Hof 's-Hertogenbosch, 15-07-2014, nr. HD 200.086.356, 01
ECLI:NL:GHSHE:2014:2140
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-07-2014
- Zaaknummer
HD 200.086.356_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:2140, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑07‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:1563
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:922
ECLI:NL:GHSHE:2014:922, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑04‑2014; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:5633
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:2140
ECLI:NL:GHSHE:2013:5633, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑11‑2013; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2012:4807
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:922
ECLI:NL:GHSHE:2012:4807, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑11‑2012
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:5633
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8401
Uitspraak 15‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Arbeidsongeschiktheidsverzekering; op grond van FML opgesteld door verzekeringsarts en rapport arbeidsdeskundige is verzekerde voor 100% arbeidsongeschikt voor het verzekerde beroep van hovenier.
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.086.356/01
arrest van 15 juli 2014
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] alsmede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede (Gelderland),
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 12 juni 2012, 6 november 2012, 26 november 2013 en 1 april 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer 181576/HA ZA 07-1770 gewezen vonnis van 2 februari 2011.
16. Het tussenarrest van 1 april 2014
Bij genoemd arrest heeft het hof bepaald dat er een deskundigenonderzoek zal worden verricht door drs. A.W.A. Elemans en J. Wouters. Verder is bepaald dat het voorschot voor deskundige Elemans van € 5.372,40 en voor deskundige Wouters van € 4.023,25 voorlopig ten laste van partij [appellant] komt. De termijn van inzending van het rapport van de deskundige is bepaald op drie maanden nadat de griffier de ontvangst van het voorschot heeft bericht. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
17. Het verdere verloop van de procedure en de verdere beoordeling
17.1
Partij [appellant] heeft op 8 april 2014 het voorschot van € 9.395,65 op de aangegeven wijze voldaan.
17.2
Deskundige Elemans heeft bij brief van 23 juni 2014 aan de griffier gevraagd om een aanvullend voorschot van € 2.014,65, inclusief 21% btw.
17.3
Op 24 juni 2014 heeft de griffier van het hof de brief van 23 juni 2014, waarin de deskundige een aanvullend voorschot vraagt, doorgezonden aan de advocaten van partijen en partijen in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van veertien dagen te reageren op deze verhoging.
17.4
Mr. Van der Ven heeft bij brief van 1 juli 2014 gereageerd en daarin namens de advocaat van [appellant] aangegeven dat hem de totale bevoorschotting zeer hoog voorkomt en dat zijn cliënt daardoor in de financiële problemen dreigt te komen. Hij verzoekt om die reden het eventuele aanvullende voorschot ten laste van Achmea te laten komen.
17.5
Mr. Robustella heeft bij brief van 2 juli 2014 gereageerd en daarin geen op- of aanmerkingen geplaatst bij het gevraagde aanvullend voorschot. Wel maakt hij bezwaar tegen het verzoek van de wederpartij om het aanvullend voorschot voor rekening te brengen van zijn cliënte.
17.6
Het hof ziet in hetgeen namens [appellant] is aangevoerd onvoldoende aanleiding om terug te komen op zijn eerdere beslissing dat het voorschot vooralsnog ten laste van [appellant] wordt gebracht. Het hof zal dan ook beslissen zoals in het dictum is bepaald.
17.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
18. De uitspraak
Het hof:
18.1
bepaalt dat voor de kosten van de deskundige Elemans een aanvullend voorschot dient te worden voldaan van € 2.014,65, inclusief btw;
18.2
bepaalt dat partij [appellant] laatstgenoemd bedrag binnen 2 weken na heden zal overmaken naar IBAN-rekeningnummer NL53 RBOS 0569 990572 ten name van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD 200.086.356;
18.3
bepaalt dat deskundige Elemans het onderzoek verder zal voortzetten nadat de griffier heeft bericht dat het aanvullend voorschot is ontvangen;
18.4
verzoekt deskundige Elemans, indien zijn kosten het aanvullend voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
18.5
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd nader op
26 augustus 2014;
18.6
verwijst de zaak naar de rol van 2 september 2014 in afwachting van het deskundigenbericht;
18.7
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan deskundige Elemans zal toezenden;
18.8
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, L.R. van Harinxma thoe Slooten en
D. Wachter en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 juli 2014.
Uitspraak 01‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Arbeidsongeschiktheidsverzekering; op grond van FML opgesteld door verzekeringsarts en rapport arbeidsdeskundige is verzekerde voor 100% arbeidsongeschikt voor het verzekerde beroep van hovenier.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.086.356/01
arrest van 1 april 2014
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] alsmede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede (Gelderland),
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 12 juni 2012, 6 november 2012 en 26 november 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer 181576/HA ZA 07-1770 gewezen vonnis van 2 februari 2011.
13. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte na tussenarrest van [appellant];
- de antwoordakte na tussenarrest van Achmea.
Het hof heeft vervolgens arrest bepaald op heden.
14. De verdere beoordeling
14.1.
Bij genoemd tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de personen van de te benoemen deskundigen alsmede over de door het hof voorgestelde vraagstelling.
14.2.
[appellant] stelt voor als verzekeringsgeneeskundige te benoemen de heer dr. [verzekeringsgeneeskundige 1], mevrouw [verzekeringsgeneeskundige 2] of de heer [verzekeringsgeneeskundige 3]. Als arbeidsdeskundige stelt [appellant] voor tot benoeming van de heer [arbeidsdeskundige 1] over te gaan, waarover partijen tijdens de procedure in eerste aanleg overeenstemming hadden bereikt.
Achmea maakt bezwaar tegen de door [appellant] voorgestelde verzekeringsgeneeskundigen. Volgens Achmea zijn [verzekeringsgeneeskundige 1] en [verzekeringsgeneeskundige 2] wel gespecialiseerd op het terrein van letselschade, maar onvoldoende gespecialiseerd op het terrein van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en is [verzekeringsgeneeskundige 3] geen verzekeringsarts. Achmea stelt benoeming voor van de heer [verzekeringsgeneeskundige 4] of de heer [verzekeringsgeneeskundige 5], die volgens Achmea beiden kennis en ervaring hebben op het terrein van arbeidsongeschiktheids-verzekeringen. Thans heeft Achmea voorts bezwaar tegen benoeming van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1], die verbonden is aan CIVA te [plaats]. Lagen de werkzaamheden van dit bureau aanvankelijk op het terrein van arbeidsdeskundig advies, re-integratie en advisering in het kader van letselschade alsmede bezwaar en beroep met betrekking tot de sociale zekerheidswetgeving, thans ligt het accent van de werkzaamheden op advieswerk op arbeidsdeskundig terrein en aanverwante gebieden, het geven van juridisch advies op deze terreinen en re-integratieactiviteiten in het kader van letselschade. Om die reden acht Achmea [arbeidsdeskundige 1] onvoldoende gekwalificeerd. Achmea stelt voor een arbeidsdeskundige te benoemen, die beschikt over kennis en ervaring op het terrein van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en noemt in dat verband [arbeidsdeskundige 2] ([naam]& Partners) [arbeidsdeskundige 3] (Triad Expertise) en mevrouw [arbeidsdeskundige 4].
14.3.
Nu partijen het niet eens zijn over de persoon van de te benoemen deskundigen heeft het hof zelf een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige gezocht, te weten:
als verzekeringsgeneeskundige:
de heer drs. A.W.A. Elemans,
Remédis verzekeringsartsen,
[adres]
[postcode] [vestigingsplaats]
tel. [telefoonnummer], e-mail: [e-mailadres]
als arbeidsdeskundige;
de heer J. Wouters,
verbonden aan Bureau Terzet,
[adres],
[postcode] [vestigingsplaats]
tel. [telefoonnummer], fax [faxnummer], e-mail: [e-mailadres]
Beiden hebben het hof desgevraagd laten weten in deze zaak vrij te staan als deskundige op te treden en daartoe ook bereid te zijn.
14.4.
[appellant] noch Achmea hebben opmerkingen bij de door het hof voorgestelde vraagstelling, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Omwille van de duidelijkheid wordt deze vraagstelling hierna herhaald.
Vragen aan de verzekeringsgeneeskundige:
1) Wilt u [appellant] oproepen voor een gesprek en aan de hand van de in het rapport van [neuroloog B] van 13 oktober 2006 en het rapport van [deskundige] van 20 maart 2013 de functionele beperkingen van [appellant] omschrijven en de belastbaarheid neerleggen in een belastbaarheidsprofiel, een en ander ten behoeve van arbeidsdeskundig onderzoek?
2) Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
Vragen aan de arbeidsgeneeskundige:
1) Betekenen de functionele beperkingen, vastgesteld door de verzekeringsgeneeskundige op grond van het rapport van [neuroloog B] van 13 oktober 2006 en het rapport van [deskundige] van 20 maart 2013, en het door deze vervaardigde belastbaarheidsprofiel dat [appellant] voor meer dan 80% arbeidsdeskundig gezien beperkingen ondervindt bij het verrichten van zijn beroep als hovenier en zo ja, voor welk percentage?
2) Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
14.5.
Het hof wijst de beide deskundigen erop dat indien zij eventueel nadere informatie nodig hebben, die geen deel uitmaakt van de processtukken, zij deze bij de advocaten dienen op te vragen. De advocaat die de gevraagde informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige(n) wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
Het hof gaat ervan uit dat [appellant] de deskundige(n) desgewenst zal machtigen om relevante gegevens op te vragen bij artsen of instanties.
Indien de deskundigen voor het onderzoek gebruik maken van informatie van derden, dienen zij daarvan melding te maken in hun rapport. Het hof wijst er voorts op dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige(n) worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij.
Ingeval echter door [appellant] (nadere) medische gegevens aan de verzekeringsgeneeskundige worden verstrekt, dienen deze gegevens, aangezien [appellant] eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en onder b, BW, niet aan Achmea maar enkel aan de medisch adviseur van Achmea te worden verstrekt.
14.6.
Gelet op genoemd wetsartikel, dient de verzekeringsgeneeskundige [appellant] in de gelegenheid te stellen om gebruik te maken van het hem toekomende inzage- en blokkeringsrecht en, indien [appellant] als eerste kennis wenst te nemen van het deskundigenrapport, moet hij een concept van dat rapport aan [appellant] (en niet zijn advocaat) toe sturen en [appellant] daarbij een termijn van twee weken bieden om aan te geven of hij gebruik wil maken van zijn blokkeringsrecht (waarbij [appellant] zich van commentaar op het conceptrapport dient te onthouden).
Indien [appellant] binnen die termijn meedeelt dat hij gebruik maakt van zijn blokkeringsrecht, dan dient de deskundige zijn werkzaamheden onmiddellijk te staken en dit aan het hof mede te delen.
Indien [appellant] van dit recht geen gebruik maakt en het deskundigenbericht ter beschikking van Achmea wordt gesteld, dan is [appellant], indien Achmea het verlangt of op bevel van de rechter, alsnog verplicht alle aan de deskundige verschafte medische gegevens aan Achmea in afschrift of ter inzage te verstrekken. Weigert hij dit te doen, zonder dat hij daartoe gewichtige redenen als bedoeld in artikel 22 Rv heeft aangevoerd welke door het hof gegrond zijn geoordeeld, dan zal het hof uit die weigering de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht.
14.7.
Zoals reeds in het arrest van 26 november 2013 aangegeven, worden de voorschotten van de deskundigen ten laste van [appellant] gebracht.
14.8.
In afwachting van het deskundigenonderzoek wordt iedere verdere beoordeling aangehouden.
15. De uitspraak
Het hof:
5.1.
bepaalt dat deskundigenonderzoeken wordt verricht naar de in rechtsoverweging 14.4 van dit arrest geformuleerde vragen;
5.2.
benoemt tot deskundigen ter beantwoording van deze vragen:
als verzekeringsgeneeskundige:
de heer drs. A.W.A. Elemans,
Remédis verzekeringsartsen,
[adres]
[postcode] [vestigingsplaats]
tel. [telefoonnummer], e-mail: [e-mailadres]
als arbeidsdeskundige:
de heer J. Wouters,
verbonden aan Bureau Terzet,
[adres],
[postcode] [vestigingsplaats]
tel. [telefoonnummer], fax [faxnummer], e-mail: [e-mailadres]
5.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest en de daaraan voorafgaande arresten aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
5.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundigen een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
wijst de deskundige Elemans en partijen op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 14.5 en 14.6 is overwogen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht;
bepaalt dat de deskundige Elemans in zijn rapport aangeeft welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd;
bepaalt dat de deskundige Elemans in zijn rapport vermeldt of en zo ja op welke wijze hij heeft voldaan aan zijn verplichting om [appellant] in de gelegenheid te stellen mede te delen of hij van zijn inzage- en blokkeringsrecht gebruik wenst te maken;
5.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundigen op het door de deskundigen begrote bedrag van in totaal € 9.395,65 (inclusief btw) - voorschot Elemans € 5.372,40 (inclusief btw) en voorschot Wouters € 4.023,25 (inclusief btw) - tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat partij [appellant] het bedrag van € 9.395,65 (inclusief btw) binnen twee weken na heden zal overmaken naar IBAN-rekeningnummer NL53 RBOS 0569 990572 ten name van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD 200.086.356;
verzoekt ieder van de deskundigen, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
5.6.
benoemt mr. H.A.W. Vermeulen tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundigen zich, door tussenkomst van de griffier dienen te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
5.7.
verwijst de zaak naar de rol van 2 september 2014 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van [appellant];
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, L.R. van Harinxma thoe Slooten en D. Wachter en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 april 2014.
Uitspraak 26‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Arbeidsongeschiktheidsverzekering; op grond van FML opgesteld door verzekeringsarts en rapport arbeidsdeskundige is verzekerde voor 100% arbeidsongeschikt voor het verzekerde beroep van hovenier.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.086.356/01
arrest van 26 november 2013
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] alsmede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede (Gelderland),
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 12 juni 2012 en 6 november 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer 181576/HA ZA 07-1770 gewezen vonnis van 2 februari 2011.
10. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 6 november 2012;
- het deskundigenbericht van 20 maart 2013;
- de memorie na deskundigenbericht van [appellant].
Op de rolzitting van 21 mei 2013 heeft Achmea geen antwoordmemorie na deskundigenbericht genomen. Het gevraagde uitstel van 2 weken is op grond van artikel 2.14 van het met ingang van 1 januari 2013 geldende procesreglement voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s Hertogenbosch geweigerd.
Achmea heeft vervolgens op de rol van 18 juni 2013 pleidooi gevraagd.
Dit pleidooi is op 11 september 2013 gehouden en daarbij heeft mr. Robustella voornoemd namens Achmea het woord gevoerd en mr. R.C. Breuls namens [appellant]. Beide advocaten hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Partijen hebben arrest gevraagd en ermee ingestemd dat het hof recht doet op de op voorhand in kopie toegezonden gedingstukken.
11. De verdere beoordeling
Het deskundigenbericht
11.1.
Bij genoemd tussenarrest is een deskundigenonderzoek gelast en is dr. [deskundige] tot deskundige benoemd ter beantwoording van de in rechtsoverweging 8.9 weergegeven vragen. Dit deskundigenbericht is op 27 maart 2013 bij de griffie van dit hof ingekomen.
11.2.
Het deskundigenbericht bevat onder meer een anamnese, een familieanamnese, een psychosociale anamnese, een beroepsanamnese, een weergave van de door [appellant] gemelde beperkingen, de resultaten van het verrichte neurologisch onderzoek, een samenvatting van de beschikbare (hof: medische) correspondentie, een overzicht van de arbeidsdeskundige rapportages, een samenvatting van eerder uitgebrachte (partij)deskundigenrapportages, een weergave van de geraadpleegde literatuur, gevolgd door een korte beschrijving van het hand- armvibratiesyndroom en de beantwoording van het disclosure statement. Daarbij vermeldt de deskundige dat over het onderwerp – handarmvibratiesyndroom – uiteenlopende opvattingen bestaan, dat zijn eigen opvatting is dat dit syndroom waarschijnlijk bestaat bij patiënten met duidelijke klachten in relatie tot langdurige beroepsmatige blootstelling aan vibrerende apparatuur, als andere oorzaken van de klachten zo goed mogelijk zijn uitgesloten, dat mogelijk is dat een andere deskundige met een andere opvatting tot een ander oordeel zou komen en dat deze deskundige het klachtenpatroon mogelijk niet in relatie zou brengen met vibratie als oorzaak.
11.3.
Vervolgens heeft de deskundige op grond van genoemd onderzoek - de anamneses, het verrichte neurologische onderzoek en het literatuuronderzoek - de hem gestelde vragen a t/m k beantwoord. De antwoorden, zover relevant, luiden als volgt.
Antwoord vraag a (Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard, de ernst en het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?):
Patiënt geeft sinds 9 jaar klachten aan van een stijf en doof gevoel van de linker hand en onderarm met een verminderde knijpkracht links, een verminderde pincetgreep en een veranderd handschrift. Er zijn krampklachten waarbij het openen van de hand links soms moeilijk gaat en de fijne motoriek is beperkt. De hand is koudegevoelig. Deze klachten leiden tot beperkingen bij eten, het besturen van een auto, schrijven, het uitvoeren van kleine klusjes en fijne handelingen.
Antwoord vraag b (Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van: - de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied; - de medische behandeling van de klachten van de onderzochte en het resultaat daarvan;- wat vindt u van de in deze zaak overgelegde rapporten van [neuroloog A.] en [neuroloog B.]? Onderschrijft u hun bevindingen? Kunt u motiveren waarom wel/niet?)De medische voorgeschiedenis vermeldt alleen een polsfractuur en een enkelfractuur links. De klachten van patiënt zijn behandeld met Voltaren medicatie (diclofenac) en chiropractie. In het rapport van [neuroloog A.] wordt aangegeven dat er geen neurologische afwijkingen zijn vastgesteld en dat de klachten geen belemmering vormen voor het functioneren van de patiënt. Ik ben het oneens met deze conclusie, patiënt heeft een reëel klachtenpatroon en deze klachten kunnen passen bij het handvibratiesyndroom. In het rapport van collega [neuroloog B.] wordt aangegeven dat er een discrepantie bestaat tussen de ernst van de klachten en de onderzoeksbevindingen. Uit het rapport blijkt ook duidelijk dat het een neurologisch gezien een moeilijk te duiden syndroom is met slechts lichte afwijkingen bij bijvoorbeeld EMG onderzoek of echo van de zenuwen van de arm.
Antwoord vraag c ( Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?)Bij neurologisch onderzoek is de knijpkracht van de linker hand verminderd, de dorsiflexie van de linker hand is minder krachtig dan rechts, er zijn nu geen sensibele afwijkingen meer aantoonbaar, geen kleurverschil van de handen, normale reflexen. Bij de sulcus ulnaris is de zenuw links gevoeliger dan rechts bij palpatie.
Antwoord vraag d (Vraag d: Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek? Is er naar uw mening sprake van reële en consistente klachten bij betrokkene?) Patiënt heeft reële en consistente klachten.
Antwoord vraag f (Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?)Patiënt voldoet aan de criteria van een hand-armvibratiesyndroom links. Er zijn of weinig differentiaaldiagnostische overwegingen. Er zijn geen aanwijzingen voor een cervicaal radiculair syndroom, geen aanwijzingen voor een bewegingsbeperking van de linker schouder of een plexus brachialisaandoening.
11.4.
Uit de aanbiedingsbrief van 20 maart 2013 aan het hof blijkt dat de deskundige partijen in de gelegenheid heeft gesteld op de conceptversie van het rapport te reageren. De deskundige geeft voorts aan op welke wijze de opmerkingen in zijn definitief rapport zijn verwerkt. Aldus is aan het voorschrift van artikel 198 lid 2 Rv voldaan.
11.5.
[appellant] concludeert in zijn memorie na deskundigenbericht dat op grond van het rapport het deskundigenrapport de kernvraag of hij lijdt aan het HAV-syndroom positief is beantwoord en dat de deskundige voorts aangeeft dat sprake is van reële en consistente klachten, waarbij andere oorzaken uitgesloten kunnen worden. Volgens [appellant] kan nu de deskundige verwijst naar de eerder opgestelde arbeidsdeskundige onderzoeken uitgegaan worden van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% aangezien dat volgt uit het meest recente arbeidsdeskundig onderzoek.
[appellant] merkt voorts op dat partijen nauwelijks op- en aanmerkingen hebben geplaatst bij het rapport van de deskundige, dat de gemaakte opmerkingen meegenomen zijn in de definitieve rapportage, zodat sprake is van een gedegen en breed, althans door beide partijen, gedragen expertiserapport.
11.6.
Achmea heeft bij pleidooi een aantal bezwaren tegen het deskundigenrapport naar voren gebracht. Allereerst wijst Achmea op het antwoord van de deskundige naar aanleiding van het disclosure statement dat er over het onderwerp uiteenlopende opvattingen bestaan, dat de deskundige aangeeft dat “dit syndroom waarschijnlijk bestaat” en dat het mogelijk is dat een andere deskundige met een andere opvatting tot een ander oordeel zou komen. Dit impliceert dat het antwoord van de deskundige dat [appellant] voldoet aan de criteria van een hand-arm vibratie syndroom ernstige relativering behoeft. Achmea stelt dat op de door het gerechtshof geformuleerde vraag of [appellant] lijdt aan het hand- armvibratiesyndroom een onmiskenbaar, niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, antwoord behoort te volgen en concludeert vervolgens dat voornoemde vraag op basis van het deskundigenbericht zich niet (voldoende) positief laat beantwoorden.
11.7.
Het hof volgt Achmea niet in het standpunt dat op de door het hof gestelde vraag een onmiskenbaar, niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, antwoord dient te volgen. Inherent aan de wetenschap, ook de medische, is dat absolute zekerheid niet, althans niet altijd, te verkrijgen is. Voldoende is dat op grond van het deskundigenrapport met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat bij [appellant] sprake is van het hand- armvibratiesyndroom. Het hof is van oordeel dat daaraan is voldaan nu de deskundige in zijn rapport op basis van het door hem verrichte onderzoek concludeert dat bij [appellant] sprake is van een consistent en reëel klachtenpatroon en dat deze klachten kunnen passen bij het hand- armvibratiesyndroom. Daarbij is van belang dat uit het rapport blijkt dat andere oorzaken voor de consistente en reële klachten van [appellant] ontbreken.
11.8.
Het hof gaat ook aan de andere bezwaren van Achmea voorbij. Dat de deskundige in zijn beantwoording niet de ernst van de symptomen heeft geclassificeerd laat onverlet dat de deskundige op grond van het door hem verrichte onderzoek concludeert dat [appellant] aan de criteria van het hand- armvibratiesyndroom links voldoet. Dat van een hand- armvibratiesyndroom rechts geen sprake is, doet daar evenmin aan af. [appellant] is immers linkshandig.
11.9.
Het hof is van oordeel dat het rapport begrijpelijk en consistent is, dat het behoorlijk is gemotiveerd en dat de conclusies logisch volgen uit het rapport. Het hof neemt de conclusies van de deskundige dan ook over.
Op grond van het deskundigenrapport staat derhalve vast dat [appellant] lijdt aan het hand- armvibratiesyndroom links. Dit betekent dat bij [appellant] sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 6 van de polis. In r.o. 4.9 van het tussenarrest van 12 juni 2012 is namelijk geoordeeld dat een redelijke uitleg van dit artikel meebrengt dat ook ingeval niet een objectief medische oorzaak voor de klachten is vast te stellen, maar er wel sprake is van een herkenbaar en benoembaar klachtenbeeld, er sprake kan zijn van een in relatie tot ziekte objectief medisch vast te stellen stoornis in de zin van de polis.
11.10.
Anders dan [appellant] stelt en zoals Achmea terecht opmerkt, betekent dit evenwel nog niet dat daarmee ook vaststaat dat [appellant] voor 100% arbeidsongeschikt is. [deskundige] is niet gevraagd zich daarover uit te spreken, dit behoort ook niet tot zijn deskundigheid.
Thans dient een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige te worden benoemd ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant].
11.11
In aanvulling op het arrest van 12 juni 2012 merkt het hof op dat [appellant] in ieder geval recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80%. Weliswaar heeft Achmea, zoals in het arrest van 12 juni 2012 uiteengezet, haar verweer in hoger beroep uitgebreid c.q. genuanceerd, maar omdat geen incidenteel appel is ingesteld, heeft dit tot gevolg dat [appellant] in ieder geval recht houdt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80%. Een appellant kan immers, behoudens incidenteel appel, niet slechter worden van het hoger beroep. De rechtsstrijd beperkt zich in het onderhavige geval tot het vaststellen van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minimaal 80 – gebaseerd op het rapport van de door Achmea ingeschakelde [neuroloog B.] - en maximaal 100 % (zie recent: HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1726). Bij de vraagstelling aan de arbeidsdeskundige dient daarmee rekening te worden gehouden.
11.12.
Kortom, het onderzoek van de arbeidsdeskundige dient zich te beperken tot de vraag of [appellant] voor meer dan 80% arbeidsongeschikt is voor zijn beroep van hovenier.
Alvorens de arbeidsdeskundige dit onderzoek kan verrichten, dient eerst aan de hand van de door [deskundige] en [neuroloog B.] vastgestelde beperkingen van [appellant] een beperkingenprofiel te worden opgesteld door een verzekeringsgeneeskundige.
11.13.
Het hof is voornemens de te benoemen verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen.
De verzekeringsgeneeskundige:
1) Wilt u [appellant] oproepen voor een gesprek en aan de hand van de in het rapport van [neuroloog B.] van 13 oktober 2006 en het rapport van [deskundige] van 20 maart 2013 de functionele beperkingen van [appellant] omschrijven en de belastbaarheid neerleggen in een belastbaarheidsprofiel, een en ander ten behoeve van arbeidsdeskundig onderzoek?
De arbeidsgeneeskundige:
2) Betekenen de functionele beperkingen, vastgesteld door de verzekeringsgeneeskundige op grond van het rapport van [neuroloog B.] van 13 oktober 2006 en het rapport van [deskundige] van 20 maart 2013, en het door deze vervaardigde belastbaarheidsprofiel dat [appellant] voor meer dan 80% arbeidsdeskundig gezien beperkingen ondervindt bij het verrichten van zijn beroep als hovenier en zo ja, voor welk percentage?
11.14.
De zaak wordt naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich - bij voorkeur eensluidend - uit laten over de persoon van de te benoemen verzekerings- en arbeidsdeskundige(n). Opgemerkt wordt dat partijen het in eerste aanleg al eens waren over de benoeming van de persoon van de arbeidsdeskundige, de heer [arbeidsdeskundige] van het bureau CIVA te [plaats]. Partijen kunnen zich tevens uitlaten over de hierboven voorgestelde aan de deskundigen te stellen vragen.
11.15.
Wat betreft het voorschot van de deskundigen is het hof voornemens dit ten laste van [appellant] te brengen aangezien de bewijslast van de gestelde mate van arbeidsongeschiktheid op [appellant] rust.
11.16.
Iedere verdere beoordeling aangehouden.
12. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 10 december 2013 voor akte aan de zijde van [appellant] met de hiervoor in 11.14 vermelde doeleinden, waarna Achmea in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, L.R. van Harinxma thoe Slooten en D. Wachter en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 november 2013.
Uitspraak 06‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Arbeidsongeschiktheidsverzekering; op grond van FML opgesteld door verzekeringsarts en rapport arbeidsdeskundige is verzekerde voor 100% arbeidsongeschikt voor het verzekerde beroep van hovenier.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.086.356/01
arrest van 6 november 2012
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
rechtsopvolgster van Interpolis Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] alsmede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Robustella,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 12 juni 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder nummer 181576/HA ZA 07-1770 gewezen vonnis van 2 februari 2011.
6 Het tussenarrest van 12 juni 2012
Bij genoemd arrest is de zaak naar de rol verwezen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7 Het verdere verloop van de procedure
7.1.
[appellant] heeft op 10 juli 2012 een akte na tussenarrest genomen en Achmea op
7 augustus 2012 een antwoordakte na tussenarrest.
7.2.
Vervolgens heeft [appellant] in aanvulling op de voor het pleidooi overlegde stukken zijn pleitnotitie, het tussenarrest van 12 juni 2012, de akte na tussenarrest en de antwoordakte na tussenarrest overgelegd; de pleitnotitie van Achmea heeft [appellant] niet overgelegd. Achmea heeft het volledige procesdossier overgelegd. Beide partijen hebben arrest gevraagd.
8 De verdere beoordeling
8.1.
[appellant] stelt voor als deskundige te benoemen dr. [deskundige]. [deskundige] is als neuroloog verbonden aan het Medisch Spectrum [plaats] en is hoofd van het Solvent Team [plaats]. Dit team houdt zich binnen het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten bezig met de diagnostiek en begeleiding van patiënten. Daarbij wordt samengewerkt met de afdeling neurologie, psychiatrie en radiologie van het AMC. De uitvoering vindt in nauwe samenwerking met het Medisch Spectrum [plaats] plaats. Volgens de website van het Nederlandse Centrum voor Beroepsziekten valt ook het HAV-syndroom onder de beroepsziekten waarmee hij zich bezig houdt en [appellant] leidt daaruit af dat [deskundige] voldoende deskundig is en/of affiniteit heeft met tal van beroepsziekten, waaronder het HAV-syndroom.
8.2.
Achmea merkt in haar antwoordakte na tussenarrest op dat uit de toelichting die door [appellant] is verstrekt niet blijkt van een specifieke affiniteit c.q. deskundigheid van [deskundige] op het terrein van het HAV-syndroom c.q. het terrein van neurovasculaire problemen. Achmea stelt voorts dat de verbondenheid van [deskundige] met het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten geen enkele indicatie oplevert ten aanzien van de deskundigheid met betrekking tot het HAV-syndroom, dat de gestelde relatie tussen de werkzaamheden van [deskundige] bij het Solvent team en de door [appellant] gestelde problematiek niet wordt onderbouwd en dat het toedichten van affiniteit met het HAV-syndroom aan [deskundige] bij gebreke van een gedocumenteerde toelichting een te algemene duiding is om tot benoeming van [deskundige] als deskundige over te gaan. Achmea bepleit om die reden de voordracht van [appellant] niet te volgen.
Gelet op de klachten van [appellant] in de diverse gedingstukken laat de problematiek zich
volgens (de medisch adviseur van) Achmea duiden als een algemeen neurovasculair probleem. Achmea merkt op dat er in Nederland een neurovasculaire werkgroep is, waaraan 137 neurologen zijn verbonden. Een afschrift van de lijst met leden is door Achmea overgelegd. Onder verwijzing naar deze lijst stelt Achmea voor één van de volgende deskundigen te benoemen:
[dokter 1], GGZ Keizersgracht [plaats]
[dokter 2], MEAC [plaats]
[dokter 3], Medisch Centrum Zuid [plaats]
[dokter 4], Canisius Wilhelmina Ziekenhuis [plaats]
[dokter 5], St. Jans-Gasthuis [plaats].
Deze neurologen alsook de overige op de lijst vermelde neurologen beschikken over deskundigheid en voldoende bekendheid met het HAV-syndroom om het onderzoek te kunnen uitvoeren, aldus Achmea.
8.3.
Achmea stelt thans voor het eerst dat het HAV-syndroom moet worden geduid als een neurovasculair probleem. De door Achmea voorgestelde neurologen zijn ook allen lid van de neurovasculaire werkgroep. Naar het oordeel van het hof volgt daaruit nog niet, althans niet zonder meer, dat genoemde neurologen ook bekend zijn met het HAV-syndroom.
Zoals in het tussenarrest van 12 juni 2012 is overwogen, is het in de onderhavige zaak van belang dat de te benoemen deskundige bekend is, althans enige affiniteit heeft, met het HAV-syndroom. Om op dit punt meer duidelijkheid te krijgen heeft het hof - na raadpleging van de site en vervolgens via de mail - aan de neurovasculaire werkgroep de vraag gesteld of neurologen van de werkgroep bekend zijn met, althans affiniteit hebben met, het HAV-syndroom. De voorzitter van de werkgroep, dr. [voorzitter werkgroep], heeft het hof (schriftelijk) meegedeeld dat de vraag of er neurologen zijn die affiniteit hebben met het HAV-syndroom ontkennend moet worden beantwoord. Nu Achmea voor het overige geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de door haar voorgestelde neurologen enige affiniteit hebben met het HAV-syndroom, wordt haar voorstel bij gebreke van een voldoende onderbouwing niet gevolgd.
8.4.
Ook ten aanzien van de door [appellant] voorgestelde neuroloog geldt dat de enkele omstandigheid dat deze samenwerkt met het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten - welk centrum het HAV-syndroom als beroepsziekte heeft erkend - nog niet betekend dat deze deskundige bekend is met c.q. enige affiniteit heeft met het HAV-syndroom. Anders dan Achmea betoogt, levert dit naar het oordeel van het hof wel een indicatie op dat deze deskundige mogelijk bekend is met deze beroepsziekte. Het hof heeft daarom de door [appellant] voorgestelde neuroloog, [deskundige] (hierna: [deskundige]), via de mail benaderd en gevraagd of hij bekend is met het HAV-syndroom. [deskundige] heeft daarop via de mail geantwoord dat het Medisch Spectrum [plaats] een polikliniek heeft voor patiënten, die beroepsmatig zijn/ worden blootgesteld aan toxische stoffen, zoals oplosmiddelen en bestrijdingsmiddelen, dat daar samen met het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten onderzoek naar wordt gedaan en dat op deze polikliniek soms ook patiënten met andere mogelijke beroepsziekten, bijvoorbeeld het zg. HAV syndroom, komen. Volgens [deskundige] is dit syndroom niet algemeen erkend, hoewel er wel steeds meer belangstelling komt voor de gevolgen van vibrerende apparaten of werkomstandigheden. [deskundige] voegt daaraan toe dat er op de polikliniek een aantal wegwerkers zijn gezien die de hele dag reden op een asfalteermachine en klachten hadden waar geen andere verklaring voor was te vinden.
8.5.
Naar het oordeel van het hof volgt uit dit antwoord dat [deskundige] voldoende affiniteit heeft met het HAV-syndroom. Nu [deskundige] voorts heeft aangegeven bereid te zijn in deze zaak als deskundige op te treden, zal het hof hem tot deskundige benoemen.
Daarbij geeft het hof de deskundige in overweging om indien hij dat nodig acht een bedrijfsarts, verbonden aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, bij het onderzoek te betrekken. In dat geval dient wel uit het rapport te blijken op welke punten c.q. ter beantwoording van welke vragen de deskundige een bedrijfsarts heeft ingeschakeld.
8.6.
Het hof gaat er vanuit dat beide partijen, meer in het bijzonder [appellant], medewerking zullen verlenen aan het deskundigenonderzoek en dat [appellant] aan de deskundige het procesdossier zal verstrekken en eventuele andere gegevens/informatie waar de deskundige om vraagt.
8.7.
Het hof wijst er voor alle duidelijkheid op dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit geldt echter niet onverkort voor medische gegevens die aan de deskundige worden verstrekt door de partij, in dit geval [appellant], die eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en onder b, BW.
[appellant] is, met het oog op de eventuele uitoefening van het blokkeringsrecht, in beginsel immers niet verplicht de door hem aan de deskundige verschafte medische gegevens tegelijkertijd aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken. Nu in het onderhavige geval de wederpartij een verzekeraar is die beschikt over een medisch adviseur lijdt dit beginsel in zoverre uitzondering dat tevens en tegelijkertijd aan de medisch adviseur van de verzekeraar alle aan de deskundige verschafte medische gegevens in afschrift of ter inzage dienen te worden verstrekt. Aangenomen moet immers worden dat de medisch adviseur, ook ten opzichte van de verzekeraar, de aldus verkregen medische informatie als hem onder zijn geheimhoudingsplicht toevertrouwd zal beschouwen en behandelen.
Voor de volledigheid wijst het hof erop dat indien [appellant] van dit recht geen gebruik maakt en het deskundigenbericht ter beschikking van Achmea wordt gesteld, [appellant] - indien Achmea het verlangt of op bevel van de rechter - alsnog verplicht is alle door hem aan de deskundige verschafte medische gegevens aan Achmea in afschrift of ter inzage te verstrekken. Weigert [appellant] dit te doen, zonder dat hij daartoe gewichtige redenen als bedoeld in artikel 22 Rv heeft aangevoerd, dan zal het hof uit die weigering de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht. Het hof gaat er vooralsnog vanuit dat een en ander geen probleem zal opleveren.
8.8.
Nu beide partijen geen commentaar hebben geleverd op de door het hof voorgestelde vraagstelling, zal de deskundige worden gevraagd de in onderdeel 4.13 van het tussenarrest van 12 juni 2012 geformuleerde vragen, waaronder het disclosure statement, te beantwoorden.
8.9.
Voor alle duidelijkheid worden deze vragen herhaald:
Disclosure statement:
1. Persoonlijke gegevens (http://www.rechten.vu.nl/nl/onderzoek/onderzoeksinstituten-en-centra/projectgroep-medische-deskundigen/projecten/disclosure-statement/het-disclosure-statement/persoonlijke-gegevens/index.asp)a. Waar bent u werkzaam? (indien u bij meerdere organisaties werkzaam bent gaarne alle noemen) b. Heeft u aan uw beroep gerelateerde nevenfuncties en zo ja, welke? c. Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak? (Te noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring) d. Heeft u in het verleden reeds als expertiserend deskundige opgetreden en zo ja, hoe vaak en in wiens opdracht? (Met “in wiens opdracht” wordt bedoeld: in opdracht van de eisende partij, van de aangesproken partij of van de rechter; het is uiteraard niet nodig namen te noemen)
Persoonlijke gegevens (http://www.rechten.vu.nl/nl/onderzoek/onderzoeksinstituten-en-centra/projectgroep-medische-deskundigen/projecten/disclosure-statement/het-disclosure-statement/persoonlijke-gegevens/index.asp)
a. Waar bent u werkzaam? (indien u bij meerdere organisaties werkzaam bent gaarne alle noemen)
b. Heeft u aan uw beroep gerelateerde nevenfuncties en zo ja, welke?
c. Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak? (Te noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring)
d. Heeft u in het verleden reeds als expertiserend deskundige opgetreden en zo ja, hoe vaak en in wiens opdracht? (Met “in wiens opdracht” wordt bedoeld: in opdracht van de eisende partij, van de aangesproken partij of van de rechter; het is uiteraard niet nodig namen te noemen)
2. Medisch wetenschappelijke opvattingen (http://www.rechten.vu.nl/nl/onderzoek/onderzoeksinstituten-en-centra/projectgroep-medische-deskundigen/projecten/disclosure-statement/het-disclosure-statement/medisch-wetenschappelijke-opvattingen/index.asp)
a. Bestaan er over het onderwerp van de expertise medisch-wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen?
Indien uw antwoord op vraag 2a bevestigend luidt:
b. Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)?
c. Welke is uw eigen opvatting?
d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt?
e. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen: kunt u aangeven wat dat oordeel zou zijn geweest?
2. Medisch wetenschappelijke opvattingen (http://www.rechten.vu.nl/nl/onderzoek/onderzoeksinstituten-en-centra/projectgroep-medische-deskundigen/projecten/disclosure-statement/het-disclosure-statement/medisch-wetenschappelijke-opvattingen/index.asp)
a. Bestaan er over het onderwerp van de expertise medisch-wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen?
Indien uw antwoord op vraag 2a bevestigend luidt:
b. Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)?
c. Welke is uw eigen opvatting?
d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt?
e. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen: kunt u aangeven wat dat oordeel zou zijn geweest?
Vragen:
1. MEDISCHE BEOORDELING VAN DE KLACHTEN/BEPERKINGEN
Anamnese a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard, de ernst en het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Medische gegevens b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van: - de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- -
de medische behandeling van de klachten van de onderzochte en het resultaat daarvan;
- -
wat vindt u van de in deze zaak overgelegde rapporten van [neuroloog A.] en [neuroloog B.]? Onderschrijft u hun bevindingen? Kunt u motiveren waarom wel/niet?
Medisch onderzoek c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
Consistentie d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek? Is er naar uw mening sprake van reële en consistente klachten bij betrokkene? e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Diagnose f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging (http://www.rechten.vu.nl/nl/onderzoek/iwmd/vraagstelling/differentiaal-diagnostische-overwegingen/index.asp) geven?
Beperkingen g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Medische eindsituatie h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u? j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht? k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
8.10.
In afwachting van het deskundigenonderzoek wordt iedere verdere beoordeling aangehouden.
9. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 8.9 van dit arrest geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
dr. [deskundige]
p/a Medisch Spectrum [plaats]
Postbus [postbusnummer]
[postcode] [plaats]
tel. [telefoonnummer];
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek - en ten aanzien van de conceptrapportage - partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
wijst de deskundige en partijen op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 8.7 is overwogen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht;
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport aangeeft welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd;
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport vermeldt of en zo ja op welke wijze hij heeft voldaan aan zijn verplichting om [appellant] in de gelegenheid te stellen mede te delen of hij van zijn inzage- en blokkeringsrecht gebruik wenste te maken;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 2.000,=, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat [appellant] laatstgenoemd bedrag binnen twee weken na heden zal overmaken naar rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536 ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD 200.086.356;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. H.A.W. Vermeulen tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 9 april 2013 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van [appellant];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, L.R. Harinxma thoe Slooten en
Th. Groenewald en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 november 2012.
griffier rolraadsheer
typ. KM