- (i)
dat eventueel nadere voorafgaande toestemming door Diesel vereist zijn (quod non), of
- (ii)
dat grotere aantallen schoenen vervaardigd en in het verkeer gebracht zouden zijn dan waarvoor Diesel toestemming zou hebben gegeven (hetgeen Makro c.s. altijd met klem hebben betwist en betwisten), kunnen naar hun aard niet met zich brengen dat daardoor sprake zou van gebruik voor een andere categorie waren dan de categorie waren waarvoor de licentie is gegeven.11.
Daargelaten dat het oordeel van het hof dat de licentie enkel verleend zou zijn voor ‘proefmodellen’ onjuist is12., is het daarop voortbouwende oordeel dat dit een bepaling als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder c van de Merkenrichtlijn zou zijn, onjuist, aangezien dat alleen aan de orde kan zijn indien sprake is van een andere categorie van waren dan waarop de licentie betrekking heeft.
Dit geldt mutatis mutandis ook voor hetgeen het hof in r.o. 14 en 15 daaromtrent oordeelt. In r.o. 14 overweegt het hof dat Makro niettemin meent dat niet in strijd is gehandeld met de in r.o. 13 bedoelde bepalingen, respectievelijk dat Diesel toch toestemming voor de handelwijze van Cosmos heeft verleend (o.m. punt 3.3 MnV en punt 7.7 van haar 2011-pleitnota) en daartoe heeft gesteld dat a) Flexi Casual de schoenen aan Difsa ter beoordeling heeft voorgelegd, waarna het hof onder 15 deze stelling van Makro weerlegt, waarbij het hof onder meer ingaat op Makro's stelling dat het tussenarrest van de Hoge Raad ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat de door Cosmos geproduceerde schoenen nimmer ter fiattering aan Difsa/Diesel zijn voorgelegd (MnV Makro onder 3). In r.o 15 overweegt bet hof vervolgens dat dit betoog van Makro niet kan slagen. Ook hier miskent het hof dat de vraag
- (i)
of het voorleggen ter beoordeling van schoenen krachtens artikel 1.4 alleen zou gelden voor proefpartijen en niet voor het ‘op grote schaal op de markt brengen’ en
- (ii)
of het ter fiattering voorleggen aan Diesel of Difsa niet relevant zou zijn, niet belang is voor de vraag of Cosmos in strijd met een bepaling in de zin van artikel 8 lid 2 Merkenrichtlijn heeft gehandeld en dus voor het bewijs door Diesel van de Copad-uitzonderingen.
Daarvoor is immers enkel van belang of Cosmos het merk gebruikt zou hebben
- (i)
voor een andere categorie waren dan schoeisel en
- (ii)
of de schoenen niet zouden voldoen aan kwaliteitsvoorschriften.
Nu dat door Diesel niet — althans niet naar behoren en voldoende onderbouwd — is gesteld (zie onderdeel 2.1.2), kan het al dan niet ter beoordeling voorleggen niet met zich brengen dat Cosmos in strijd met een verplichting
- (i)
inzake de kwaliteit of
- (ii)
de categorie van waren zou hebben gehandeld. Indien het hof dit niet heeft miskend heeft het geen inzicht gegeven in zij gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
- ii.
Eveneens rechtens onjuist is het oordeel in r.o. 13 voorlaatste volzin in samenhang met de laatste volzin:
‘(…) Voordat Flexi Casual van het merk DIESEL voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen/distribueren moet zij de resultaten van de testverkopen immers eerst aan Diesel hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, naar ook Makro heeft opgemerkt (2011-pleitnota onder 5.9). Het gaat hier derhalve om bepalingen als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn.’
Immers, in deze procedure is gesteld, noch gebleken13. dat de betreffende schoenen van een inferieure kwaliteit zouden zijn, dan wel dat indien deze schoenen aan Diesel zouden zijn voorgelegd Diesel dan geen toestemming zou hebben gegeven of toestemming zou hebben mogen onthouden vanwege de kwaliteit van de schoenen. Van een overtreding van een bepaling in de zin van artikel 8 lid 2 onder e kan alleen sprake zijn indien voor derden in redelijkheid kenbaar is dat de betreffende waren van een dermate slechte kwaliteit zijn dat voor een derde duidelijk moet zijn dat die waren niet met toestemming van de merkhouder kunnen zijn vervaardigd. Dat is door Diesel gesteld noch gebleken.14. Het hof heeft dit hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
- iii.
Gelet op de verstrekkende consequentie van de Copad-uitzonderingen — immers een derde zal in beginsel mogen afgaan op de bevoegdheid van de licentienemer c.q. de bevoegdheid van de partij met wie een economische verbondenheid met de merkhouder is aangenomen —, dient die uitzondering strikt en beperkt te worden uitgelegd. Dat brengt met zich dat het in het kader van artikel 8 tweede lid Merkenrichtlijn moet gaan om aspecten die ook voor derden die wel met het bestaan maar niet met de inhoud van de overeenkomst bekend behoeven te zijn in redelijkheid kenbaar kunnen en moeten zijn. Om die reden moet het dus gaan om ander soort dus om een andere classificatie van waren (T-shirts ipv schoenen) of om voor derden kenbare slechte kwaliteit van de merk producten.
Derden als Makro mochten er op vertrouwen dat indien Cosmos schoeisel, waarvan gesteld noch gebleken is dat die (voor Makro kenbaar) van slechte kwaliteit waren onder het merk Diesel op de markt bracht, dat binnen het kader van de overeenkomst gebeurde. Aldus gaat het hof in r.o. 13 uit van een onjuiste opvatting met betrekking tot de Copad-uitzonderingen, nu het daarbij een onjuiste, want te ruime maatstaf aanlegt. Indien het hof dit niet heeft gedaan heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
- iv.
Althans miskent het hof ook hier (in r.o. 13) dat uit de arresten van het hof Valencia en het Tribunal Supremo ook blijkt dat überhaupt geen sprake is van enig handelen in strijd met een contractuele bepaling in de verhouding Diesel-Cosmos, en meer in het bijzonder niet van enig handelen in strijd met een contractuele kwaliteitsverplichting.
- v.
Het slagen van één van bovengenoemde klachten (i t/m iv) van dit onderdeel vitiëert ook de op r.o. 13 voortbouwende r.o. 14 t/m 18 en het dictum. In het bijzonder geldt dit voor r.o. 17 waarin het hof de Copad uitzonderingen bewezen acht en oordeelt dat toestemming aan Cosmos heeft ontbroken, hetgeen het hof, voortbouwend op r.o. 13, hetzij baseert op een onjuiste, want veel te ruime uitleg van het Copad-arrest en van een onjuiste, te ruime toepassing van artikel 8 lid 2 van de merkenrichtlijn.
2.1.4
Los van het vorenstaande is onjuist en onbegrijpelijk de overweging van het hof in r.o. 13 dat hetgeen het hof daar als lezing van overeenkomst en de machtiging overweegt, te weten:
‘(…) Voordat Flexi Casual van het merk DIESEL voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen/distribueren moet zij de resultaten van de testverkopen immers eerst aan Diesel hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, naar ook Makro heeft opgemerkt (2011-pleitnota onder 5.9). Het gaat hier derhalve om bepalingen als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn.’
ook door Makro c.s. zou zijn opgemerkt onder 5.9 van de pleitnota van mr. Kaak in de procedure na verwijzing (hierna ook: de 2011 pln). Hetgeen Makro daar opmerkt ziet op de vraag of er sprake is van een economische verbondenheid in de zin van IHT/Ideal Standard en hetgeen in dat arrest als onderbouwing wordt overwegen over het kunnen controleren van de kwaliteit door de merkhouder:
‘5.7
Nu vast staat dat de schoenen door Cosmos als licentiehouder van Diesel in de handel zijn gebracht, moet dit derhalve geacht worden te zijn geschiedt met toestemming van Diesel.
5.8
Verder leert het IHT/ Ideal Standard arrest onder punt 38:
- 38.
Beslissend is uiteindelijk de mogelijkheid van controle op de kwaliteit van Produkten en niet de daadwerkelijke uitoefening van die controle.
5.9
Gelet op de monster/steekproefclausule van artikel 1.4 van de overeenkomst van 29 september 1994 had Diesel/Difsa wel degelijk de mogelijkheid om controle uit te kunnen oefenen. Voor de goede orde zij overigens opgemerkt dat ingevolge artikel 1.4 van de distributieovereenkomst van 29 september 1994 Flexi Casual de schoenen enkel aan Difsa diende voor te leggen en dat het vervolgens aan Difsa was om dit met Diesel af te stemmen.
‘1.4
Het is Flexi Casual toegestaan, opdat dit door Difsa aan Diesel kan worden voorgesteld met betrekking tot de productie en verkoop, indien van toepassing in de toekomst, om met schoeisel van HET MERK [- Diesel] en dat van eigen ontwerp steekproeven uit te voeren die zij in het GEBIED [= Portugal, Andorra en Spanje] passend mocht achten, door middel van aanbieding en verkoop aan haar klanten, teneinde op betrouwbare wijze de marktbehoeften vast te stellen.’
5.10
Ook aan dat vereiste van economisch verbondenheid is daarmee voldaan. […].
om navolgende redenen:
- (a)
Onjuist en onbegrijpelijk is dat het hof hieruit afleidt dat Makro gesteld zou hebben dat de resultaten van de testverkopen eerst aan Diesel diende voor te leggen. Makro stelt onder 5.9 slechts dat artikel 1.4 Diesel de mogelijkheid bood de kwaliteit te controleren en dat de verplichting van Flexi Casual beperkt was tot het voorleggen aan Difsa (en niet aan Diesel).
- (b)
Bovendien stelt Makro hier niet dat deze mogelijkheid tot het kunnen controleren van de kwaliteit als een bepaling in de zin van artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn zou zijn aan te merken, noch dat door Cosmos in strijd met een dergelijke bepaling zou zijn gehandeld. Zoals Makro steeds gesteld heeft, heeft Cosmos met toestemming van Diesel gehandeld, zoals blijkt uit de arresten van het Hof Valencia en het Tribunal Supremo, en heeft Cosmos niet in strijd met enige bepaling in de zin van artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn gehandeld (MnV onder 13.6, 13.7 en 14.6; 2011-pleinota onder 7 en 8).’
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang hieromtrent, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.5
In r.o. 10 zet het hof zijn marsroute ter zake van de toetsing van de Copad-uitzonderingen uit waar het overweegt:
- 10.
De in rov. 4, 2e alinea, van het tussenarrest van de HR genoemde feiten op basis waarvan volgens de HR de zojuist genoemde vraag moet worden beantwoord, betreffen artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging. Onderzocht moet nu dus worden achtereenvolgens:
- —
hoe (artikel 1.4 van) de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging moeten worden uitgelegd;
- —
of het hierbij gaat om (een) bepaling(en) die overeen komt/overeenkomen met een van de in artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn bedoelde gronden, en zo ja;
- —
of Flexi Casual door schoenen met het merk DIESEL in het verkeer te brengen in strijd met deze bepaling(en) heeft gehandeld.
Vervolgens legt het hof die overeenkomsten uit in r.o. 11 t/m 15 zonder dat het daarbij acht slaat op de Spaanse uitspraken. Het hof oordeelt over die uitspraken in r.o. 3
‘(…). Omdat het feitencomplex waarvan in deze procedure moet worden uitgegaan niet identiek is aan dat waarop de Spaanse uitspraken zijn gebaseerd kan — anders dan Makro stelt op blz. 43 bij (n) en in punt 14.6 MnV — evenmin in andere zin betekenis worden gehecht aan de (feitelijke) oordelen van de Spaanse rechters. De Spaanse uitspraken spelen in deze procedure alleen in zoverre een rol dat daaraan informatie kan worden ontleend over de inhoud van het Spaanse recht, dat bij bepaalde aspecten van deze zaak moet worden toegepast’
En in r.o. 17 oordeelt het hof dat het de Copad-uitzonderingen bewezen acht en in r.o. 18 dat voor overlegging van het Spaanse procesdossier geen grond is.
Zoals in het navolgende onderdeel (onderdeel 2.2.) verder wordt uitgewerkt, heeft het hof aldus in dit verband miskend dat de arresten van het Hof Valencia en het Tribunal Supremo tot bewijs kunnen strekken ten faveure van het standpunt van Makro, met name omdat daaruit blijkt dat überhaupt geen sprake is van enig handelen in strijd met een contractuele bepaling in de verhouding Diesel-Cosmos, zodat om die reden ook zeker geen sprake kan zijn van overtreding van een bepaling in de zin van artikel 80 lid 2 van de Merkenrichtlijn en van de Cop-ad-uitzonderingen.15. Nu uit de arresten van het Hof Valencia en het Tribunal Supremo blijkt dat er geen sprake is geweest van enig handelen in strijd met een contractuele verplichting door Cosmos, volgt daaruit dat zij dat ook niet zou hebben gedaan doordat Cosmos
- (i)
zich niet tot proefmodellen of steekproeven beperkt zou hebben,
- (ii)
grotere aantallen vervaardigd zou hebben dan zij contractueel mocht vervaardigen, dan wel
- (iii)
verzuimd zou hebben toestemming aan Diesel te vragen of de schoenen aan Diesel voor te leggen.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven ín zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.6
- —i.
In r.o.12 en 14 van het arrest noemt, respectievelijk oordeelt het hof dat vast zou staan dat Cosmos ‘op grote schaal’ door haar zelf vervaardigde schoenen met het merk Diesel in Spanje in de handel heeft gebracht. Dit oordeel is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd, nu het hof niet aangeeft waarop het de constatering dat vast zou staan dat de schaal waarop Cosmos schoenen in de handel heeft gebracht ‘groot’ zou zijn baseert.
Voor zover dit oordeel in r.o. 14 aldus moet worden begrepen dat het hof van oordeel is dat juist deze door het hof bedoelde ‘grote schaal’ in strijd zou zijn met een contractuele verplichting van Cosmos en meer in het bijzonder overtreding van een bepaling in de zin van artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn zou opleveren gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting, nu het miskent dat de omvang wat daar verder ook van zij, niet bepalend is voor de vraag of er sprake is van overtreding van een bepaling in de zin van artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn.16. Het moet daarbij immers blijkens het Copad-arrest gaan om schending van kwaliteitseisen, dan wel gebruik voor een ander soort waren dan is overeengekomen (zie hierboven onderdeel 2.1.1 t/m 2.1.3). Indien het oordeel van het hof anders moet worden begrepen is het onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
- ii.
Indien en voor zover het hof deze feitelijke vaststelling baseert op de omstandigheid dat — zoals het hof in r.o. 14 ook overweegt — Makro zelf heeft aangegeven (MnV onder 10.3) dat alle Diesel-schoenen die na 1997 door Cosmos op de markt werden gebracht niet van Diesel/Difsa afkomstig waren, maar dat het hier eigen productie van Cosmos onder artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst betrof, is deze conclusie zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd, mede in aanmerking nemende dat Makro onder 10.3 MnV in het geheel niet heeft gesteld of gesuggereerd dat deze schaal groot dan wel in strijd met enige contractuele verplichting van Cosmos zou zijn. Hetgeen Makro onder 10.3 en volgende opmerkt is met name ter weerlegging van de onjuiste stelling van Diesel dat alle productie door Cosmos van na 1997 counterfeit zou zijn (MnV onder 10.2) en in dat verband heeft Makro onder meer aangegeven dat deze boute stellingen van Diesel niet allen onjuist maar ook ongeloofwaardig zijn, aangezien de door Cosmos destijds vervaardigde schoenen in Spanje regulier op de markt verkrijgbaar waren bij onder meer gerenommeerde warenhuizen als El Corte Ingles.17.
- iii.
De daaropvolgende overweging van het hof in r.o. 14, dat vast zou staan dat artikel 4 Cosmos daartoe geen bevoegdheid zou geven en daarmee de overtreding van artikel in beginsel gegeven zou zijn, is evenzeer onjuist, en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd, nu onbegrijpelijk is waarop het hof met ‘artikel 4’ bet oog heeft en waarom die conclusie daaruit zou volgen.
2.2
In r.o. 3 oordeelt het hof als volgt:
- 3.
In de procedure na verwijzing heeft Makro zich wederom beroepen op de voor haar gunstige uitspraak van het Hof van Appel te Valencia van 18 december 2002, die door het Spaanse Tribunal Supremo op 13 februari 2007 is bekrachtigd. Voor zover dat beroep is gestoeld op gezag van gewijsde (zie punt 15.3 (b) en (c) MnV) faalt het. De Spaanse procedure is gevoerd tussen Diesel als eiseres en Flexi Casual, Cosmos en aan deze rechtspersonen gelieerde natuurlijke personen als gedaagden. In zijn tussenarrest heeft de HR de beslissing van het Amsterdamse Hof, inhoudende dat het gezag van gewijsde in die Spaanse procedure niet kan worden ingeroepen in een procedure als de onderhavige, waarin (deels) andere partijen procederen dan die welke partij zijn bij de uitspraak van de Spaanse rechter, in stand gelaten, zodat dit hof van die beslissing van het Amsterdamse hof dient uit te gaan. Omdat het feitencomplex waarvan in deze procedure moet worden uitgegaan niet identiek is aan dat waarop de Spaanse uitspraken zijn gebaseerd kan — andere dan Makro stelt op blz. 43 bij (n) en in punt 14.6 MnV — evenmin in andere zin betekenis worden gehecht aan de (feitelijke) oordelen van de Spaanse rechters. De Spaanse uitspraken spelen in deze procedure alleen in zoverre een rol dat daaraan informatie kan worden ontleend over de inhoud van het Spaanse recht, dat bij bepaalde aspecten van deze zaak moet worden toegepast.
In r.o. 10 zet het hof zijn marsroute voor de toetsing van de Copad-uitzonderingen uit waar het overweegt:
- 10.
De in rov. 4, 2e alinea, van het tussenarrest van de HR genoemde feiten op basis waarvan volgens de HR de zojuist genoemde vraag moet worden beantwoord, betreffen artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging. Onderzocht moet nu dus worden achtereenvolgens:
- —
hoe (artikel 1.4 van) de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging moeten worden uitgelegd;
- —
of het hierbij gaat om (een) bepaling(en) die overeen komt/overeenkomen met een van de in artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn bedoelde gronden, en zo ja;
- —
of Flexi Casual door schoenen met het merk DIESEL in het verkeer te brengen in strijd met deze bepaling(en) heeft gehandeld.
Vervolgens legt het hof die overeenkomsten uit in r.o. 11 t/m 14 en toetst die aan het Copad-arrest18. en aan artikel 8 tweede lid van de Merkenrichtlijn; in r.o. 15 en 16 behandelt het verweren van Makro en in r.o. 17, 18 en het dictum oordeelt het hof dan vervolgens:
- 17.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat Diesel op grond van de vaststaande feiten heeft aangetoond dat haar toestemming tot het in de handel brengen van de onderhavige schoenen, met het merk DIESEL ontbrak op de in het arrest Copad genoemde, aan artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn ontleende gronden. Diesel heeft daarmee aan haar bewijslast (zie rov, 7. laatste zinsnede) voldaan. Dit betekent dat, hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, Makro zich niet met vrucht op uitputting kan beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk heeft gepleegd. De grieven 1 t/m 3 van Makro gaan dus niet op, zoals ook het hof Amsterdam heeft geoordeeld. De cassatie-klacht tegen de verwerping door het hof Amsterdam van grief 4 van Makro is door de HR niet gehonoreerd (rov. 3.5 van zijn tussenarrest). De verwerping door het Hof Amsterdam van de grieven 5 en 6 is in cassatie wel aangevochten, maar niet op zelfstandige gronden (zie punt 2.4 van de cassatiedagvaarding). Dit hof komt mitsdien — evenals het Amsterdamse hof — tot het oordeel dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, met veroordeling van Makro in de kosten van het hoger beroep. De kosten van de procedure na verwijzing worden niet meegerekend omdat het maximum aantal punten (3) in het hier toepasselijke tarief II al was bereikt.
- 18.
Voor overlegging van het procesdossier in de Spaanse procesdossier, zoals door Makro onder 16 en 17 subsidiair MnV is verzocht/gevorderd op basis van de artikelen 22 en 843a Rv, bestaat, gezien met name het onder 3 en 17 overwogene, geen grond, nog daargelaten of daarvoor plaats is in de procedure na verwijzing.
Beslissing
Het gerechtshof
- —
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2004;
- —
veroordeelt Makro in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Diesel begroot op € 291,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
- —
wijst af het verzoek/de vordering van Makro tot overlegging van het procesdossier in de Spaanse procedure.
De klachten naar aanleiding van dit oordeel samengevat
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting is onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd dat het hof aldus oordeelt (i.h.b in r.o. 3) dat de Spaanse uitspraken in deze procedure alleen in zoverre een rol spelen dat daaraan informatie kan worden ontleend over de inhoud van het Spaanse recht, dat bij bepaalde aspecten van deze zaak moet worden toegepast en dat zelfs het verzoek om de tot het exclusieve domein van Diesel behorende procesdossier ex artikel 22 Rv en 843a Rv wordt afgewezen (i.h.b r.o. 18) en dat Diesel daarmee aan haar bewijslast (zie rov. 7, laatste zinsnede) heeft voldaan, als gevolg waarvan het oordeelt dat, hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, Makro zich niet met vrucht op uitputting kan beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk heeft gepleegd (i.h.b r.o. 17) . Ter toelichting en verdere uitwerking diene het navolgende.
- A.
De uitspraak van het Tribunal Supremo d.d. 13 februari 200719. leert dat in hoogste instantie tussen Diesel en Cosmos (dus over dezelfde rechtsrelatie als waar de Nederlandse rechter in casu in het onderhavige geding tassen Diesel en Makro zich moet uitlaten) Flexi Casual (c.q. Cosmos) op grond van de 1994-machtiging gerechtigd was om schoenen met het Diesel-merk naar eigen ontwerp en inzicht mocht verkopen en dat het verdere bewijs (productie 27 en getuigenbewijs van de heer [getuige 1]) duidelijk maakt dat dit in ieder geval ook met instemming van Diesel plaatsvond :
‘[…]. Op 11 november 1994 werd een nieuwe onderhandse akte […]. […], waarin impliciet aan FLEXI CASUAL licentie werd verleend HET MERK te fabriceren en in de handel te brengen. Hieraan kan geen andere betekenis worden gegeven, omdat hierin wordt aangegeven dat ‘FLEXI CASUAL monsters van schoeisel van HET MERK kan uitvoeren met een eigen ontwerp dat zij geschikt acht voor het gebied door middel van het aanbod en de verkoop aan haar klanten…’, hetgeen bovendien berust op het bewijs door geschrift, te weten productie nr. 27, en het getuigenbewijs van de heer [getuige 1], […]. Uit het aangevoerde bewijs blijkt duidelijk dat eiseres volledig op de hoogte was van en volledig instemde met de activiteit van FLEXI CASUAL’
- B.
De uitspraak van het hof van Valencia van 18 december 200220. werd daarmee bekrachtigd. Daarin werd overwogen:
(p. 11, Engelse vertaling):
‘[…]. Now, therefore, if the plaintiff was aware of and consented to the manufacture of footwear branded with its trade mark, then COSMOS WORLD, S.L. was entitled to avail of the same possibility, and in short the plaintiffs position is contrary to its own acts, for, as aforesaid, the plaintiffs conduct allowing FLEXI CASUAL, S.L. to use the trade mark is indubitably revealing of a legal state of affairs which somehow completes and makes those agreements meaningful.’
(p. 12 Engelse vertaling):
‘[…] accordingly, the literal purport of the restrictive stipulations the breach of which is argued in the appeal, was amended because of the existence of own acts which are taken to have been proved in the appealed judgment, which amendment or express consent is part of the binding contractual elements which are allegedly not applied. Those unequivocal own acts are the case herein, and the plaintiff cannot now seek to have the use of the trade mark discontinued because that has been taking place with the plaintiffs awareness and consent […]. Consequently, no infringement of trade mark rights may be perceived and the appeal lodged must be successful in regard to the alleged error in the appraisal of the evidence, whereas the remaining grounds raised are not successful because upon examining the proceedings, no evidence may be found of the existence of any ground for invalidity whatsoever rendering the appellant defenceless, nor may the appealed judgment be howsoever qualified as being inconsistent, because, although reference is certainly made to the Unfair Competition Act, the decision is at no event based upon that Act, and the purported inconsistency is but a mere subjective claim on the part of the appellant.’
2.2.1
Makro c.s. hebben zich voor het debat zoals dat na verwijzing aan de orde is op de Spaanse uitspraken waaraan het hof in r.o. 3 refereert beroepen als bewijsmiddel.21.
Het hof komt in r.o. 7 tot het oordeel dat een economische verbondenheid tussen Cosmos en Diesel bestaat. Dat betekent, aldus de Hoge Raad blijkens r.o. 3.3.6 van het arrest van 15 oktober 2010 dat de verwijzingsrechter tot uitgangspunt moet nemen dat Cosmos toestemming had tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen:
‘3.3.5
Ingeval de verwijzingsrechter tot het oordeel komt dat tussen Cosmos en Diesel wèl sprake was van verbondenheid in de zin van het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, dan zal hij tot uitgangspunt moeten nemen dat Diesel toestemming heeft gegeven tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen.’
Vervolgens oordeelt de HR in datzelfde arrest van 15 oktober 2010 in r.o. 3.3.6 dat partijen hun stellingen mogen aanpassen ter zake van de vraag of er sprake is van één van de uitzonderingen als bedoeld in het Copad arrest:
‘3.3.6
Hij zal echter vervolgens op grond van het Copad-arrest van het HvJEU alsnog de vraag moeten beantwoorden of de feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd, meebrengen dat niettemin gezegd moet worden dat die toestemming ontbrak op de in het Copad-arrest genoemde, aan art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden (zie hiervoor in 3.2.5). De bewijslast ter zake van deze uitzondering rust in beginsel op Diesel. Aangezien partijen met (dit aspect van) het Copad-arrest geen rekening hebben kunnen houden, zullen zij in de procedure na verwijzing met het oog op de beantwoording van deze vraag hun stellingen mogen aanpassen.’
Makro c.s. hebben voorts overlegging gevorderd ex artikel 22 Rv en 843a Rv van het volledige procesdossier in de Spaanse procedure.22.
2.2.2.
Het feit dat de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest van 15 oktober 2010 in r.o. 3.3.6. heeft geoordeeld dat zij ter zake van de Copad-uitzonderingen in de procedure na verwijzing hun stellingen mochten aanpassen, heeft de navolgende consequenties:
- a.
Makro mocht haar stellingen aanpassen en aldus zich ook op nieuwe feiten beroepen zoals op
- —
het voorhanden zijn en de inhoud van de uitspraak van het Spaanse Hooggerechtshof van 13 februari 2007 alsook
- —
het feit dat inmiddels het Spaanse Hooggerechtshof de uitspraak van het hof Valencia tussen (onder meer) Cosmos en Diesel in stand heeft gelaten23., alsook
- —
het feit dat die uitspraken bewijskracht opleveren ter zake van de daarin vervatte oordelen over
- (1)
de contractuele relatie tussen Cosmos en Diesel met betrekking tot het produceren van Diesel schoenen in het bijzonder alsook
- (2)
feiten en omstandigheden betreffende de Copad-uitzonderingen.
- b.
Makro mocht haar stellingen terzake van de Copad-uitzonderingen adstrueren met alle (bewijs)middelen rechtens, dus ook met stukken uit de Spaanse procedure tussen Diesel en Cosmos;
- c.
Het hof diende vervolgens aan de hand van die aangepaste stellingen, feiten, gronden en weren alsnog inhoudelijk te beslissen op het punt dat de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest aan de verwijzingsrechter te beoordeling heeft gelaten;
- d.
wanneer Makro zich dus in het kader van het verweer tegen aanname van de Copad-uitzonderingen op die Spaanse procedure beroept24. en zelfs een verzoek doet op artikel 843a (vgl r.o. 18), dan heeft zij daartoe dan ook recht en belang en had het hof dit bewijs niet mogen negeren, althans uitsluitend als kenbron van het Spaanse recht te beschouwen en het verzoek om ex artikel 843a Rv niet, althans in elk geval niet op de in r.o. 18 mogen afwijzen.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijke uitspraak gedaan, Daaraan toegevoegd wordt het navolgende.
- i.
Het hof miskent in r.o. 3 met zijn oordeel dat de Spaanse uitspraken alleen maar een kenbron voor Spaans recht zouden zijn, is dat deze uitspraken een voor Diesel en Cosmos jegens elkaar bindende en onherroepelijke vaststelling bevatten van wat tussen Diesel en Cosmos rechtens te gelden heeft. Nu de Hoge Raad uitdrukkelijk partijen in de gelegenheid heeft gesteld om hun stellingen ter zake van de Copad uitzondering aan te passen en Makro op de Spaanse uitspraken (te weten van het hof Valencia en de uitspraak van bet Tribunal Supremo) expliciet een beroep heeft gedaan had het hof die uitspraken expliciet in zijn bewijsoordeel omtrent de vraag of de Copad-uitzonderingen zich heeft voorgedaan (vgl r.o. 17) moeten uitlaten. Het hof heeft miskend dat die Spaanse uitspraken mede strekken tot bewijs (zie punt 15.3 (b) en (c) MnV zijdens Makro), hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
Dat geldt te meer nu door Diesel, noch in de Memorie na Verwijzing, noch bij gelegenheid van pleidooi enig verweer inzake
- (i)
de juistheid van de Spaanse uitspraken c.q. de uitspraak van het Tribunal Supremo,
- (ii)
het onherroepelijke karakter tussen Diesel en Cosmons daarvan of
- (iii)
enig relevant verschil in het in de Spaanse procedures dan wel deze procedure te beoordelen feitencomplex is aangevoerd.25.
Weliswaar is Makro als partij niet te vereenzelvigen met Cosmos, doch de vraag of Makro van een rechtmatige handelaar en niet van een ‘piraat’ heeft gekocht wordt bepaald door de vraag of Cosmos daartoe gerechtigd was. De Spaanse rechter heeft in hoogste instantie geoordeeld dat dit zo was. Deze uitspraken strekken dus mede tot bewijs in de zin van artikel 152 Rv.
Het hof heeft blijkens de aangevallen r.o. 3 hetzij in het geheel geen bewijskracht aan die Spaanse uitspraken toegekend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, dan wel heeft het hof een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
Tegen deze achtergrond dient aan het oordeel van het Hof Valencia, zoals vervolgens bekrachtigd door het Tribunal Supremo, in deze procedure dan ook in ieder geval sinds 2007 als bewijsmiddel te worden betrokken ter zake van de vraag of ondanks de economische verbondenheid tussen Diesel en Cosmos de toestemming van Diesel ontbrak (zie MnV onder 15.3 (b) en (c)). Het oordeel van het Hof dat zulks miskent door te oordelen dat het louter van belang is als kenbron voor het Spaanse recht is dan ook rechtens onjuist en onbegrijpelijk c.q. niet naar behoren gemotiveerd.
- ii.
In dat verband is naast r.o. 3 en 17 ook rechtens onjuist en onbegrijpelijk dat het hof het verzoek om overlegging van de Spaanse procedure afwijst in r.o. 18:
- 18.
Voor overlegging van het procesdossier in de Spaanse procesdossier, zoals door Makro onder 16 en 17 subsidiair MnV is verzocht/gevorderd op basis van de artikelen 22 en 843a Rv, bestaat, gezien met name het onder 3 en 17 overwogene, geen grond, nog daargelaten of daarvoor plaats is in de procedure na verwijzing.
Het hof laat in het midden of daarvoor in de procedure na verwijzing plaats is, zodat als hypothetisch feitelijke grondslag ervan moet worden uitgegaan dat daarvoor plaats is. Overigens miskent het hof dat, nu de Hoge Raad met zoveel woorden toestaat dat partijen op het vlak van de Copad-uitzonderingen de stellingen aanpassen, het Makro dus niet alleen is toegestaan om in het kader van de bewijsvraag daarvan een beroep te doen op de Spaanse uitspraken van het hof van Valencia en van het Spaanse Hooggerechtshof, maar juist ook op dat Spaanse procesdossier, dat nu eenmaal tot het exclusieve domein van Diesel als procespartij bij die zaak behoort Het hof overweegt in r.o. 11 :
- 11.
De uitleg van de in Spanje tussen Spaanse vennootschappen tot stand gekomen 1994-overeenkomst en 1994-machtiging dient te geschieden aan de hand van de daartoe door het Spaanse recht voorgeschreven maatstaf. Onder 14.6 MnV heeft Makro hier terecht op gewezen. Uit de overwegingen op blz. 10, 2e alinea, van de (Engelse vertaling van de) uitspraak van het Hof van Appel te Valencia blijkt dat het hier in wezen dezelfde maatstaf betreft als de Nederlandse Haviltex-maatstaf. Ook de vraag of toestemming van Diesel (ondanks de economische verbondenheid) ontbrak dient naar het oordeel van het hof te worden beoordeeld naar Spaans recht.
Daaruit volgt dat het hof de 1994-overeenkomst naar Spaans recht beoordeelt, kennelijk aan de hand eenzelfde maatstaf als de Nederlandse Haviltex-maatstaf26. en dat het Spaanse hof die op aan de Nederlandse Haviltex-maatstaf zou hebben toegepast. De vraag wat de bewuste contractspartijen uit elkaars uitlatingen en gedragingen hebben mogen afleiden is, zo volgt uit voormelde r.o. 11, dus belangrijk voor de uitleg van die overeenkomst
Naar de aard is een stelplicht van de bedoeling — met name van een andere bedoeling dan de letterlijke tekst voor een derde partij als Makro —, zeer moeilijk, zo niet onmogelijk wanneer die partij daarbij niet wordt geholpen door de wederpartij die wel partij was bij de onderhandelingen en bij de totstandkoming van de overeenkomst. Die partij, in casu Diesel, beschikte en beschikt over het dossier en kan aldus aanknopingspunten verschaffen voor de bewijslevering van haar stellingen. Dat volgt uit de aard van het feit dat Makro derde is en niet is betrokken bij de onderhandelingen leidende tot de totstandkoming van de uit te leggen overeenkomst. Nu wil het toeval dat er door Diesel, partij bij de totstandkoming van de uit te leggen overeenkomst in drie instanties is geprocedeerd tegen de andere partij bij die overeenkomst en ook nog over de uitleg van die overeenkomst. Er ligt dus een uitspraak van de hoogste rechter tussen de partijen die over en weer wel bij de totstandkoming van de overeenkomst zijn besproken en nog wel over dezelfde rechtsvraag als die thans in onderhavige procedure aan de orde is: had Cosmos — toestemming van Diesel om de bewuste schoenen in Spanje in het verkeer te brengen. Het is dan ook rechtens onjuist en onbegrijpelijk dat Diesel niet gehouden was dat dossier in het geding te brengen. Makro had en heeft immers een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a Rv om — ter voldoening aan haar stel- of zo men wil berwistplicht een afschrift te vragen van het Spaanse dossier en had ook het hof ex artikel 22 Rv de bevoegdheid om Diesel te bevelen het volledige procesdossier over te leggen in deze procedure.27.
Dit nog daargelaten dat Diesel die stukken eigener beweging ex artikel 21 Rv in het geding had moeten brengen, nu deze, naar de overtuiging van Makro evident van invloed zijn op de uitkomst van onderhavige zaak.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.2.3
Rechtens onjuist en zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is het oordeel van het hof in de aangevallen r.o. 3, dat het feitencomplex waarvan in deze procedure moet worden uitgegaan niet identiek zou zijn aan dat waarop de Spaanse uitspraken zijn gebaseerd aan de (feitelijke) oordelen van de Spaanse rechters en dat daarom — anders dan Makro stelde op blz. 43 bij (n) en in punt 14.6 MnV — evenmin in andere zin betekenis kan worden gehecht omdat:
- (a)
het bof niet motiveert en dus onduidelijk is dat en op welke gronden het feitencomplex in de Spaanse zaak zou verschillen van dat van onderhavige zaak; dit klemt temeer daar het hof in r.o. 18 het verzoek ex artikel 843 Rv tot overlegging van de Spaanse procedure heeft afgewezen, waardoor een diepgravender feitenonderzoek op dit punt onmogelijk is gemaakt. Het hof motiveert ook niet waarom in dat geval het oordeel van het Spaanse bof en van het Spaanse Hooggerechtshof (behoudens ten aanzien van informatie betreffende Spaans recht) geheel buiten beschouwing moet blijven;
- (b)
onbegrijpelijk is dat er niet sprake is van een niet identiek feitencomplex. Zowel in de Spaanse procedure als in deze Nederlandse procedure ligt de vraag voor of Cosmos binnen het kader van de contractuele verhouding met Diesel al dan niet in strijd met de licentieovereenkomst heeft gehandeld c.q. Diesel geacht moet worden toestemming te hebben verleend.
Die vraag is in beide procedures dezelfde en het daarvoor relevante feitencomplex voor de verhouding Diesel-Cosmos is daarmee ook hetzelfde.
Het is dan ook, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk dat het hof zelfs met afwijzing van het verzoek tot overlegging van het volledige Spaanse dossier, tot het oordeel is gekomen dat het hier zou gaan om een ander feitencomplex zodat die zaak inhoudelijk voor onderhavige zaak van geen belang is.
- (c)
het Spaanse procesdossier bij uitstek tot het domein van Diesel behoort, zodat, ook los van de voormelde bewijslast, Diesel dat dossier ex artikel 21 Rv eigener beweging in het geding had moeten brengen; had Diesel dat gedaan dan was stellig gebleken dat die procedure nu juist wel om dezelfde vraag ging als die het hof dient te beantwoorden: had Cosmos toestemming van Diesel tot het in het verkeer brengen van de bewuste schoenen.
- (d)
zelfs al zou moeten worden aangenomen dat het feitencomplex niet (geheel) identiek is, dan is nog steeds de rechtsvraag die in de Spaanse procedure tussen Diesel en Cosmos dezelfde die ook de Nederlandse rechter moest beantwoorden: had Cosmos toestemming van Diesel tot het in het verkeer brengen van de bewuste schoenen. Daarover hebben partijen een debat gevoerd. Gelet op de vrije bewijsleer van 152 Rv levert dat debat, alsook hetgeen de Spaanse rechter daaromtrent oordeelt een bewijsmiddel op voor de juistheid van de stellingen van Makro c.s. dat de bewuste schoenen door Cosmos rechtmatig in het verkeer zijn gebracht.
- (e)
de bewijslast inzake het ontbreken van toestemming blijkens r.o. 3.3.6. van het eerste arrest van de Hoge Raad tussen partijen (HR 11 juni 2008) op Diesel rust. Dat betekent in casu dat, nu uit de Spaanse uitspraken blijkt dat de Spaanse rechter tot in hoogste instantie in het geding tussen Diesel en Cosmos van oordeel is dat Cosmos de bewuste schoenen rechtmatig in het verkeer heeft gebracht, het op de weg van Diesel had gelezen om in deze procedure te stellen en gelet op de betwisting middels een beroep op deze Spaanse uitspraken te bewijzen dat en waarom die onjuist zijn en de Nederlandse rechter tussen Makro c.s. en Diesel oordelend, desalniettemin tot een ander oordeel dient te komen.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.2.4
Verder miskent het hof in de aangevallen r.o. 3 en de daarop voortbouwende 9, 11 t/m 17, 18 en het dictum dat Artikel 28(3) EEX-Verordening een discretionaire bevoegdheid aan de laatst aangezochte rechter geeft juist om te vermijden dat bij een afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen verkregen zouden kunnen worden. Weliswaar hebben de Spaanse uitspraken — omdat het om een procedure gaat tussen deels andere partijen en ook omdat dit reeds door de Hoge Raad in zijn eerste arrest van 11 juni 2008 is afgehamerd — geen gezag van gewijsde, maar dat laat onverlet dat tegenstrijdige en onverenigbare beslissingen zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.
Het onverenigbare zit hem in de onderhavige procedure daarin dat ingevolge de Spaanse arresten tussen Diesel en Cosmos vaststaat dat Cosmos gerechtigd was de Diesel-schoenen in Spanje in het verkeer te brengen, aangezien Diesel daarvan wist en daar toestemming voor heeft gegeven. Daardoor staat tussen die twee partijen evenzeer vast dat deze schoenen vrijelijk binnen de Europese interne markt verder kunnen worden verhandeld en behoort Cosmos op basis daarvan binnen de EER die goederen vrij te kunnen verhandelen.
Daarmee is het — vanuit het beginsel van vrij verkeer van goederen binnen de EER — strijdig indien — in casu — de Nederlandse rechter in een procedure van de Merkhouder tegen de derde-verkrijger, in casu Makro, zelfs geen enkele bewijskracht toekent aan de Spaanse procedure en de daarin tussen de partijen wiens rechtsverhouding hij moet beoordelen gedane uitspraak.
Het gaat dan niet aan dat de Nederlandse rechter aldus in een procedure tussen één van die Spaanse procespartijen, te weten Diesel, en een derde partij die een rechtsopvolger van Cosmos is — zoals Makro — vervolgens tot een volledig ander oordeel komt dat tegenstrijdig is met hetgeen tussen diezelfde Spaanse procespartij — Diesel — en de rechtsvoorganger van Makro — Cosmos — in de Spaanse procedure tussen die partijen bindend door de daartoe bevoegde Spaanse rechter is vastgesteld, zonder dat aan die procedure bij die Spaanse rechter zelfsenigebewijskracht is toegekend.
Ook hier zij nog maar eens opgemerkt dat een derde-partij, zoals Makro, die koopt van een partij die een economische verbondenheid heeft met de merkhouder, bewijstechnisch of, zo men wil, in zijn betwistplicht in een veel lastiger positie verkeert, wanneer die een procedure tussen de merkhouder en licentienemer feitelijk moet overdoen naar vreemd recht in het land van die derde-partij. Dat stelt die derde-partij in een zodanige juridische achterstandspositie dat een dergelijke procedure — zonder dat het procesdossier in de Spaanse zaak tussen de Merkhouder en de licentienemer (i.c. Diesel-Cosmos) behoeft te worden overgelegd en zonder dat de uitspraken in die zaak tot bewijs strekken in de procedure van die derde-partij — feitelijk als kansloos moet worden beschouwd. Dit brengt dus weer een ernstige belemmering mee van het vrije verkeer van goederen binnen de EER. en is dus in strijd met het Gemeenschapsrecht.
Het binnen de Europese Unie geldende beginsel van een vrij verkeer van goederen en de in het kader daarvan geldende uitputtingsregels brengen ook met zich dat een beslissing van een daartoe bevoegde rechter in een procedure tussen de rechthebbende Diesel en Cosmos als degene die de schoenen binnen de EER in het verkeer brengt derdenwerking voor de rechtsopvolgers van Cosmos dient te hebben. Het onthouden van een dergelijke derdenwerking door de Nederlandse rechter is dan ook in strijd met het vrij verkeer van goederen c.q. gelijk te stellen aan een door (tegenwoordig) artikel 34 van het EU-Werkingsverdrag verboden kwantitatieve invoerbeperkingen c.q. maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten door de Nederlandse rechter (MnV zijdens Makro 15.6).
De onaanvaardbare consequentie van het andersluidend standpunt van Hof Den Haag is ook dat Makro c.s. volgens het Hof Den Haag inbreuk zouden plegen op de merk- en auteursrechten van Diesel ter zake van de Diesel-schoenen, terwijl tussen Diesel en Cosmos vaststaat dat Cosmos de schoenen desondanks rechtmatig binnen de EU in het verkeer heeft gebracht en zich in de vrijwaringsprocedure tegen Makro daar mogelijk ook met succes op kan beroepen (zie 15.5 MnV). Dit zou ook tot de onaanvaardbare consequentie leiden dat het vrije verkeer van goederen binnen de EER ernstig wordt geblokkeerd, omdat ook de partij die van de toepasselijke plaatselijke rechter tot in hoogste instantie te horen krijgt dat hij geen inbreuk maakt van een merk- of licentiehouder in een ander land van de EER bij herbeoordeling van dezelfde rechtsverhouding opeens toestemming kan ontberen, waarbij de uitspraak van de eerste rechter zelfs in bewijstechnische zin geen rol speelt. Dat druist zozeer in tegen het Europese beginsel van vrij verkeer van goederen dat het e.e.a. in strijd moet worden geacht daarmee en met Artikel 28(3) EEX-Verordening.
In dat verband zou juist aan een procedure tussen de merkhouder en een licentiehouder (in casu Diesel en Cosmos c.s.) in het land waar het in het verkeer brengen plaatsvindt (in casu Spanje) met toepassing van het recht van dat land, juist veel bewijskracht moeten worden toegekend en ligt het dan, wanneer, zoals in casu er sprake is van een economische verbondenheid tussen in casu Diesel en Cosmos c.s., het op weg van de partij die tegen een opvolgende verkrijger (in casu Makro c.s.) in een ander land stelt dat er niettemin geen toestemming is, om te stellen en naar aanleiding van de processtukken uit de Spaanse procedure te bewijzen dat en waarom in weerwil van die Spaanse procedure tegenover Makro heeft te gelden dat er toch geen toestemming is verleend.
Daarbij geldt bovendien dat — gesteld al dat men in Spanje zoiets geldt als een Haviltex-criterium, het voor een derde partij als Makro uiteraard ondoenlijk is om de partijbedoeling te achterhalen. Dit verklaart ook het verschil in uitleg van de overeenkomst door de Spaanse rechter en de Nederlandse. De Spaanse rechter heeft de bedoeling van partijen onder meer afgeleid uit de totstandkoming van de 199-overeenkomst en het feit dat Flexi Casual voordien reeds merkhouder was voor Diesel op schoenen en in ruil voor de overdracht van het Diesel merk aan Diesel, schoenen mocht blijven produceren. Op basis van het Spaanse procesdossier en de stellingen betreffende de partijbedoeling over en weer heeft het Spaanse hof in Valencia kennelijk een andere bedoeling van die overeenkomst aangenomen dan de letterlijke tekst.
Ook in dit verband had het hof het verzoek tot overlegging van het volledige procesdossier in de Spaanse procedure tussen Cosmos en Diesel niet mogen afwijzen, zoals het in r.o. 18 heeft gedaan en had het hof, zo nodig ambtshalve moeten onderzoeken:
- —
wat de stellingname van de partijen Diesel en Cosmos was ter zake van de uitleg van de 1994-overeenkomst;
- —
hoe en in het bijzonder op welke stellingen — waarop het Hof Valencia er vervolgens bij gekomen is dat Cosmos niet in strijd heeft gehandeld met die overeenkomst met het vervaardigen en in het verkeer brengen van de bewuste, door Makro aangekochte schoenen.
Daarbij zij opgemerkt dat het een feit van algemene bekendheid is dat wanneer een partij die stukken niet overlegt, die kennelijk te nadele strekken, alsook dat wanneer dergelijke stukken wel in het geding zouden zijn gebracht Makro als de partij die daarbij garen kan spinnen, zich daarop zou hebben beroepen.
Aldus getuigt het dan ook van een onjuiste rechtsopvatting dat het volledige Spaanse procesdossier slechts relevant is als kenbron voor het Spaanse recht en dat het verzoek ex artikel 22 Rv en 843a Rv dient te worden afgewezen (r.o. 3 in combinatie met r.o. 17 en 18).
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.2.4
Nu de Spaanse arresten bewijs opleveren dat er geen sprake is van strijd met enige Copad-uitzondering had het hof die bij de bewijsvraag in r.o. 17 moeten betrekken. Daarbij komt bovendien dat Diesel in het geheel geen (tegen)bewijs daarvan heeft geleverd of zelfs maar aangeboden. Aldus had het hof hetzij tussen Diesel en Cosmos als vaststaande rechtsfeit moeten aannemen dat er zich geen Copad-uitzondering voordeed. Althans indien het hof een ander oordeel was toegedaan dan had het zijn uitspraak naar behoren moeten motiveren, hetgeen het hof heeft nagelaten.
2.2.5
Het slagen van één van de bovengenoemde klachten vitiëert ook de daarop voortbouwende rechtsoverwegingen 9 t/m 18 en het dictum. Immers, wanneer uit de Spaanse uitspraken blijkt dat er geen sprake is van enige strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst, dan beïnvloedt dat het oordeel of Cosmos toestemming had (r.o. 9) hoe de overeenkomst(en) tussen Cosmos en Diesel moeten worden geduid c.q. de rechtsverhouding tussen die partijen moet worden uitgelegd (r.o.10 t/m 14) alsook de relevatie van r.o. 15 en 16 en verdere de conclusie zoals getrokken in r.o. 17 en het oordeel over de relevantie van het Spaanse procesdossier in r.o. 18 en tenslotte het oordeel in het dictum.
2.3
In r.o. 7 en 9 gaat het hof over tot uitleg van de verwijzingsinstructie van de Hoge Raad uit het arrest van 15 oktober 2010. Het Hof overweegt (schuin gedrukt door mij-HJWA):
- 7.
[…]. De Hoge Raad heeft het hof opgedragen om, in geval het zou oordelen dat hiervan sprake is, te onderzoeken of de feiten genoemd in rov. 4, 2e alinea, van het tussenarrest van de Hoge Raad, meebrengen dat (de in geval van economische verbondenheid veronderstelde) toestemming niettemin ontbrak op de in arrest Copad genoemde, aan artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden, waaraan de HR heeft toegevoegd dat de bewijslast ter zake van deze uitzondering in beginsel op Diesel rust.
[…].
- 9.
Het hof leest de in rov. 7 weergegeven verwijzingsinstructie aldus dat het hof niet alleen dient te beoordelen of de beperkingen in de licentieovereenkomst vallen onder één of meer van de in het Copad-arrest genoemde, aan artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden, maar ook of toestemming van Diesel geacht moet worden te hebben ontbroken voor het — in strijd met die beperkingen — op grote schaal verhandelen van haar merk voorziene schoenen. Het ontbreken van toestemming vloeit niet reeds voort uit het in cassatie in stand gelaten oordeel van het Amsterdamse hof dat geen sprake is geweest van impliciete toestemming volgens de Davidoff-maatstaf, nu die maatstaf een strenge is en alleen geldt wanneer geen economische verbondenheid kan worden aangenomen.
2.3.1
Het Hof miskent allereerst dat de Hoge Raad onder 3.3.5 van het verwijzingsarrest arrest van 15 oktober 2010 het Hof instrueert dat het vaststellen van economische verbondenheid met zich brengt dat het Hof tot uitgangspunt heeft te nemen dat Diesel toestemming heeft gegeven tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen:
‘3.3.5.
Ingeval de verwijzingsrechter tot het oordeel komt dat tussen Cosmos en Diesel wèl sprake was van verbondenheid in de zin van het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, dan zal hij lot uitgangspunt moeten nemen dat Diesel toestemming heeft gegeven tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen.’
In r.o. 9 van het arrest leest het Hof den Haag de verwijzingsinstructie van de Hoge Raad aldus dat de Hoge Raad het Hof geïnstrueerd zou hebben dat het zou moeten beoordelen:
‘of toestemming van Diesel geacht moet worden te hebben ontbroken voor het — in strijd met die beperkingen — op grote schaal verhandelen van haar merk voorziene schoenen.’
Deze uitleg is onjuist en onbegrijpelijk. Het Hof stelt hier twee dingen, te weten:
- (ii)
dat het volgens de Hoge Raad moet onderzoeken of er sprake was van toestemming voor het verhandelen op grote schaal en
- (iii)
dat het verhandelen op grote schaal volgens de Hoge Raad in strijd is met de Copad-beperkingen.
Een redelijke uitleg van de verwijzingsinstructie maakt dat geen van beide stellingen daarin kan worden gelezen. De Hoge Raad laat zich in het geheel niet uit over de schaal waarop de verhandeling zou hebben plaatsgevonden en de Hoge Raad oordeelt ook nergens onder 3.3.6. — expliciet of impliciet — dat het op grote schaal verhandelen van schoenen in strijd met een Copad-beperking zou zijn:
‘3.3.6
Hij zal echter vervolgens op grond van het Copad-arrest van het HvJEU alsnog de vraag moeten beantwoorden of de feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 2008 in rov. 4, tweede alinea heeft genoemd, meebrengen dat niettemin gezegd moet worden dat die toestemming ontbrak op de in het Copad-arrest genoemde, aan art. 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ontleende gronden (zie hiervoor in 3.2.5). […].’
2.3.2
Het hof maakt zich daar aldus voorts schuldig aan een verboden aanvulling van de feiten, althans miskent het zijn rol als appelrechter na verwijzing door de Hoge Raad. Anders dan het hof oordeelt c.q. suggereert neemt de Hoge Raad geen nadere stelling in en instrueert de Hoge Raad het hof uitsluitend om de feiten te onderzoeken. De enige instructie die de Hoge Raad daarbij wel meegeeft (onder 3.3.5) is dat het uitgangspunt dient te zijn dat er sprake van toestemming is. Die instructie wordt door het hof in het geheel niet gememoreerd. Dit klemt temeer daar die instructie en dat uitgangspunt met zich brengen dat er ook van uitgegaan dient te worden dat Diesel toestemming voor de uit de feiten blijkende — zo men wil ‘grote’ — schaal van verhandeling gegeven heeft (schuin gedrukt door mij-HJWA):
‘3.3.5.
Ingeval de verwijzingsrechter tot het oordeel komt dat tussen Cosmos en Diesel wèl sprake was van verbondenheid in de zin van het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, dan zal hij tot uitgangspunt moeten nemen dat Diesel toestemming heeft gegeven tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen.’
Deze instructie laat dus geen ruimte voor de beperking die het hof eigenhandig aanbrengt Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans is het oordeel zonder nadere toelichting die ontbreekt onbegrijpelijk.
2.3.3
Het hof overweegt in r.o. 9 voorts dat het ontbreken van toestemming niet reeds voortvloeit uit het in cassatie in stand gelaten oordeel van het Amsterdamse hof dat geen sprake is geweest van impliciete toestemming volgens de Davidoffmaatstaf, nu die maatstaf een strenge is en alleen geldt wanneer geen economische verbondenheid kan worden aangenomen. Dit oordeel is niet alleen rechtens onjuist maar ook onbegrijpelijk en vloeit voort uit de in het vorige onderdeel (2.2) aangevallen onjuiste lezing van de verwijzingsinstructie. Zoals opgemerkt dient het hof conform de instructie onder 3.3.5. tot uitgangspunt te nemen dat Diesel toestemming heeft gegeven tot het in het verkeer brengen van de betrokken schoenen. Indien het ontbreken van toestemming al zou voortvloeien uit het oordeel van het Amsterdamse hof dat geen sprake is geweest van impliciete toestemming volgens de Davidoff-maatstaf, dan had de Hoge Raad de zaak niet hoeven te verwijzen naar het Hof Den Haag, maar deze zelf kunnen afdoen (conform de Conclusie van Advocaat-Generaal Verkade, voorafgaand aan het arrest van 15 oktober 2010, onder 3.16.3).
De Davidoff-maatstaf is een maatstaf voor het onder omstandigheden kunnen aannemen van impliciete toestemming. Die vraag speelt in casu echter niet aangezien de toestemming nu — conform de instructie van de Hoge Raad — wordt aangenomen op de alternatieve grond van de economische verbondenheid. De Davidoff-maatstaf is daarmee dus niet van belang, omdat toestemming in casu wordt aangenomen op de alternatieve grond van economische verbondenheid. De Davidoff-maatstaf is een grond voor het aannemen van toestemming. Daarmee is de Davidoff-maatstaf naar zijn aard geen grond om te bepalen of een veronderstelde toestemming mogelijk desondanks kan ontbreken. De Davidoff-maatstaf is ook in dit opzicht irrelevant.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, hetzij heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.4
In r.o. 10 overweegt het hof:
- 10.
De in rov. 4, 2e alinea, van het tussenarrest van de HR genoemde feiten op basis waarvan volgens de HR de zojuist genoemde vraag moet worden beantwoord, betreffen artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging. Onderzocht moet nu dus worden achtereenvolgens:
- —
hoe (artikel 1.4 van) de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging moeten worden uitgelegd;
- —
of het hierbij gaat om (een) bepaling( en) die overeenkomt/overeenkomen met een van de in artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn bedoelde gronden, en zo ja;
- —
of Flexi Casual door schoenen met het merk DIESEL in het verkeer te brengen in strijd met deze bepaling(en) heeft gehandeld.
Het hof miskent, aldus oordelend, dat de Hoge Raad onder 3.3.6. van het verwijzingsarrest uitdrukkelijk aangeeft dat partijen hun stellingen ter zake van dit onderzoek mogen aanpassen (en dat in tegenstelling tot hetgeen de Hoge Raad onder 3.3.3. van zijn arrest stelt ter zake van het onderzoek naar de economische verbondenheid dat enkel op basis van de reeds aangevoerde feiten diende plaats te vinden).
‘3.3.6
[…]. De bewijslast ter zake van deze uitzondering rust in beginsel op Diesel. Aangezien partijen met (dit aspect van) het Copad-arrest geen rekening hebben kunnen houden, zullen zij in de procedure na verwijzing met het oog op de beantwoording van deze vraag hun stellingen mogen aanpassen.’
Dat betekent allereerst dat het hof bij zijn onderzoek ten onrechte de uitspraak van het Tribunal Supremo niet als nieuw rechtsfeit bij zijn onderzoek betrekt en ten onrechte stelt (onder 3) dat die uitspraak alleen maar een kenbron voor het toe te passen Spaanse recht zou zijn, en niet ziet als bewijs van een juiste toepassing van Spaans recht op alle voor het onderzoek van de vraag of toestemming al dan niet ontbrak relevante feiten en omstandigheden. (MnV p. 36–44). Aldus is het oordeel van het hof ook, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Evenzeer beperkt het hof zich ten onrechte tot enkel een uitleg van de inhoud van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging. Voor de vraag of ter zake van de door Cosmos na 1997 in het verkeer gebrachte Diesel-schoenen de toestemming van Diesel in weerwil van de economische verbondenheid ontbrak zijn alle feiten en omstandigheden tot en met 1999 — het jaar van aankoop van de Dieselschoenen door Makro (MnV, p. 25 onder (v) en p. 26 onder (vi)) — van belang. Dat speelt bovendien in verstrekte mate omdat Cosmos pas sinds oktober 1997 de uitvoering van de 1994-overeenkomst en de 1994-raachtiging ter hand nam in plaats van voorheen Flexi Casual (MnV, p. 17).
Het hof diende bij zijn onderzoek naar het ontbreken van toestemming dan ook uit te gaan van dezelfde feiten en omstandigheden als het Hof Valencia en het Tribunal Supremo in deze beide Spaanse uitspraken. Kennisneming van de beide uitspraken leert in ieder geval dat in het Spaanse procesdossier veel meer voor de beantwoording van deze vraag relevante feiten en omstandigheden bekend en voorhanden zijn dan in deze Nederlandse procedure. Zo is daar sprake van nadere schriftelijke stukken (‘een productie 27’) en getuigenverklaringen die in de procedure tussen Diesel en Makro ontbreken en onbekend zijn (MnV, p. 8 onder 4,4; en p. p. 43 onder (iv).) Het oordeel van het hof is dan ook volstrekt onbegrijpelijk en niet uit te leggen.
Uit de Spaanse uitspraken blijkt met name ook dat deze additionele feiten en omstandigheden laten zien dat Diesel volledig op de hoogte was van wat Cosmos deed en daar ook mee ingestemd had. Zoals het Hof Valencia expliciet overweegt leidt een waardering van het bewijs (‘appraisal of the evidence’) tot de conclusie dat Diesel, de letterlijke betekenis van de contractsbepalingen (‘literal purport of the restrictive stipulations’) als gewijzigd moet worden beschouwd gelet op de eigen handelingen van Diesel (‘was amended because of the existence of own acts which are taken to have been proved’)
- (a)
Hof Valencia van 18 december 2002 (MnV, p. 21)28.:
p.11, Engelse vertaling
‘[…]. Now, therefore, if the plaintiff was aware of and consented to the manufacture of footwear branded with its trade mark, then COSMOS WORLD, S.L. was entitled to avail of the same possibility, and in short the plaintiffs position is contrary to its own acts, for, as aforesaid, the plaintiffs conduct allowing FLEXI CASUAL, S.L. to use the trade mark is indubitably revealing of a legal state of affairs which somehow completes and nukes those agreements meaningful.’
p. 12 Engelse vertaling:
‘[…] accordingly, the literal purport of the restrictive stipulations the breach of which is argued in the appeal, was amended because of the existence of own acts which are taken to have been proved in the appealed judgment, which amendment or express consent is part of the binding contractual elements which are allegedly not applied. Those unequivocal own acts are the case herein, and the plaintiff cannot now seek to have the use of the trade mark discontinued because that has been taking place with the plaintiffs awareness and consent […]. Consequently, no infringement of trade mark rights may be perceived and the appeal lodged must be successful in regard to the alleged error in the appraisal of the evidence, whereas the remaining grounds raised are not successful because upon examining the proceedings, no evidence may be found of the existence of any ground for invalidity whatsoever rendering the appellant defenceless, nor may the appealed judgment be howsoever qualified as being inconsistent, because, although reference is certainly made to the Unfair Competition Act, the decision is at no event based upon that Act, and the purported inconsistency is but a mere subjective claim on the part of the appellant.’
- (b)
De uitspraak van het Tribunal Supremo (MnV, p. 35) leert Flexi Casual (c.q. Cosmos) op grond van de 1994-machtiging gerechtigd was om schoenen met het Diesel-merk naar eigen ontwerp en inzicht mocht verkopen en dat het verdere bewijs (productie 27 en getuigenbewijs van de heer [getuige 1]) duidelijk maakt dat dit in ieder geval ook met instemming van Diesel plaatsvond :
‘[…].Op 11 november 1994 werd een nieuwe onderhandse akte […]. […], waar-in impliciet aan FLEXI CASUAL licentie werd verleend HET MERK te fabriceren en in de handel te brengen. Hieraan kan geen andere betekenis warden gegeven, omdat hierin wordt aangegeven dat‘FLEXI CASUAL monsters van schoeisel van HET MERK kan uitvoeren …, met een eigen ontwerp dat zij geschikt acht voor het gebied door middel van het aanbod en de verkoop aan haar klanten…’, hetgeen bovendien berust op het bewijs door geschrift, te weten productie nr. 27, en het getuigenbewijs van de heer [getuige 1], […]. Uit het aangevoerde bewijs blijkt duidelijk dat eiseres volledig op de hoogte wat van en volledig instemde met de activiteit van FLEXI CASUAL.’
De vraag of ten tijde van het op de markt brengen door Cosmos in 1999 al dan niet toestemming ontbrak dient naar zijn aard beantwoord te worden aan de hand van een onderzoek van de feiten en omstandigheden, zoals die in de periode 1997–1999 — en niet in 1994 — tussen Diesel en Cosmos aan de orde waren. De beperking van het Hof Den Haag van het onderzoek tot enkel een uitleg van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging is dan ook onjuist.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang hieromtrent, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.5
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt onbegrijpelijk dat het hof oordeelt in r.o. 3 dat de Spaanse uitspraken als kenbron voor het Spaanse recht fungeren dat bij ‘bepaalde aspecten van deze zaak moet worden toegepast.’ In r.o. 11 van het arrest oordeelt het hof terecht dat de uitleg van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging en de vraag of toestemming van Diesel niettemin ontbrak naar Spaans recht beoordeeld dient te worden. Rechtens onjuist en onbegrijpelijk is het oordeel in r.o. 11
- 11.
[…].Uit de overwegingen op blz. 10, 2e alinea, van de (Engelse vertaling van de) uitspraak van het Hof van Appel te Valencia blijkt dat het hier in wezen dezelfde maatstaf betreft als de Nederlandse Haviltex-maatstaf.
Indien een vreemd recht op ‘bepaalde aspecten’ van een zaak van toepassing is, dan dient het hof ambtshalve (deugdelijk) onderzoek te doen naar dat vreemde recht en dat vreemde recht vervolgens op basis daarvan toe te passen. Zo nodig dient de rechter zich door deskundigen te laten voorlichten. Rechtens onjuist is dit oordeel indien het aldus moet worden begrepen dat de rechter leentjebuur mag spelen bij een Spaanse uitspraak, zonder zelf ambtshalve het recht naar behoren te onderzoeken. Indien dit oordeel anders moet worden begrepen is het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
Daarnaast voert Makro nog de volgende klachten aan.
- i.
Het standpunt van het Hof dat uit de overwegingen op blz. 10, 2e alinea, van de (Engelse vertaling van de) uitspraak van het Hof van Appel te Valencia blijkt dat het hier in wezen dezelfde maatstaf betreft als de Nederlandse Haviltex-maatstaf vindt geen steun in de stellingen van partijen en volgt evenmin evident uit het arrest van het Hof Valencia. Onbegrijpelijk is dan ook op welke grond het Hof meent uitleg naar Spaans recht te mogen vereenzelvigen met de Nederlandse Haviltex-maatstaf.
- ii.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt is voorts onbegrijpelijk op welke grond het Hof meent blijkens r.o. 3 en 11 wel de inhoud van het Spaans recht uit de uitspraak van het Hof Valencia te kunnen afleiden — en die uitspraak dus als gezaghebbende bron inzake de inhoud van Spaans recht erkent — maar vervolgens meent in tegenstelling tot diezelfde uitspraak van het Hof Valencia tot een tegengestelde toepassing van dat Spaanse recht op de voorliggende feiten en omstandigheden te kunnen komen. Het is onbegrijpelijk — in elk geval zonder nadere toelichting, die ontbreekt — op welke gronden het Hof Den Haag geacht zou kunnen worden om beter geëquipeerd of onderlegd te zijn om Spaans recht toe te passen op de vraag of toestemming tussen Diesel en Cosmos ontbrak, te meer daar het Hof Valencia — naar uit de uitspraak van dat Hof blijkt — evident over meer relevante feiten en omstandigheden en een completer procesdossier beschikte dan het Hof Den Haag.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang hieromtrent, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.6
In r.o. 1 oordeelt het hof:
- 1.
Het hof neemt de volgende feiten als vaststaand aan, waarbij het zich mede baseert op de door de HR in zijn tussenarrest van 11 juli 2008 (hierna: het tussenarrest) tot uitgangspunt genomen feiten. Door Distributions Italian Fashion Sociedad Anonima (hierna: Difsa) — de distributeur voor het gebied Spanje, Portugal en Andorra van Diesel, de houdster van het merk DIESEL — is op 29 september 1994 een overeenkomst met Flexi Casual Sociedad limitada (hierna: Flexi Casual) gesloten, waarmee Flexi Casual het exclusieve recht is verleend om door Diesel vervaardigde schoenen met het merk DIESEL in voornoemd gebied te distribueren. Daarnaast is artikel 1.4 van deze overeenkomst (hierna: de 1994-overeenkomst) het volgende bepaald:
‘Het is FLEXI CASUAL toegestaan, opdat dit door DIFSA aan DIESEL kan worden voorgesteld met betrekking tot de productie en verkoop, indien van toepassing in de toekomst, om met schoeisel van HET MERK en dat van eigen ontwerp steekproeven uit te voeren die zij in het GEBIED passend mocht achten, door middel van aanbieding en verkoop aan haar klanten, teneinde op betrouwbare wijze de marktbehoeften vast te stellen’.
Ingevolge artikel 15.8 van de 1994-overeenkomst is het Flexi Casual toegestaan deze overeenkomst over te dragen aan een vennootschap waarin, kort gezegd, de vennoten van Flexi Casual overwegende zeggenschap hebben. Op 11 november 1994 heeft Difsa aan Flexi Casual een machtiging verleend (hierna: de 1994-machtiging), waarin is bepaald dat Flexi Casual bij wijze van monsterneming en marktverkenning schoenen van eigen ontwerp mag vervaardigen en distribueren opdat deze aangeboden kunnen worden voor distributie of‘voor cessie van de licentie tot vervaardiging’ aan Diesel.
In r.o. 12 in van het arrest overweegt het hof dat de stellingen van Makro (onder 4.5, 5.3, 7.3(a) MnV), die er op neerkomen dat artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst Flexi Casual het recht gaf om het merk DIESEL te (blijven) gebruiken voor door haar te ontwikkelen en te produceren schoenen en dat haar dit recht was verleend als tegenprestatie voor het aan Diesel om niet overdragen door (de betrokkenen bij) Flexi Casual van de Spaanse DIESEL-merken voor schoenen, niet kan worden aanvaard, onder meer vanwege de in deze procedure tot uitgangspunt te nemen feiten:
- 12.
In cassatie is niet bestreden het oordeel van het Amsterdamse hof dat de tekst van artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst slechts de mogelijkheid biedt om (via Difsa) aan Diesel toestemming te vragen voor het nemen van steekproeven met schoeisel dat voorzien is van het merk DIESEL. Hiermee is klaarblijkelijk bedoeld dat Flexi Casual de bevoegdheid is verleend voor het nemen van steekproeven met schoeisel dat voorzien is van het merk DIESEL opdat Flexi Casual op basis van die steekproeven Diesel/Difsa toestemming kan vragen voor de productie/verkoop van DIESEL-schoeisel (zie ook punt 34 CvR en punt 34 MnV van Diesel). Zoals de HR in rov. 4.2, 2e alinea, van zijn tussenarrest heeft overwogen, is in cassatie voorts niet of tevergeefs bestreden het oordeel van het Amsterdamse hof dat Diesel of Difsa met artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk DIESEL.
De stellingen van Makro onder 4.5, 5.3, 7.3(a) MnV, die er op neerkomen dat artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst Flexi Casual het recht gaf om het merk DIESEL te (blijven) gebruiken voor door haar te ontwikkelen en te produceren schoenen en dat haar dit recht was verleend als tegenprestatie voor het aan Diesel om niet overdragen door (de betrokkenen bij) Flexi Casual van de Spaanse DIESEL-merken voor schoenen, kan in dit licht niet worden aanvaard. Met het in deze procedure tot uitgangspunt te nemen feit dat Diesel of Difsa met artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk DIESEL, is immers niet te rijmen dat Diesel of Difsa aan Flexi Casual dat recht, als tegenprestatie, wel zou hebben verleend. Makro heeft niet gesteld dat Flexi Casual voor of ten tijde van de totstandkoming van de 1994-overeenkomst om andere redenen redelijkerwijs mocht menen dat haar zo'n algemeen recht was verleend. Als in cassatie niet bestreden slaan verder vast de oordelen van het Amsterdamse hof dat de 1994-machtiging slechts bepaalt dat Flexi Casual ‘bij wijze van monsterneming en marktverkenning’ schoenen van eigen ontwerp mag vervaardigen en distribueren opdat deze aangeboden kunnen worden voor distributie of ‘voor cessie van de licentie tot vervaardiging’ aan Diesel en dat voor zover Flexi Casual aan de machtiging meer rechten kan ontlenen dan aan de 1994-overeenkomst. daaruit niet voortvloeit dat zij of Cosmos een algemeen recht tot het produceren van DIESEL-schoenen hebben.
Makro richt hiertegen de navolgende klachten.
2.6.1
Het hof miskent, aldus oordelend, dat het arrest van het Hof Amsterdam ter zake van de beoordeling van de vraag of toestemming is gegeven vernietigd is, alsook dat de Hoge Raad in het verwijzingsarrest onder 3.3.6. uitdrukkelijk aan partijen heeft toegestaan hun stellingen aan te passen. Daarmee is niet verenigbaar dat Makro ter zake van de nu pas in de procedure naar voren gekomen vraag dat indien toestemming als uitgangspunt genomen dient te worden, niettemin deze toestemming zou ontbreken haar stellingen, waaronder de uitleg van artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst niet ook zo nodig zou mogen aanpassen c.q. gebonden zou zijn aan een oordeel van het hof Amsterdam.
Dat klemt te meer omdat het hof Amsterdam zich niet over de vraag of veronderstelde toestemming niettemin ontbrak heeft uitgelaten, omdat die vraag bij het hof Amsterdam niet aan de orde was. Die vraag is in deze procedure pas na het Copad-arrest en het verwijzingsarrest van de Hoge Raad in beeld gekomen. Het hof Amsterdam heeft zich alleen maar uitgelaten over de toen voorliggende vraag of er überhaupt toestemming kon worden aangenomen. Dat betekent dat het hof Amsterdam artikel 1.4 ook in een andere context heeft uitgelegd — en door andere bril heeft bekeken — dan de nu voorliggende context, die vereist dat de betreffende bepaling ook tegen de achtergrond van die andere context — door een andere bril — wordt bekeken.
Ware dit anders dan ware de vernietiging en verwijzing door het de Hoge Raad zinledig geweest, aangezien het hof Amsterdam in die optiek immers al zou hebben vastgesteld dat Diesel op basis van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging geen toestemming heeft gegeven. Indien dat vervolgens het uitgangspunt dient te zijn voor de uitleg van die overeenkomst en die machtiging, had de Hoge Raad de zaak afgedaan wegens gebrek aan belang, in plaats van deze naar het hof Den Haag te verwijzen voor nader onderzoek.
2.6.2
Datzelfde geldt mutatis mutandis voor hetgeen de Hoge Raad in zijn tussenarrest van 11 juli 2008 in r.o. 4, tweede alinea aan feiten omschrijft (binnen het kader van de verwijzing naar het hof van justitie voor de prejudiciële vragen). De Hoge Raad omschrijft daar de navolgende ‘feiten’ als tot dat moment in de procedure in cassatie niet of tevergeefs bestreden oordelen van het hof Amsterdam (accentuering, HJWA):
- 4.
Omschrijving van de feiten waarop de door het Hof van Justitie te geven uitleg moet worden toegepast.
De Hoge Raad verwijst in de eerste plaats naar de hiervoor in 3.1 vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
Hiernaast dienen, op grond van de in zoverre niet of tevergeefs in cassatie bestreden oordelen van het hof (rov. 4.13–14), alt feiten waarop de door het Hof van Justitie te geven uitleg moet worden toegepast, te worden beschouwd dat, — Diesel of Difsa met het hiervoor in 3.1 (iii) geciteerde art. 1.4 van de overeenkomst van 29 september 1994 tussen Difsa en Flexi Casual, niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel;
- —
Makro c.s. nier hebben mogen begrijpen dat Flexi Casual respectievelijk Cosmos dit recht wel aan die overeenkomst kon ontlenen;
- —
voorzover Flexi Casual aan de hiervoor in 3.1 (iv) vermelde machtiging meer rechten kan ontlenen dan aan de overeenkomst van 29 september 1994, daaruit niet voortvloeit dat zij of Cosmos een algemeen recht tot het produceren van schoenen met het DIESEL-woordmerk hadden.
Deze oordelen die berusten op een aan het hof voorbehouden uitleg van de desbetreffende (rechts)handelingen en documenten, zijn niet afhankelijk van de maatstaven die moeten worden aangelegd bij de beantwoording van de vraag of sprake was van toestemming van Diesel in de zin van art 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn.
Het onderhavige geval wordt dus feitelijk hierdoor gekenmerkt dat de schoenen in kwestie niet door Diesel en evenmin met haar uitdrukkelijke toestemming in de EER (Spanje) in het verkeer zijn gebracht.
Hoewel de Hoge Raad daar onder 3.3.6 van zijn verwijzingsarrest naar het hof Den Haag naar verwijst, leest dat hof daar29. evenmin in dat de feitelijk vast zou staan dat de schoenen in kwestie zonder toestemming van Diesel in het verkeer zijn gebracht c.q. Cosmos in strijd met contractuele verplichtingen heeft gehandeld en toestemming om die reden zou ontbreken. Het hof heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de hierboven in onderdeel 2.6.1 genoemde uitleg door het hof Amsterdam c.q. de Hoge Raad binnen de context van het beschrijven van het kader voor de prejudiciële vragen aan het hof van justitie gegeven uitleg van artikel 1.4, tot uitgangspunt zou hebben te nemen en dat die uitleg niet aangepast kon worden na de vernietiging van het arrest van het hof Amsterdam en de door de Hoge Raad ook uitdrukkelijk geboden mogelijkheid tot aanpassing van de stellingname door partijen ter zake van het al dan niet ontbreken van toestemming.
Dat brengt met zich dat het hof in r.o. 12 van het arrest de door Makro naar voren gebrachte stellingen — (onder 4.5, 5.3, 7.3(a) MnV), die er op neerkomen dat artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst Flexi Casual het recht gaf om het merk DIESEL te (blijven) gebruiken voor door haar te ontwikkelen en te produceren schoenen en dat haar dit recht was verleend als tegenprestatie voor het aan Diesel om niet overdragen door (de betrokkenen bij) Flexi Casual van de Spaanse DIESEL-merken voor schoenen — ten onrechte niet heeft aanvaard op de grond dat voor die stellingen in deze procedure geen ruimte meer zou bestaan. Wat feitelijk vaststaat in deze procedure is enkel de tekst van artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst. Conform het vonnis van de rechtbank Amsterdam (onder 3.1 sub (iii), MnV onder 2.3) luidt deze (in vertaling):
‘1.4
Het is Flexi Casual toegestaan, opdat dit door Difsa aan Diesel kan worden voorgesteld met betrekking tot de productie en verkoop, indien van toepassing in de toekomst, om met schoeisel van HET MERK [= Diesel] en dat van eigen ontwerp steekproeven uit te voeren die zij in het GEBIED [= Portugal, Andorra en Spanje] passend mocht achten, door middel van aanbieding en verkoop aan haar klanten, teneinde op betrouwbare wijze de marktbehoeften vast te stellen.’
Anders dan het hof oordeelt in r.o. 12 stelt volgt uit deze tekst geenszins het volgende.
- (a)
Geen exclusieve mogelijkheid (‘slechts’). Uit de tekst van artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst blijkt geenszins, zoals het hof in r.o. 12 van het arrest overweegt, dat het:
slechts de mogelijkheid biedt om (via Difsa) aan Diesel toestemming te vragen voor het nemen van steekproeven met schoeisel dat voorzien is van het merk DIESEL.
- —
De tekst geeft aan dat sprake is van een mogelijkheid tot gebruik van het merk Diesel, maar niet dat dit de enige mogelijkheid is.
- (b)
Geen voorafgaand toestemming Diesel voor productie/verkoop door Flexi Casual bij wege van ‘steekproef’ vereist. Met de tekst van artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst is geenszins, zoals het hof onder 12 van het arrest overweegt, ‘klaarblijkelijk bedoeld’ dat:
[…]dat Flexi Casual de bevoegdheid is verleend voor het nemen van steekproeven met schoeisel dat voorzien is van het merk DIESEL opdat Flexi Casual op basis van die steekproeven Diesel/Difsa toestemming kan vragen voor de productie/verkoop van DIESEL-schoeisel (zie ook punt 34 CvR en punt 34 MnV van Diesel).
- (i)
De tekst geeft aan dat het Flexi Casual ‘toegestaan [is] […] om met schoeisel van HET MERK [= Diesel] naar eigen ontwerp steekproeven uit te voeren die zij in het GEBIED [= Portugal, Andorra en Spanje] passend’ acht, ‘door middel van aanbieding en verkoop aan haar klanten. teneinde op betrouwbare wijze de marktbehoeften vast te stellen’.
Voor het kunnen doen van wat hier steekproeven genoemd — c.q. het vaststellen van marktbehoeften in Portugal, Spanje en Androrra, mocht Flexi Casual gewoon produceren zonder dat voorafgaande toestemming van Diesel vereist was. Pas indien een dergelijke proef naar het oordeel van Flexi Casual (c.q. Cosmos) daartoe aanleiding gaf kon Flexi Casual de betreffende ontwerpen vervolgens aan Diesel voorleggen met als doel: ‘opdat dit door Difsa aan Diesel kan worden voorgesteld met betrekking tot de productie en verkoop’, waaronder begrepen productie door Diesel zelf, ook buiten Portugal, Spanje en Andorra.
- (ii)
De door Makro naar voren gebrachte stellingen (onder 4.5, 5.3, 7.3(a) MnV), die er op neerkomen dat artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst Flexi Casual het recht gaf om het merk DIESEL te (blijven) gebruiken voor door haar te ontwikkelen en te produceren schoenen en dat haar dit recht was verleend als tegenprestatie voor het aan Diesel om niet overdragen door (de betrokkenen bij) Flexi Casual van de Spaanse DIESEL-merken voor schoenen verdragen zich dus zeer wel met — en volgen gewoon rechtstreeks uit — de tekst van artikel 1.4.
- (c)
Geen bedoeling tot geven algemeen recht? Uit de tekst van artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst blijkt geenszins, zoals het hof in r.o. 12 overweegt, dat:
[Zoals de HR in rov. 4.2, 2e alinea, van zijn tussenarrest heeft overwogen, is in cassatie voorts niet of tevergeefs bestreden het oordeel van het Amsterdamse hof dat]Diesel of Difsa met artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk DIESEL.
- (i)
De tekst van artikel 1.4 van de overeenkomst geeft aan Flexi Casual een algemeen recht tot het doen van de daar bedoelde ‘steekproeven’, waarbij de tekst geen indicatie bevat over wat de beoogde omvang of schaal van dergelijke steekproeven was, anders dan dat deze tot Spanje, Portugal en Andorra beperkt dienden te zijn (een consumentmarkt die vele malen groter is dan Nederland).
- (ii)
De tekst van artikel 1.4 van de overeenkomst geeft aan Flexi Casual wel een discretionaire bevoegdheid ter zake van deze ‘steekproeven’ in die zin dat het aan het oordeel van Flexi Casual werd overgelaten wat een passend te achten steekproef is om de marktbehoeften in Portugal, Spanje en Andorra, te kunnen vaststellen.
- (iii)
In aanmerking nemende de grote omvang van deze markten, is daarmee ook evident dat Flexi Casual de betreffende schoenen in een grote omvang mocht produceren, aangezien voor het vaststellen van de marktbehoefte de betreffende schoenen in redelijke aantallen verkocht zullen moeten kunnen worden om op grond van die verkoopcijfers vervolgens het uiteindelijke marktpotentieel in en buiten Spanje, Andorra en Portugal te kunnen beoordelen.
- (iv)
De schaal van de productie en verkoop van een ‘steekproef’ dient dus in verhouding tot de markt beschouwd te worden, zodat niet gezegd kan worden dat die schaal niet ‘groot’ zou mogen zijn (het gaat immers om een consumentenartikel). Evenmin is duidelijk bij welke aantallen van een grote schaal, laat staan van een te grote schaal’ gesproken kan worden. De tekst van artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst geeft daarover in het geheel geen uitsluitsel en een eventuele bedoeling van Diesel of Difsa blijkt daaruit ook niet, althans niet duidelijk.
- (v)
De door Makro naar voren gebrachte stellingen (onder 4.5, 5.3, 7.3(a) MnV), die er op neerkomen dat artikel 1.4 van de 1994-overecnkomst Flexi Casual het recht gaf om het merk DIESEL te (blijven) gebruiken voor door haar te ontwikkelen en te produceren schoenen en dat haar dit recht was verleend als tegenprestatie voor het aan Diesel om niet overdragen door (de betrokkenen bij) Flexi Casual van de Spaanse DIESEL-merken voor schoenen verdragen zich dus zeer wel met de tekst van artikel 1.4.
De tekst van artikel 1.4 van de 1994- overeenkomst leidt derhalve geenszins tot een als uitgangspunt ‘te nemen feit dat Diesel of Difsa met artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk DIESEL’, zoals het hof overweegt in r.o. 12 van het arrest overweegt. Evenmin brengt de tekst van artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst met zich dat die door Makro voorgestane uitleg ‘niet te rijmen is met‘dat Diesel of Difsa aan Flexi Casual dat recht, als tegenprestatie, wel zou hebben verleend.’
Wat feitelijk vaststaat in deze procedure is evenzeer de tekst van de 1994-machtiging. Conform het vonnis van de rechtbank Amsterdam (onder 3.1 sub (iv), MnV onder 2.3):
- ‘(iv)
Op 11 november 1994 heeft Difsa aan Flexi Casual een machtiging verleend, waarin is bepaald dat Flexi Casual bij wijze van monsterproefneming en marktverkenning schoenen van eigen ontwerp mag vervaardigen en distribueren opdat deze aangeboden kunnen worden voor distributie of voor ‘cessie van de licentie tot vervaardiging’ aan Diesel.
- (a)
De betreffende clausule is ook nog weergegeven in de Memorie na Verwijzing (onder 7.5) (Productie D, Makro, Memorie na verwijzing, Hof Den Haag)’30.
Dit alles vitiëert dan ook de feitenvaststelling in r.o. 1, waarin het hof de facto al betreffende de aard en omvang stelling neemt.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.7
In r.o. 12 overweegt het hof dat de stellingen van Makro die er op neerkomen dat artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst Flexi Casual het recht gaf om het merk DIESEL te (blijven) gebruiken voor door haar te ontwikkelen en te produceren schoenen en dat haar dit recht was verleend als tegenprestatie voor het aan Diesel om niet overdragen door (de betrokkenen bij) Flexi Casual van de Spaanse DIESEL-merken voor schoenen, niet aanvaard kan worden.
Dat de reden voor het aangaan van een overeenkomst en het opnemen van bepaalde clausules ook naar Spaans recht van belang is voor de uitleg daarvan blijkt uit de uitspraken van het Tribunal Supremo en het Hof Valencia.
Dit blijkt uit de uitspraak van het Tribunal Supremo (onder 3, pagina 4, Productie G, Makro, MnV), zoals geciteerd onder 4.5.2. MnV:
‘[…]. Bovendien stelt de bestreden beslissing vast dat het gebruik van het merk daadwerkelijk werd gecedeerd voor het gebied van klasse 25 en het hiervoor bedoelde geografische gebied, omdat als dit niet zo zou zijn, de kosteloze overdracht door de heer [naam 1] en de heer [naam 2] van de titels met betrekking tol bepaalde merkaan vragen geen zin zou hebben gehad, want het is aangetoond dat zij geen geldelijke beloning voor die overdracht hebben ontvangen, maar een tegenprestatie in de vorm van een serie contracten. Als de cessie van het merk voor het gebied waarin zij hun activiteit — schoeisel — ontwikkelden hier niet in zou zijn opgenomen, dan zou de overdracht geen zin hebben gehad.’
Het Tribunal Supremo laat er dus geen misverstand over bestaan dat het aan Flexi Casual toegekende gebruiksrecht gezien moet worden als tegenprestatie voor de overdracht door Flexi Casual aan Diesel van de voorheen aan Flexi Casual. In die oude situatie kon Flexi Casual het merk Diesel in Spanje naar eigen believen voor schoenen gebruiken en de toekenning van dit gebruiksrecht na de overdracht dient dus gezien te worden als een mogelijkheid voor Flexi Casual om als tegenprestatie voor de overdracht van de Diesel-merken dat oude gebruik per saldo te kunnen continueren. Het toegekende gebruiksrecht aan Flexi Casual bracht voor Flexi Casual dus met zich dat Flexi Casual ondanks de overdracht van de aan Flexi casual toebehorende Diesel-merken het eerdere gebruik daarvan kon continueren (MnV onder 4.5). Het Tribunal Supremo maakt duidelijk dat dit doel van het toegekende gebruiksrecht van belang is voor de uitleg van de 1994-overeenkomsten en 1994-machtiging en dat zonder dat doel in ogenschouw te nemen, die overeenkomst en machtiging ook niet goed begrepen kunnen worden.
De uitspraak van het Tribunal bekrachtigt de uitspraak van het Hof Valencia, dat evenzeer had geoordeeld dat de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging niet goed begrepen kon worden niet goed uitgelegd kon worden zonder dit doel en deze context in ogenschouw te nemen (Productie B, Makro, p. 10; MnV onder 4.4 en 4.5):
‘At the same time, article 1284 of the Civil Code invariably points to the same outcome, namely that the use of the trade mark was indeed assigned for the sector covered by class 25 within the territory aforesaid, for it would otherwise be meaningless for Mr Antonio Pomares Boix and Mr Angel Giner Rodriguez to have transferred the ownership of certain trade mark applications free of charge. Thus, there is evidence that they received no cash consideration on the transfer, but rather a number of agreements, which would be meaningless unless that should include the assignment of the trade mark for the —footwear— industry in which they had been carrying on business.’
Door in het geheel niet in te gaan op deze achtergrond en dit doel van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging, maar enkel te volstaan met een taalkundige uitleg is het oordeel van het hof naast in strijd met het toepasselijke Spaanse recht (maar daarover kan in cassatie niet worden geklaagd) onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Dat geldt te meer nu het hof in het geheel niet ingaat op ook op dit punt de afwijkende toepassing van Spaans recht op de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging door zowel het Tribunal Supremo als het Hof Valencia, onder 4.4 en 4.5
In r.o. 12 bouwt het hof vervolgens op deze onjuiste overwegingen voort door ten onrechte te overwegen dat het in deze procedure een tot uitgangspunt te nemen feit zou zijn dat Diesel of Difsa met artikel 1.4 van de 1994-overeenkomst niet de bedoeling had aan Flexi Casual respectievelijk Cosmos een algemeen recht te geven tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel. Zoals hiervoor aangegeven volgt dit geenszins uit de tekst van het artikel, noch uit de ten tijde van het tot stand komen daarvan relevante feiten en omstandigheden, zoals hiervoor aangegeven. Dit is enkel een uitleg van de betreffende clausule, zoals door het hof gedaan en geenszins een feit, laat staan een feit dat tot uitgangspunt genomen dient te worden.
In r.o. 12 borduurt het hof vervolgens hierop voort door te overwogen dat met deze — door het hof op onjuiste gronden als tot uitgangspunt te nemen feit — beperkte uitleg van artikel 1.4 niet te rijmen zou zijn dat Diesel of Fifsa aan Flexi casual dat recht tot het (op grote schaal) op de markt brengen van schoenen met het merk Diesel, als tegenprestatie wel verleend zou hebben. Ook deze overweging is onjuist.
In r.o. 12 overweegt het hof vervolgens nog dat verder vast zou staan — als in cassatie niet bestreden — de oordelen van het Amsterdamse hof dat de 1994-machtiging slechts bepaalt dat Flexi Casual ‘bij wijze van monsterneming en marktverkenning’ schoenen van eigen ontwerp mag vervaardigen en distribueren opdat deze aangeboden kunnen worden voor distributie of ‘voor cessie van de licentie tot vervaardiging’ aan Diesel en dat voor zover Flexi Casual aan de machtiging meer rechten kan ontlenen dan aan de 1994-overeenkomst, daaruit niet voortvloeit dat zij of Cosmos een algemeen recht tot het produceren van DIESEL schoenen hebben. Ook hier miskent het hof enerzijds dat hetgeen het hof Amsterdam heeft overwegen met de vernietiging van dat arret niet meer vast staat en anderzijds
- (i)
dat partijen nieuwe feiten en omstandigheden ter zake van het ontbreken van aan te nemen toestemming mogen aanvoeren en
- (ii)
dat deze uitleg van het hof per saldo miskent dat de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest niet van deze beperkte uitleg is uitgegaan, aangezien de Hoge Raad de zaak dan op dit punt zelf had kunnen afdoen en de opdracht aan het hof had kunnen beperken tot het onderzoeken van de economische verbondenheid tussen Diesel en Cosmos.
Indien het hof dit niet heeft miskend, heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Dit alles vitiëert dan ook de feitenvaststelling in r.o. 1, waarin het hof de facto al betreffende de aard en omvang stelling neemt
2.8
Hetzelfde geldt ter zake van de door het hof in r.o. 13 vervolgens gegeven samenvatting van het voorafgaande, verwijzend naar de conclusie van de AG:
- 13.
De 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging verschaffen aan Flexi Casual dus een licentie voor uitsluitend het bij wijze van monsterneming en marktverkenning vervaardigen en distribueren van schoenen van eigen ontwerp opdat deze voorgelegd of aangeboden kunnen worden aan Diesel//Difsa met het oog op vervaardiging/distributie. Zoals de AG het in zijn conclusie bij het eindarrest van de HR heeft uitgedrukt: Flexi Casual heeft slechts toestemming of licentie gekregen voor proefpartijen, waarna de als proef geproduceerde schoenmodellen met de resultaten van de testverkopen met het oog op een mogelijk vervolg aan Diesel konden worden voorgelegd.
Het hof miskent per saldo dat Flexi Casual c.q. Cosmos uit hoofde van de 1994-overeenkomst en de 1994-machtiging bevoegd waren om— evenals voorheen — schoenen onder het merk Diesel schoenen in Spanje, Portugal en Andorra op de markt brengen, met per saldo als enige verschil dat nadat vastgesteld was wat de verkoopresultaten en het verdere verkooppotentieel van die schoenen was, die schoenen vervolgens ook aan Diesel voorgelegd dienden te worden, zodat Diesel die schoenen wereldwijd in haar reguliere collectie zou kunnen opnemen. Spanje, Portugal en Andorra fungeerden aldus als testmarkt voor door Flexi casual c.q. Cosmos naar eigen inzichten te ontwerpen schoenen voor het merk Diesel. Indien en voor zover sprake is van ‘proefmodellen’ of ‘monsterneming en marktverkenning’ dient dat dus in het perspectief van de Iberische markt gezien te worden (MnV onder 7.5 en 14.6). Indien het hof dat niet heeft miskend, heeft het geen inzicht in zijn gedachtegang gegeven, althans is het oordeel zonder nadere toelichting onbegrijpelijk.
2.9
In r.o.14 overweegt het hof dat Makro niettemin meent dat niet in strijd is gehandeld met de in rov. 13 bedoelde bepalingen, respectievelijk dat Diesel toch toestemming voor de handelwijze van Cosmos heeft verleend (o.m. punt 3.3 MnV en punt 7.7 van haar 2011-pleitnota) en daartoe heeft gesteld dat b) Difsa c.q. Diesel toestemming heeft gegeven, dan wel afstand van recht heeft gedaan (zie o.m. punt 4.4 MnV, waarnaar is verwezen in punt 3.3 MnV).
Onder 16 overweegt het hof vervolgens dat dit betoog van Makro niet kan slagen op de volgende gronden;
- 16.
Aan stelling b) heeft Makro ten grondslag gelegd dat Cosmos in alle openheid de door haar gefabriceerde schoenen met het merk DIESEL in Spanje verhandelde en dat Diesel/Difsa hiermee (dus) bekend was en daarmee instemde. Onder 10.3 van haar MnV en 7.9 van haar 2011 -pleitnota heeft Makro gepreciseerd dat Cosmos de DIESEL-merken vanaf 1997 gebruikte. Uit de blz. 11 en 12 van (de Engelse vertaling van) het arrest van het Hof te Valencia valt op te maken dat naar Spaans recht de feitelijke gedragingen van partijen na het sluiten van een overeenkomst met zich kunnen brengen dat sprake is van een ‘amendment or express consent’ dat ‘pan of the binding contractual elements’ wordt, zodat een handeling die in strijd is met het oorspronkelijke contract maar niet met het door feitelijke gedragingen ‘geamendeerde’ contract, geen contractsschending oplevert De concrete feiten die door Makro ter onderbouwing van haar beroep op instemming van Diesel, en daarmee op ‘amendering’ van de desbetreffende overeenkomsten), zijn aangevoerd (zie MnV onder 10.4) dateren alle uit 1999 of daarna. Dat in 1997 en/of 1998 sprake zou zijn van toestemming van Diesel/Difsa is dus niet nader onderbouwd.
Gelet verder op:
- i.
de onweersproken (zie ook punt 10.2 Mn V van Makro) stelling van Diesel onder 70 van haar pleitnota in de 1e aanleg, dat Difsa op 14 oktober 1997 een sommatie aan Casual heeft gestuurd onder meer op grond dat de enige bestuurder van Flexi Casual op een beurs in Duitsland was gesignaleerd met inbreukmakende Diesel-schoenen.
- ii.
het vaststaande feit dat dat Diesel op 1 juni 1999 Cosmos heeft gesommeerd tot staking van de verkoop van Diesel-schoenen (productie 11 CvE) en later in dat jaar in Spanje een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen Cosmos (de in rov. 3 genoemde Spaanse procedure), valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat (Cosmos redelijkerwijs kon menen dat) Diesel in de jaren 1997 t/m 1999 heeft ingestemd met de verkoop door Cosmos van door haar vervaardigde DIESEL-schoenen. Hetzelfde geldt voor Makro's beroep op afstand van recht, zeker nu daaraan naar Spaans recht zeer strenge eisen worden gesteld (zie de overwegingen op blz. 7 van de Engelse vertaling van het arrest van het Hof van Appel te Valencia over ‘limitation’) waaraan ook volgens het Hof van Appel te Valencia niet was voldaan.
Ook hier dient weer voorop te worden dat wat het hof hier overweegt over hetgeen Diesel bekend was, of vermeend ontbreken van instemming door Diesel, niet belang is voor de vraag of Cosmos in strijd met een bepaling in de zin van artikel 8 lid 2 Merkenrichtlijn heeft gehandeld. Daarvoor is immers enkel van belang of Cosmos het merk gebruikt zou hebben
- (i)
voor een andere categorie waren dan schoeisel en
- (ii)
of de schoenen niet zouden voldoen aan kwaliteitsvoorschriften.
Nu dat door Diesel niet — althans niet naar behoren en voldoende onderbouwd — is gesteld, kan het al dan niet ter beoordeling voorleggen niet met zich brengen dat Cosmos in strijd met een verplichting
- (i)
inzake de kwaliteit of
- (ii)
de categorie van waren zou hebben gehandeld.
Hetgeen het hof hier overweegt is rechtens onjuist, en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd, om navolgende redenen.
Feitelijk onjuist is dat de concrete feiten die Makro ter onderbouwing van haar beroep op instemming van Diesel, en daarmee op ‘amendering’ van de desbetreffende overeenkomst(en) heeft aangevoerd alle dateren uit 1999 of daarna en dat of in 1997 of in 1998 sprake zou zijn van toestemming van Diesel/Difsa niet nader onderbouwd zou zijn. Makro heeft zich ter zake van de instemming c.q. toestemming van Diesel/Difsa beroepen op de desbetreffende overeenkomsten en alle overige feiten en omstandigheden in de daaropvolgende periode, waaronder meer in het bijzonder de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de beide arresten van het Hof Valencia en het Tribunal Supremo en het aan die beslissing ten grondslag liggen volledige Spaanse procesdossier. Dat betreft onder meer de schriftelijke stukken (‘een productie 27’) en getuigenverklaringen, waaraan in die Spaanse beslissingen gerefereerd worden en die in de Nederlandse procedure tussen Diesel en Makro ontbreken en onbekend zijn (MnV, p. 8 onder 4,4; en p. p. 43 onder (iv)). In aanmerking nemende dat beide Spaanse arresten duidelijk maken dat de door Makro verhandelde Diesel-schoenen met toestemming van Diesel door Cosmos in het verkeer zijn gebracht, valt niet in te zien op welke grond het hof kan menen dat die toestemming niet ‘nader onderbouwd’ zou zijn. Per saldo komt een dergelijk oordeel neer op een verkapte hogere instantie van deze uitspraken van de Spaanse hoogste rechter en het Hof in Valencia, doch dat kan uiteraard niet aan de orde zijn.
Hetzelfde geldt — maar in verstrekte mate — ter zake van de twee overige omstandigheden waar het hof op wijst, te weten
- (i)
de onweersproken stelling dat Diesel op 14 oktober 1997 een sommatie aan Cosmos heeft gestuurd en
- (ii)
het — volgens het hof — vaststaande feit dat Diesel op 1 juni 1999 Cosmos heeft gesommeerd tot staking van de verkoop van Diesel-schoenen en later in Spanje een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen Cosmos.
In aanmerking nemende dat uit het arrest van het Hof Valencia en uit het — door Diesel verzwegen — arrest van Tribunal Supremo, blijkt dat deze sommaties ongegrond waren en in de bedoelde procedures is geoordeeld dat Diesel toestemming voor de verkoop van de schoenen waar deze sommaties op zagen heeft gegeven, is onjuist, althans zonder nadere toelichting die ontbreekt, onbegrijpelijk, dat het hof oordeelt dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat (i) Diesel in de jaren 1997 t/m 1999 heeft ingestemd met de verkoop door Cosmos van door Cosmos vervaardigde Diesel-schoenen. Volledig onbegrijpelijk is dat het hof overweegt dat de door het hof bedoelde ‘nadere toelichting’ zou ontbreken, nu Makro bij herhaling verwezen heeft naar de beide uitspraken van het Hof Valencia en het Tribunal Supremo. Het hof kan in redelijkheid enkel tot een dergelijk oordeel komen doordat het hof meent deze beide Spaanse uitspraken enkel als kenbronnen van Spaans recht te mogen afdoen. De onjuistheid van dat standpunt en de bizarre consequenties die daarvan het gevolg zijn, worden aldus temeer (pijnlijk) duidelijk, wat de onjuistheid en onbegrijpelijk van dat oordeel van het hof alleen maar illustreert.
Ook hier miskent het hof overigens dat partijen vrijelijk nader bewijs naar voren mochten brengen en dat de bewijslast ter zake van het ontbreken van toestemming door Diesel c.q. wanprestatie ter zake van een grond uit hoofde van artikel 8(2) van de Merkenrichtlijn op Diesel rust.
De overweging van het hof aan het slot van rechtsoverweging 16 dat hetzelfde zou gelden voor Makro's beroep op afstand van recht, en dat dit zeker zo zou zijn nu daaraan naar Spaans recht zeer strenge eisen worden gesteld waaraan ook volgens het Hof van Appel te Valencia niet zou zijn voldaan, is om dezelfde redenen onjuist, en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd. Zoals Makro (onder 3.3. MnV) is bovendien met name van belang dat uit de beslissingen van het Hof Valencia en het Spaanse Hooggerechtshof blijkt dat Difsa c.q. Diesel toestemming heeft gegeven, dan wel afstand van haar merkrecht heeft gedaan. Anders dan het hof meent heeft Makro (MnV) het begrip ‘afstand van recht’ met name gebruikt binnen de context van de jurisprudentie van het hof van justitie waar dit begrip een rol speelt bij de uitleg van de vraag of sprake is van de voor uitputting van merkenrecht noodzakelijke ‘toestemming’ ter zake waarvan het hof van justitie in Makro/Diesel oordeelde dat het beslissende element dat de merkhouder afstand doet van zijn uitsluitende Europese merkenrechten (MnV onder 13). Uit de beide arresten van het Hof Valencia en het Tribunal Supremo blijkt dat sprake is van toestemming c.q. afstand van recht in die zin, zodat het oordeel van het hof onjuist is, c.q. onbegrijpelijk zonder nadere toelichting die ontbreekt
2.10
Rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk zonder nadere toelichting die ontbreekt, is hetgeen het hof onder 17 overweegt:
‘Het voorgaande voert tot de conclusie dat Diesel op grond van de vaststaande feiten heeft aangetoond dat haar toestemming tot het in de Handel brengen van de onderhavige schoenen met het merk DIESEL ontbrak op de in het arrest Copad genoemde, aan artikel 8, lid 2, van de Merkenrichtlijn ontleende gronden. Diesel heeft daarmee aan haar bewijslast (zie rov. 7. laatste zinsnede) voldaan. Dit betekent dat, hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/ldeal Standard, Makro zich niet met vrucht op uitputting kan beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk heeft gepleegd. De grieven I t/m 3 van Makro gaan dus niet op, zoals ook het hof Amsterdam heeft geoordeeld. De cassatie-klacht tegen de verwerping door het hof Amsterdam van grief 4 van Makro is door de HR niet gehonoreerd (rov. 3.5 van zijn tussenarrest). De verwerping door het Hof Amsterdam van de grieven 5 en 6 is in cassatie wel aangevochten, maar niet op zelfstandige gronden (zie punt 2.4 van de cassatiedagvaarding). Dit hof komt mitsdien- evenals het Amsterdamse hof tot het oordeel dat het bestreden vonnis moet warden bekrachtigd, met veroordeling van Makro in de kosten van het hoger beroep. De kosten van de procedure na verwijzing worden niet meegerekend omdat het maximum aantal punten (3) in het hier toepasselijke tarief II al was bereikt.’
Rechtens onjuist en onbegrijpelijk is met name ook de overweging dat de verwerping door het hof Amsterdam van grief 4 van Makro door de Hoge Raad niet gehonoreerd is (rov. 3.5 van het tussenarrest van 11 juli 2008. De klachten daartegen berustten op dezelfde gronden als die tegen de door het hof Amsterdam aangenomen merkinbreuk en hetgeen voor het merkenrecht uit hoofde van toestemming wegens economische verbondenheid geldt, in gelijke mate en op dezelfde gronden ook geldt voor het auteursrecht Daarbij geldt bovendien de constatering dat de Copad-exceptie, ter zake van de auteursrechtelijke uitputting niet aan de orde is, nu artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn enkel geldt ter zake van de merkenrechtelijke aspecten en niet ook opgaat voor uitputting van het auteursrecht Zoals in de conclusie van A-G Verkade voorafgaand aan het tussenarrest van het Hoge Raad onder 4.65 t/m 4.66, inhoudende dat de klachten inzake het auteursrechtelijke oordeel het lot van de merkenrechtelijke klachten moeten delen. Hetgeen Makro in de procedure omtrent de toestemming van Diesel heeft aangevoerd geldt steeds in gelijke mate voor zowel het auteursrecht als het merkenrecht en ook in de beide Spaanse arresten wordt ter zake van de schoenen als zodanig geoordeeld dat die met toestemming van Diesel door Cosmos in het verkeer zijn gebracht, waarbij evenzeer — terecht — geen onderscheid tussen merkenrechtelijke of auteursrechtelijke toestemming aangebracht wordt. Ook de Hoge Raad heeft in het tussenarrest van 2008 en het eindarrest van 2010 geen nader onderscheid tussen auteursrecht of merkenrecht gemaakt, maar zich ter zake van beide aspecten — terecht — beperkt tot de vraag of toestemming c.q. uitputting aan de orde is, zonder deze vragen te bepreken tot enkel de vraag of sprake is van merkenrechtelijke toestemming c.q. uitputting (en het los daarvan het kunnen bestaan van auteursrechtelijke inbreuk mogelijk te achten).
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, hetzij heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het arrest, waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes voor mij, deurwaarder, zijn [€ 76,17 Excl. BTW]
DEURWAARDER
[mijn requirante kan de BTW verrekenen]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 01‑05‑2012
HvJEG 23 april 2009, Copad/Dior, IER 2009, 47
HvJEG 23 april 2009, Copad/Dior, IER 2009, 47
Zie voor een samenvatting van deze oordelen het hoofdonderdeel 2.1
HvJEG 23 april 2009, Copad/Dior, IER 2009, 47
HvJEG 23 april 2009, Copad/Dior, IER 2009, 47
Zie hieromtrent MnV zijdens Makro punt 14.1 t/m 14.9, in het bijzonder 14.7 en 14.8
Zie pleitnotities van mr. Kaak punt 7.4 waarin dit verweer van Diesel uit de MnV is geciteerd.
HvJEG 23 april 2009, Copad/Dior, IER 2009, 47
Zie bijvoorbeeld MnV zijdens Makro c.s. punten 7.1 t/m 7.5 en 9.4.
A-G Verkade wijst er in zijn conclusie vóór het verwijzingsarrest HR 15 oktober 2010 in punt 3.15.2 op dat de lijst ex artikel 8 lid 2 van de Merkenrichtlijn ingevolge Copad-arrest limitatief is blijkens r.o. 20 van dat arrest en dat daarin geen plaats is ingeruimd voor kwantitatieve beperkingen en [intra EER]exportbeperkingen. Overschrijding van het aantal producten kan dus geen schending van dat artikel meebrengen en dus ook niet dat de toestemming die op basis van economische verbondenheid moet worden aangenomen, alsnog wordt geacht te ontbreken op grond van dat artikel.
Zie bijvoorbeeld punt 3.13 en 3.14 waarin Makro ingaat op de stellingen van Diesel terzake van het remeti van ‘monsters’ en het houden van ‘steekproeven’, waarbij Makro ter bestrijding daarvan verwijst naar de Spaanse uitspraken.
Zie daarvoor ook onderdeel 2.1.2 voor het debat van partijen.
Zie daarvoor andermaal onderdeel 2.1.2 voor het debat van partijen.
Zie bijvoorbeeld: Zie in dit verband MnV zijdens Makro punt 4.3 waar het Spaanse Hooggerechtshof wordt geciteerd en waaniit blijkt dat ondanks de ‘atypische bepalingen voor dit type contract’, toch wordt geoordeeld dat Diesel ‘volledig op de hoogte was van en volledig instemde met de activiteit van Flexi Causal’
Aldus ook A-G Verkade in zijn conclusie voor het verwijzingsarrest van 15 oktober 2010 punt 3.15.2
Dat is een Spaanse keten van warenhuizen, vergelijkbaar met de Bijenkorf in Nederland vgl. MnV zijdens Makro p. 24 punt 10.4, sub (a).
HvJEG 23 april 2009, Copad/Dior, IER 2009, 47
(MnV zijdens Makro geciteerd p. 7, punt 4.3, p. 17 punt 8.1.3,, p. 35 punt 12.6.1. sub iv en overgelegd in Nederlandse vertaling als productie G bij die MnV).
Ondermeer geciteerd MnV zijdens Makro p. 21 en overgelegd daarbij als productie B in Engelse vertaling.
Zie voor een beroep op deze arresten MnV zijdens Makro punt 4.3 t/m 4.5. 5.2, 8.1.3, 9.3.1, 9.4.1, 9.5, 10.2.1 sub i en ii, 10.4, 12.5, 13.6 sub j t/m n, 13.7, 14.6, 15.3 t/m 15.5, 16.1. Voor een beroep expliciet als bewijsmiddel bijvoorbeeld: punt 15.3 en ook de punten (b) en (c) daarvan in de MnV zijdens Makro.
MnV van Makro c.s. punt 16.1 t/m 16.3. Pln. mrs. Van Engelen en Kaak punten 3.14 en 6.1.
Zie hierboven in de onderdeel sub A en B.
Hetgeen Makro met zoveel woorden heeft gedaan bijvoorbeeld in haar MnV p 46, punt 14.9.
Zie ook pln 2011. Mrs. Van Engelen en Kaak punt 3.13.
Makro richt overigens tegen de wijze waarop het tot dit oordeel is gekomen overigens een afzonderlijke klacht in onderdeel 2.5.
Zie voor een beroep op de domeinleer in dit verband de MnV van Makro p. 44 punt 13.6 sub n. onder (i) en pleitnotities na verwijzing van mr. Kaak p. 6, punt 3.10.
Tevens: productie B, Hoger Beroep Makro, hof Amsterdam
In r.o. 9 van zijn arrest en onderdeel 2.3
Tevens: productie D, Hoger Beroep Makro, hof Amsterdam