15/03824 & 15/03825; 15/03834 & 15/03835; en 15/03836 & 15/03837.
HR, 07-02-2017, nr. 15/03573
ECLI:NL:HR:2017:40, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2017
- Zaaknummer
15/03573
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:40, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑02‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1470, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:2234, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2016:1470, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:40, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑10‑2015
- Wetingang
art. 4 Vreemdelingenwet 2000; art. 108 Vreemdelingenwet 2000; Vreemdelingencirculaire 2000 (A)
- Vindplaatsen
NJ 2017/300 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2017-0083 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/75
Uitspraak 07‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Overtreding van art. 4.1 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), t.w. - kort gezegd -: als vervoerder niet de nodige maatregelen nemen ter voorkoming dat vreemdeling X zonder de benodigde reisdocumenten (i.c. visum) de grens overschrijdt. 1. Falende rechts- en motiveringsklachten over het oordeel van het hof dat Schiphol mede als plaats van het delict kan worden beschouwd. 2. Voldaan aan inspanningsplicht? Toereikend en begrijpelijk gemotiveerd verworpen bewijsverweer dat door de verdediging als AVAS is aangeduid. Ad 1. Aan het oordeel van het hof ligt ten grondslag dat verdachte wordt verweten dat door haar tussenkomst een vreemdeling X zonder benodigd visum "binnen het grondgebied van NL werd gebracht". De in ’s Hofs oordeel besloten liggende opvatting dat i.c. de plaats van het delict mede daar gesitueerd kan worden waar het tlgd. gevolg intreedt, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Art. 4.5 Vw 2000 maakt dit niet anders, omdat die bepaling het vestigen van rechtsmacht betreft en geen betrekking heeft op het bepalen van de plaats van het delict. Ad 2. De in art. 4.1 Vw 2000 vervatte zorgplicht legt aan de vervoerder een inspanningsverplichting op. Voor een veroordeling t.z.v. de niet-naleving van die zorgplicht is nalatigheid van de vervoerder vereist. Die nalatigheid mag als aanwezig worden verondersteld wanneer door tussenkomst van een vervoerder een vreemdeling onjuist gedocumenteerd (zonder het vereiste visum), NL wordt binnengebracht, tenzij bijz. omstandigheden tot een ander oordeel leiden (vgl. ECLI:NL:HR:2000: AA6456). Par. A1/9 Vreemdelingencirculaire 2000 (A) houdt o.m. in dat van een vervoerder mag worden verwacht dat deze ten minste controleert of het aangeboden document voor grensoverschrijding voorzien is van de benodigde visa. Het Hof heeft vastgesteld dat in het paspoort van X geen enkel (Schengen)visum was aangebracht. N.a.v. die vaststelling heeft het Hof (niet onbegrijpelijk) overwogen dat het onderhavige feit relatief eenvoudig was te ondervangen. CAG: anders t.a.v. middel 2. Samenhang met 31 niet gepubliceerde zaken.
Partij(en)
7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/03573
ES/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2015, nummer 23/004228-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , gevestigd te [vestigingsplaats] .
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.M. van Russen Groen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. De bestreden uitspraak
2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"zij op of omstreeks 25 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als vervoerder (vanaf luchthaven Minneapolis Paul International (Minnesota) met vluchtnummer [001] ) door wiens tussenkomst de vreemdeling, genaamd [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland werd gebracht, niet de nodige maatregelen heeft genomen en/of niet het toezicht heeft gehouden dat redelijkerwijs van haar kon worden gevorderd om te voorkomen dat door die vreemdeling niet werd voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a, van de Schengengrenscode of artikel 3, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000, immers was voornoemde vreemdeling in het bezit van een document voor grensoverschrijding/paspoort waarin het benodigde visum ontbrak."
2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"zij op 25 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer als vervoerder vanaf luchthaven Minneapolis Saint Paul International, Minnesota, met vluchtnummer [001] , door wiens tussenkomst de vreemdeling, genaamd [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , binnen het grondgebied van Nederland werd gebracht, niet de nodige maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat door die vreemdeling niet werd voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a, van de Schengengrenscode en artikel 3, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000, immers was voornoemde vreemdeling in het bezit van een document voor grensoverschrijding, een paspoort, waarin het benodigde visum ontbrak."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Een proces-verbaal van 25 september 2013, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant] (bijlage nr. 1).
Dit proces-verbaal houdt voor zover van belang en zakelijk weergegeven in als bevindingen van verbalisant:
Op 25 september 2013 was ik belast met de inreiscontrole van het Schengengebied. Ik voerde deze taak uit op de Aankomstpost Schengen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens genoemde dienst werd de inreis verzocht door de vreemdeling genaamd [betrokkene 1] , geboortedatum [geboortedatum] 1991, geboorteplaats [geboorteplaats] , Iraanse nationaliteit.
De vreemdeling verklaarde: Ik ben op 24 september 2013 vertrokken vanaf de luchthaven Minneapolis (het hof begrijpt: Saint) Paul International, Minnesota, onder vluchtnummer [001] van [verdachte] met bestemming Amsterdam, alwaar ik op 25 september 2013 ben aangekomen. Ik ben door [verdachte] ingecheckt met de documenten welke ik u ter inreis heb aangeboden.
Ik zag een nationaal paspoort van Iran. Dit was niet voorzien van een geldig C-visum/Schengenvisum. Ik, verbalisant, zag nadat ik het gehele paspoort van voornoemde vreemdeling had onderzocht, geen enkel Schengenvisum."
2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "overtreding van een voorschrift bepaald bij art. 4, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000" en de verdachte te dier zake veroordeeld tot een geldboete van € 4000,-.
3. Wettelijk kader
Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende bepalingen van belang, zoals die golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
- Art. 4 Vreemdelingenwet 2000:
"1. De vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, neemt de nodige maatregelen en houdt het toezicht dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd om te voorkomen dat door de vreemdeling niet wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a of b, van de Schengengrenscode of aan artikel 3, eerste lid, onder a, van deze wet.
2. De vervoerder kan worden verplicht om een afschrift te nemen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding en dit ter hand te stellen aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.
3. De vervoerder, bedoeld in het eerste lid, kan ten behoeve van de grensbewaking en het tegengaan van illegale immigratie worden verplicht passagiersgegevens of gegevens omtrent de bemanning te verzamelen en te verstrekken aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste tot en met het derde lid. Daarbij kan ter uitvoering van een verdrag of een bindende EU-rechtshandeling worden afgeweken van artikel 2:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Het eerste tot en met het derde lid zijn ook van toepassing op iedere vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan schending van de in die leden bedoelde verplichtingen."
- Art. 3, eerste lid onder a, Vreemdelingenwet 2000:
"In andere dan de in de Schengengrenscode geregelde gevallen, wordt toegang tot Nederland geweigerd aan de vreemdeling die:
a. niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt."
- Art. 108, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000:
"Overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij of krachtens artikel 4, eerste tot en met derde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie."
- Art. 5, eerste lid onder a en b, van de Schengengrenscode:
"Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen
1. Voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
a) in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
b) indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning."
- Par. A1/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (A):
"Zorgplicht
Een vervoerder moet zijn personeel zodanig instrueren, dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland. Onder het personeel van de vervoerder valt het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht. Het personeel van de vervoerder moet bij de controle van de reisdocumenten vaststellen of een document voor grensoverschrijding geldig is.
De vervoerder moet ten minste controleren of:
• de naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, lengte en foto, zoals die in het aangeboden document voor grensoverschrijding zijn opgenomen, overeenkomen met de aanbieder van het document voor grensoverschrijding;
• het aangeboden document voor grensoverschrijding voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming);
• de geldigheidsduur van het aangeboden document voor grensoverschrijding en de daarin aangebrachte visa niet is verlopen;
• het aangeboden document voor grensoverschrijding is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit.
De vervoerder moet door middel van een kort en bondig onderzoek controleren of het aangeboden document voor grensoverschrijding vals of vervalst is, waarbij zonodig gebruik gemaakt moet worden van eenvoudige hulpmiddelen.
Op opstapplaatsen waar door de vervoerder bij de controle van vervoersbewijzen gebruik gemaakt wordt van technische apparatuur, moet de vervoerder deze apparatuur voor de controle van documenten voor grensoverschrijding gebruiken.
De Nederlandse overheid is bevoegd de vervoerder aanwijzingen te geven om extra voorzorgsmaatregelen te nemen voor de controle voorafgaand aan het vertrek bij vervoer dat als risicodragend wordt aangemerkt. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanpassen van de wijze van controle (extra controle voor het instappen) of het gebruik van technische hulpmiddelen.
De Nederlandse overheid mag een vervoerder verzoeken, op grond van de daartoe strekkende internationale regelgeving, om op een risicodragende vlucht of vaart een plaats aan boord van het zeeschip of vliegtuig ter beschikking te stellen aan een ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag in de opstapplaats, ter gelegenheid van het aan boord gaan, vervoerders adviseren of de aangeboden reisdocumenten echt en onvervalst zijn, en het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag deze bevoegdheid uitoefenen als daartoe door de staat waarin de opstapplaats is gelegen toestemming is verleend.
De Nederlandse overheid houdt, om vervoerders in staat te stellen de controle op reisdocumenten zo goed mogelijk te verrichten, vervoerders regelmatig op de hoogte van wijzigingen in de voor toegang tot Nederland vereiste documenten en visa. De Nederlandse overheid geeft aanwijzingen aan de vervoerder die een effectievere en efficiëntere controle kunnen bewerkstelligen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt een proces-verbaal op als de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling aanvoert zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten."
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat Schiphol mede als plaats van het delict kan worden beschouwd, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
4.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2015 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"Inleiding
1. [verdachte] (' [verdachte] ') staat vandaag terecht in 32 zaken ter zake van overtreding van art. 4 Vreemdelingenwet 2000. Namens cliënte zullen wij primair betogen dat cliënte vrij dient te worden gesproken. Subsidiair zullen wij betogen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. (...)
2. Hetgeen wordt bepleit, geldt in beginsel voor alle 32 zaken.
Vrijspraak (1): geen bewijs van de tenlastegelegde plaats
3. In alle 32 zaken heeft het Openbaar Ministerie ten laste gelegd dat [verdachte] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, of in elk geval in Nederland.
4. [verdachte] heeft echter wel aan haar zorgplicht voldaan door allerlei maatregelen te nemen in de Verenigde Staten, zoals het geven van trainingen en instructies aan het personeel en het uitvoeren van controles bij check-ins van passagiers. Alle tenlastegelegde feiten betreffen passagiers die in de Verenigde Staten aan boord van een toestel zijn gegaan.
5. Ook de Richtlijn van het OM voor strafvordering bij strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen geeft aan dat de plaats, waar de vervoerder de zorgplicht schendt, veelal in het buitenland zal zijn gelegen.
6. In dit kader is ook van belang dat schending van art. 4 Vreemdelingenwet een formeel delict betreft: de delictsomschrijving volstaat met het aangeven van een specifieke handeling of nalatigheid, zonder daarbij een gevolg te noemen. Voor strafbaarheid is aldus niet vereist dat er daadwerkelijk een vreemdeling naar Nederland wordt vervoerd zonder de juiste documentatie. Zelfs indien een vreemdeling met de juiste documentatie naar Nederland wordt vervoerd kan het zo zijn dat de zorgplicht wel geschonden is door de vervoerder: een dergelijke rechtmatige inreis zou zich 'toevallig' kunnen voordoen, ondanks het beperkte toezicht van de vervoerder. Niet valt daarom in te zien hoe [verdachte] haar zorgplicht zou hebben geschonden in Nederland.
7. Gelet op de inhoud van de strafdossiers en de daarin vervatte bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de verweten gedraging zich 'in Nederland' zou hebben voorgedaan. Daarmee kan telkens de tenlastelegging in alle 32 zaken niet bewezen worden.
8. Vrijspraak zal dus moeten volgen."
4.2.2.
Het Hof heeft dit verweer verworpen en daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte wordt verweten dat door haar tussenkomst een vreemdeling binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat Schiphol mede als plaats van het delict kan worden beschouwd, nu het delict eerst bij binnenkomst in Nederland is voltooid."
4.3.
Het Hof heeft aan zijn oordeel dat Schiphol mede als plaats van het delict kan worden beschouwd ten grondslag gelegd dat de verdachte wordt verweten dat door haar tussenkomst een vreemdeling, genaamd [betrokkene 1] , zonder benodigd visum - in de bewoordingen van art. 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 - "binnen het grondgebied van Nederland werd gebracht". De in 's Hofs oordeel besloten liggende opvatting dat in het onderhavige geval de plaats van het delict mede daar gesitueerd kan worden waar het tenlastegelegde gevolg intreedt, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
4.4.
Het middel faalt.
4.5.
Opmerking verdient nog dat het in de toelichting op het middel gedane beroep op art. 4, vijfde lid, Vreemdelingenwet 2000 dit niet anders maakt, omdat die bepaling het vestigen van rechtsmacht betreft en geen betrekking heeft op het bepalen van de plaats van het delict.
5. Beoordeling van het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen.
5.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2015 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"AVAS verweer
24. Het verwijt dat [verdachte] vandaag wordt gemaakt is in alle zaken gelijk: [verdachte] heeft niet de nodige maatregelen genomen en/of het toezicht gehouden dat redelijkerwijs van haar kan worden gevorderd, om te voorkomen dat door een vreemdeling niet werd voldaan aan art. 5 lid 1 a van de Schengengrenscode of art. 3 lid 1 onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Deze omschrijving sluit aan bij de wettekst van art. 4 Vreemdelingenwet, waarin het ook gaat om het nemen van maatregelen of het houden van toezicht dat redelijkerwijs van de vervoerder kan worden gevorderd.
25. [verdachte] kan echter niet worden veroordeeld wegens het afwezig zijn van alle schuld. Het hierna volgende is voor dit verweer van belang.
Wettekst/wetsgeschiedenis
26. Gelet op de wettekst, is het duidelijk dat de wet een inspanningsverplichting op de vervoerder legt: er moeten door de vervoerder "nodige" maatregelen genomen worden, en "redelijkerwijs" te vorderen toezicht worden gehouden. De wet legt geen resultaatverplichting op, waarbij het (al) een strafbaar feit zou zijn indien er slechts één passagier zonder de juiste documenten naar Nederland wordt vervoerd.
27. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de regering opzettelijk heeft gekozen voor het opnemen van deze zorgplicht in het strafrechtelijk systeem, in tegenstelling tot het bestuursrecht of het civiel recht. Benadrukt wordt dat er sprake is van een zorgplicht, waarbij de reikwijdte en strekking van deze zorgplicht moeten worden begrepen tegen de achtergrond van het gewone stelsel van de strafrechtelijke aansprakelijkheid en de strafbaarheid. Hierover is onder meer het volgende opgemerkt:
'Dat betekent, dat de zorgplicht nooit absoluut genomen moet worden.
Het gaat om wat van een vervoerder in redelijkheid te verwachten is op het punt van documentencontrole. Dat rechtspolitieke redelijkheidsmoment is verdisconteerd in de bestanddelen "nodige maatregelen" en "redelijkerwijs te vorderen toezicht". Verder betekent deze aansluiting bij de commune strafrechtelijke beginselen dat de strafbaarheid alleen kan intreden als de schending van deze zorgplicht gepaard gaat met voldoende wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid aan de zijde van de vervoerder."
Beleid Nederlandse Staat/OM
28. Dat de Nederlandse Staat eerder ook leek te erkennen dat het ging om een inspanningsverplichting, bleek wel uit de Memorandum of Understanding die zij met KLM gesloten had in 2000. In deze MoU zijn afspraken gemaakt over het aantal passagiers dat KLM zonder de juiste documentatie mocht vervoeren zonder dat zij hiervoor vervolgd zou worden door het OM. Dit aantal passagiers liep af van 281 in het tweede kwartaal van 2000 tot 0 passagiers in het jaar 2003. Deze aantallen zijn aangeduid als doelstellingen van KLM. Ten aanzien van de "0-passagier-doelstelling" werd ook aangegeven dat er een evaluatie zou plaatsvinden ten aanzien van de haalbaarheid van een "absolute" nul.
29. Dat deze "0-passagier-doelstelling" nooit gehaald lijkt te zijn blijkt uit het feit dat er nog lange tijd is samengewerkt tussen KLM en de Nederlandse Staat op grond van deze MoU, waarin de doelstellingen ongetwijfeld steeds zijn aangepast. De MoU is in ieder geval in 2003 en 2006 nog voor een periode van drie jaar verlengd. KLM is in deze periode binnen de afgesproken quota gebleven en daarom niet vervolgd.
30. Het afsluiten en steeds weer verlengen van deze MoU laat zien dat zowel de Nederlandse Staat als het OM begrepen dat het voor een vervoerder zeer lastig is om te voorkomen dat er geen enkele passagier wordt vervoerd zonder de juiste documentatie, ondanks alle maatregelen die genomen worden. Uit de overwegingen die ten grondslag lagen aan het sluiten van de MoU bleek dit ook sprekend:
"dat partijen bij elkaar te rade zijn gegaan om, met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid voor de wet, afspraken te maken teneinde zoveel als redelijkerwijs mogelijk is de doelstellingen van de wetgeving in dit opzicht te bereiken"
[verdachte] : de cijfers
31. Ook [verdachte] neemt veel maatregelen in het kader van haar zorgplicht op grond van art. 4 Vreemdelingenwet. Zij streeft daarbij - net als KLM - naar een
"0-passagier-doelstelling". Dit neemt niet weg dat er soms menselijke fouten worden gemaakt. Dit percentage ligt echter zeer laag. Onderstaande tabel laat dit treffend zien voor de jaren 2013 t/m 2015:
Jaar | Aantal passagiers vervoerd door [verdachte] naar/door Amsterdam | Aantal passagiers zonder juiste documentatie | Percentage compliance |
2013 | 1.343.869 | 88 (0,0065%) | 99,9935% |
2014 | 1.295.472 | 62 (0,0048%) | 99,9952% |
2015 | 351.958 | 8 (0,0023%) | 99,9977% |
32. Deze getallen laten niet alleen zien dat het compliance percentage enorm hoog is en zeer dicht tegen de 100% ligt, maar dat dit percentage ook elk jaar stijgt. Dit komt doordat [verdachte] alle mogelijke maatregelen neemt om aan haar zorgplicht te voldoen.
Maatregelen genomen door [verdachte]
33. In paragraaf 1.3 van de Richtlijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen wordt verwezen naar de Vreemdelingencirculaire, waarin de zorgplicht nader is uitgewerkt.
34. Voor de vaststelling of een document geldig is voor grensoverschrijding moet een vervoerder zodanige maatregelen treffen dat zijn personeel, waaronder ook wordt begrepen het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht, dusdanig wordt geïnstrueerd dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland.
35. Deze controle houdt minimaal het volgende in, aldus de Richtlijn, verwijzend naar de vreemdelingencirculaire: controle op de geldigheid van het aangeboden reisdocument en, indien nodig, de aanwezigheid van een geldig visum (voor zowel Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming); controle op valsheid en vervalsing mede aan de hand van de bekende algemene vervalsingskenmerken; controle of degene die het reisdocument aanbiedt de in het document beschreven rechtmatige houder is; het overleggen van de passagierslijst.
36. Het personeel van [verdachte] ontvangt in concreto uitgebreide instructies over het inchecken van passagiers, waarbij veel aandacht wordt besteed aan het Schengengebied en alle eisen die daarbij komen kijken. Ook volgt [verdachte] eventuele schendingen van art. 4 Vreemdelingenwet daadwerkelijk op door de agent die een fout heeft gemaakt, daarop te wijzen en additionele trainingen aan te bieden. De heer Williams heeft hierover ter zitting al enige toelichting gegeven. Wij verwijzen naar Bijlagen 4 t/m 15 die wij aan deze pleitnota hebben gehecht.
Rol KMAR en IND
37. Daarnaast zijn nog twee bijzondere omstandigheden in dit kader van belang. Dit betreft ten eerste de communicatie die heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] en de KMAR in 2006/2007. [verdachte] voerde toen - in het kader van haar zorgverplichting - ook controles uit in Nederland als vangnet, voor het geval het eerder in de keten niet goed was gegaan. Indien bleek dat passagiers niet over de juiste documenten beschikten, werden zij door [verdachte] terug vervoerd naar de Verenigde Staten of omgeboekt naar een andere vlucht, waardoor een dubbele Schengen transfer niet meer aan de orde zou zijn. Door de KMAR is aan de heer Jonathan Blackwell, een station manager van [verdachte] op Schiphol, gecommuniceerd dat dit niet was toegestaan, aangezien het personeel van [verdachte] niet kon worden aangemerkt als 'grensbewaker'. We hebben een schriftelijke verklaring van hem omtrent deze gebeurtenis toegevoegd als Bijlage 16.
38. [verdachte] werd hierdoor dus door de Nederlandse overheid belemmerd maatregelen te nemen in het kader van haar zorgplicht in Nederland. Dit maakt het extra wrang dat zij nu vervolgd wordt ter zake van het niet voldoen aan haar zorgplicht in Nederland.
39. [verdachte] heeft verder aan de IND gevraagd of zij training zou kunnen ontvangen in het kader van haar zorgverplichting (zie Bijlage 17). Het geven van een dergelijke training past goed in de gedachte van de Vreemdelingencirculaire, waarin immers is bepaald dat de Nederlandse overheid aanwijzingen geeft 'aan de vervoerder die een effectievere en efficiëntere controle kunnen bewerkstelligen'. Ondanks dit uitdrukkelijke verzoek van [verdachte] , heeft [verdachte] hier nooit een antwoord op vernomen van de IND.
Juridische beoordeling van bovenstaande feiten en omstandigheden
40. [verdachte] heeft al het mogelijke gedaan om strijd met art. 4 Vreemdelingenwet te voorkomen.
41. De Hullu spreekt in dit verband over de koppeling van het leerstuk van afwezigheid van alle schuld met de maximaal te vergen zorg. De Hullu voegt hieraan toe dat dit iets anders kan zijn dan alle mogelijke zorg. In de jurisprudentie wordt (volgens HR 28 september 1993, NJ 1994, 178, r.o. 8.3) als maatstaf genomen dat aannemelijk moet worden 'dat door de verdachte alle maatregelen zijn genomen die redelijkerwijze van haar konden worden gevergd teneinde te voorkomen dat in strijd met de te dezen overschreden voorschriften werd gehandeld'.
42. [verdachte] heeft, zoals ook eerder ter terechtzitting al is toegelicht door de heer Williams, verscheidene systemen operationeel die beoordelingsfouten van personeelsleden dienen tegen te gaan. Personeelsleden worden intensief getraind en aangespoord om deze systemen ook te gebruiken. Het aantal trainingen is ten opzichte van eerdere jaren bovendien toegenomen en geïntensiveerd en regelmatig worden alerts over wijzigingen of nieuwe ontwikkelingen op het gebied van benodigde visa voor passagiers rondgestuurd aan personeelsleden.
43. Verder worden alle incidenten geredresseerd naar het individuele personeelslid dat verantwoordelijk was voor die specifieke incheckhandeling. Er is door [verdachte] zelfs een individueel gerichte ontslagdreiging bij recidive ingesteld.
44. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt geven ook de dalende overtredingspercentages goed weer dat [verdachte] constant tracht betere manieren te vinden ten einde overtredingen van artikel 4 Vreemdelingenwet in een vroeg stadium te voorkomen.
45. Tot slot blijkt uit zowel de wettekst als de wetsgeschiedenis dat een zekere mate van redelijkheid aan de dag moet worden gelegd bij de beoordeling van maatregelen die door vervoerders in acht worden genomen. In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de algemene herziening van de Vreemdelingenwet wordt dat als volgt tot uitdrukking gebracht:
"Uit genoemde kamerstukken blijkt verder dat het redelijkerwijs te vorderen toezicht betekent 'het toezicht dat van beambten van vervoersmaatschappijen in redelijkheid verlangd kan worden. Daarbij is verdisconteerd dat de vervoersbeambte niet tot primaire taakstelling heeft grenscontroles uit te voeren'."
46. Een absolute resultaatsverplichting is, zoals ook al eerder werd besproken, uitdrukkelijk niet het doel van de wetgeving; het blijft een inspanningsverplichting, het invullen van de zorgverplichting zoals die is uitgewerkt in de richtlijnen. [verdachte] voldoet hieraan door de maximaal van haar te vergen zorg te betrachten.
47. In lijn met rechtspraak van de Hoge Raad ligt een ontslag van alle rechtsvervolging derhalve, op grond van hetgeen wij hier bepleiten, in de rede."
5.2.2.
Het Hof heeft dit verweer verworpen en daartoe het volgende overwogen:
"In het midden kan blijven of hier sprake is van een inspannings-, dan wel resultaatsverbintenis. Uit het onderzoek ter terechtzitting is weliswaar gebleken dat [verdachte] grote inspanningen heeft verricht om aan de op haar rustende zorgverplichting te voldoen, zoals aanpassing van de bedrijfsvoering, opleiding van haar medewerkers, informatievoorziening aan haar medewerkers, etc. om overtreding te voorkomen, desalniettemin is het hof van oordeel dat dit onvoldoende is voor afwezigheid van alle schuld. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat het onderhavige feit relatief eenvoudig was te ondervangen nu in het Irakees nationale paspoort van de verdachte geen enkel (Schengen) visum was aangebracht. De door [verdachte] genomen maatregelen zijn kennelijk niet voldoende geweest. Dat [verdachte] veel passagiers naar Nederland of via Nederland naar andere landen vervoert, maakt dit niet anders."
5.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de totstandkomingsgeschiedenis van en de rechtspraak met betrekking tot art. 6, tweede lid, Vreemdelingenwet - de voorganger van het huidige art. 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 - hun belang niet hebben verloren. Uit die totstandkomingsgeschiedenis en rechtspraak volgt dat de thans in art. 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 vervatte zorgplicht aan de vervoerder een inspanningsverplichting oplegt. Ook volgt daaruit dat de wetgever ervan is uitgegaan dat voor een veroordeling ter zake van de niet-naleving van de in art. 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 vervatte zorgplicht nalatigheid van de vervoerder vereist is. Die nalatigheid mag als aanwezig worden verondersteld wanneer door tussenkomst van een vervoerder een vreemdeling onjuist gedocumenteerd, dat wil zeggen zonder het vereiste visum, Nederland wordt binnengebracht, tenzij bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel leiden (vgl. HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002/373, rov. 3.4 en 4.7).
5.4.
Het door de verdediging gevoerde verweer, dat is aangeduid als een beroep op afwezigheid van alle schuld in de vorm dat in dit geval door de verdachte de maximaal van haar te vergen zorg in acht is genomen, strekt klaarblijkelijk ertoe te betogen dat de verdachte aan haar inspanningsverplichting als bedoeld in art. 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 heeft voldaan. Zo bezien is er, gelet op de omstandigheid dat het niet voldoen aan deze inspanningsverplichting aan de verdachte is tenlastegelegd, sprake van een bewijsverweer.
5.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte grote inspanningen heeft verricht om te voldoen aan de op haar rustende zorgplicht om overtreding van art. 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 te voorkomen, maar deze inspanningen onvoldoende zijn geweest omdat het feit relatief eenvoudig was te ondervangen nu in het paspoort van de betrokken vreemdeling geen enkel (Schengen)visum was aangebracht.
5.6.
De onder 3 weergegeven Vreemdelingencirculaire 2000 (A) houdt in par. A1/9 onder meer in dat van een vervoerder mag worden verwacht dat deze ten minste controleert of het aangeboden document voor grensoverschrijding voorzien is van de benodigde visa. Het Hof heeft vastgesteld dat in het paspoort van de betrokken vreemdeling geen enkel (Schengen)visum was aangebracht. Naar aanleiding van die vaststelling heeft het Hof overwogen - hetgeen niet onbegrijpelijk is - dat het onderhavige feit relatief eenvoudig was te ondervangen. Het op het voorgaande gegronde kennelijke oordeel van het Hof dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden in de hiervoor onder 5.3 bedoelde zin en dat de verdachte derhalve niet de nodige maatregelen heeft genomen, als bedoeld in art. 4, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het kennelijke achterwege blijven van controle op de aanwezigheid van enig visum als van een zo essentiële aard kan worden gezien dat in een eenvoudig geval als het onderhavige reeds daarom van het niet-voldoen aan de zorgplicht en van nalatigheid in de hiervoor onder 5.3 bedoelde zin kan worden gesproken.
5.7.
Het middel faalt.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017.
Conclusie 22‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Overtreding van art. 4.1 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), t.w. - kort gezegd -: als vervoerder niet de nodige maatregelen nemen ter voorkoming dat vreemdeling X zonder de benodigde reisdocumenten (i.c. visum) de grens overschrijdt. 1. Falende rechts- en motiveringsklachten over het oordeel van het hof dat Schiphol mede als plaats van het delict kan worden beschouwd. 2. Voldaan aan inspanningsplicht? Toereikend en begrijpelijk gemotiveerd verworpen bewijsverweer dat door de verdediging als AVAS is aangeduid. Ad 1. Aan het oordeel van het hof ligt ten grondslag dat verdachte wordt verweten dat door haar tussenkomst een vreemdeling X zonder benodigd visum "binnen het grondgebied van NL werd gebracht". De in ’s Hofs oordeel besloten liggende opvatting dat i.c. de plaats van het delict mede daar gesitueerd kan worden waar het tlgd. gevolg intreedt, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Art. 4.5 Vw 2000 maakt dit niet anders, omdat die bepaling het vestigen van rechtsmacht betreft en geen betrekking heeft op het bepalen van de plaats van het delict. Ad 2. De in art. 4.1 Vw 2000 vervatte zorgplicht legt aan de vervoerder een inspanningsverplichting op. Voor een veroordeling t.z.v. de niet-naleving van die zorgplicht is nalatigheid van de vervoerder vereist. Die nalatigheid mag als aanwezig worden verondersteld wanneer door tussenkomst van een vervoerder een vreemdeling onjuist gedocumenteerd (zonder het vereiste visum), NL wordt binnengebracht, tenzij bijz. omstandigheden tot een ander oordeel leiden (vgl. ECLI:NL:HR:2000: AA6456). Par. A1/9 Vreemdelingencirculaire 2000 (A) houdt o.m. in dat van een vervoerder mag worden verwacht dat deze ten minste controleert of het aangeboden document voor grensoverschrijding voorzien is van de benodigde visa. Het Hof heeft vastgesteld dat in het paspoort van X geen enkel (Schengen)visum was aangebracht. N.a.v. die vaststelling heeft het Hof (niet onbegrijpelijk) overwogen dat het onderhavige feit relatief eenvoudig was te ondervangen. CAG: anders t.a.v. middel 2. Samenhang met 31 niet gepubliceerde zaken.
Nr. 15/03573 Zitting: 22 november 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 9 juni 2015 door de enkelvoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam wegens “overtreding van een voorschrift bepaald bij artikel 4, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000”, veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,=.
Er bestaat samenhang met de zaken 15/03824, 15/03825, 15/03826, 15/03827, 15/03828, 15/03829, 15/03830, 15/03831, 15/03832, 15/03833, 15/03834, 15/03835, 15/03836, 15/03837, 15/03838, 15/03839, 15/03840, 15/03841, 15/03842, 15/03843, 15/03844, 15/03845, 15/03846, 15/03847, 15/03848, 15/03849, 15/03850, 15/03851, 15/03852, 15/03853 en 15/03854. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. P.M. van Russen Groen, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Ter inleiding het volgende. De zaak hangt samen met 31 andere zaken jegens dezelfde verdachte, bijgestaan door dezelfde raadsman. In deze 32 zaken gaat het om, in totaal, 32 overtredingen van artikel 4, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna ook: Vw 2000). Telkens is er proces-verbaal opgemaakt, nadat een vreemdeling na het vliegen met [verdachte] bij aankomst op de luchthaven Schiphol niet over het vereiste Schengenvisum bleek te beschikken. Het gaat om reizen vanuit verschillende luchthavens in de Verenigde Staten naar Nederland, in de periode van 5 augustus 2013 tot en met 6 januari 2014; driemaal gaat het om twee reizigers zonder Schengenvisum op eenzelfde vlucht1., verder zijn het verschillende reizen. De reizigers waren op doorreis en/of zouden een aantal dagen in Nederland verblijven, verklaarden zij veelal. Vast staat dat het in de 32 zaken om visumplichtige vreemdelingen ging. Ook al zijn de bewezenverklaring en bewijsvoering op dit punt niet overvloedig, uit het onderliggende tot het bewijs gebezigde ambtsedig proces-verbaal, de daarin vermelde gegevens per reiziger en de toen geldende voorschriften krachtens het Vreemdelingenbesluit met betrekking tot de vraag of zij visumplichtig waren, volgt dat voor hen een Schengenvisum benodigd was.
4.1. In iedere zaak heeft het hof, evenals de kantonrechter in eerste aanleg, de verdachte een geldboete opgelegd van € 4.000; dat is een totaalbedrag van € 128.000.2.Zowel de bestreden uitspraken als de middelen zijn in de 32 zaken vrijwel identiek3.: alleen de gegevens van de inreizende persoon en diens reisgegevens verschillen per zaak. De hier en daar benodigde verbeterde lezing van de bestreden uitspraak op een evident punt is aangegeven in de voetnoten van de verschillende zaken.
4.2. Het eerste middel betreft de vraag of Schiphol als pleegplaats kan worden aangemerkt. Het tweede middel klaagt over de verwerping van een beroep op afwezigheid van alle schuld. Aan beide middelen en de in hoger beroep gevoerde verweren ligt de vraag ten grondslag hoe ver de verplichtingen van artikel 4, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voor vliegtuigmaatschappijen reiken. Mede met het oog op het belang voor de rechtspraktijk zal ik die vraag – en het wettelijk, beleidsmatig en jurisprudentieel kader waarin zij is ingebed – in deze conclusie uitvoerig bespreken (onder 6) en in de conclusies in de samenhangende zaken zal ik naar de onderhavige bespreking verwijzen. Voordat ik evenwel tot die bespreking overga, geef ik onder 5 de relevante passages uit de bestreden uitspraak weer. Onder 7 volgt dan de bespreking van de middelen zelf.
4.3. In een schema vervat gaat het om de volgende zaken:
Nrs. | Datum binnenkomst in NL | Bewezen verklaard feit: telkens art. 4 lid 1 Vreemdelingenwet 2000 |
15/03573 | 25 sep 2013 | Geboren in Iran, vliegtuig vanuit Minnesota, Iraans paspoort waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03824 | 18 dec 2013 | Geboren in Saoedi-Arabië, vliegtuig vanuit Detroit: paspoort van Saoedi-Arabië waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03825 | 18 dec 2013 | Geboren in Saoedi-Arabië, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Saoedi-Arabië waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03826 | 5 aug 2013 | Geboren in Iran, vliegtuig vanuit Oregon, Iraans paspoort waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03827 | 29 juli 2013 | Geboren in Filipijnen, vliegtuig vanuit Atlanta, paspoort van Filipijnen waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03828 | 20 dec 2013 | Geboren in Mali, vliegtuig vanuit Atlanta, papsoort van Mali waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03829 | 12 dec 2013 | Geboren in Belize, vliegtuig vanuit Atlanta, paspoort van Belize waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03830 | 14 aug 2013 | Geboren in Turkije, vliegtuig vanuit Massachusetts, paspoort van Turkije waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03831 | 14 okt 2013 | Geboren in Filipijnen, vliegtuig vanuit Detroit, paspoort van Filipijnen waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03832 | 27 dec 2013: lees omstreeks | Geboren in Kaapverdië, vliegtuig vanuit Massachusetts, paspoort van Kaapverdië waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03833 | 6 jan 2014 | Geboren in Kameroen, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Kameroen waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03834 | 17 aug 2013 | Geboren in Israël, Jordaanse nationaliteit, vliegtuig vanuit Oregon, “travel document” van Israël waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03835 | 17 aug 2013 | Geboren in Israël, Jordaanse nationaliteit, vliegtuig vanuit Oregon, “travel document” van Israël waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03836 | 28 dec 2013 | Geboren in Nigeria, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Nigeria waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03837 | 28 dec 2013 | Geboren in Nigeria, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Nigeria waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03838 | 17 juli 2013 | Geboren in Nepal, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Nepal Schengenvisum ontbreekt. |
15/03839 | 24 nov 2013 | Geboren in Guyana, vliegtuig vanuit New York, paspoort van Guyana waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03840 | 29 nov 2013 | Geboren in Qatar, Jordaanse nationaliteit, vliegtuig vanuit Washington, paspoort van Jordanië waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03841 | 22 dec 2013 | Geboren in Mali, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Mali waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03842 | 21 sep 2013 | Geboren in Egypte, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Egypte waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03843 | 1 okt 2013 | Geboren in India, vliegtuig vanuit Massachusetts, paspoort van India waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03844 | 27 dec 2013 | Geboren in toenmalige Sovjetunie, vliegtuig vanuit Detroit, paspoort van Azerbeidzjan waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03845 | 24 dec 2013 | Geboren in Irak, vliegtuig vanuit Detroit, travel document USA (permit to re enter) waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03846 | 8 sep 2013 | Geboren in Egypte, vliegtuig vanuit Oregon, paspoort van Egypte waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03847 | 27 dec 2013 | Swazische nationaliteit, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Swaziland waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03848 | 29 sep 2013 | Geboorteland Bechuana (het hof begrijpt: Botswana), vliegtuig vanuit Oregon, paspoort van Botswana waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03849 | 27 juli 2013 | Geboren in Filipijnen, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Filipijnen waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03850 | 24 aug 2013 | Geboren in India, Indiaas paspoort, vliegtuig vanuit Massachusetts, paspoort van India waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03851 | 25 nov 2013 | Geboren in Iran, vliegtuig vanuit Oregon, paspoort van Iran Schengenvisum ontbreekt. |
15/03852 | 3 okt 2013 | Geboren in China, vliegtuig vanuit Detroit, paspoort van China waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03853 | 13 dec 2013 | Geboren in Saoedi-Arabië, vliegtuig vanuit Atlanta, paspoort van Saoedi-Arabië waarin Schengenvisum ontbreekt. |
15/03854 | 27 dec 2013 | Geboren in Benin, vliegtuig vanuit Minnesota, paspoort van Benin waarin Schengenvisum ontbreekt. |
5. De bestreden uitspraak
5.1.
De verdachte is in de onderhavige zaak ten laste gelegd dat:
“zij op of omstreeks 25 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk in Nederland, als vervoerder (vanaf luchthaven Minneapolis Paul International (Minnesota) met vluchtnummer [001]) door wiens tussenkomst de vreemdeling, genaamd [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats]4., Iran, aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland werd gebracht, niet de nodige maatregelen heeft genomen en/of niet het toezicht heeft gehouden dat redelijkerwijs van haar kon worden gevorderd om te voorkomen dat door die vreemdeling niet werd voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a, van de Schengengrenscode of artikel 3, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000, immers was voornoemde vreemdeling in het bezit van een document voor grensoverschrijding/paspoort waarin het benodigde visum ontbrak.”
5.2.
Daarvan is bewezen verklaard dat:
“zij op 25 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer als vervoerder vanaf luchthaven Minneapolis Saint Paul International, Minnesota, met vluchtnummer [001], door wiens tussenkomst de vreemdeling, genaamd [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], binnen het grondgebied van Nederland werd gebracht, niet de nodige maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat door die vreemdeling niet werd voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a, i van de Schengengrenscode en artikel 3, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000, immers was voornoemde vreemdeling in het bezit van een document voor grensoverschrijding, een paspoort, waarin het benodigde visum ontbrak.”
5.3.
De bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
“Een proces-verbaal van 25 september 2013, opgemaakt door opsporings-ambtenaar [verbalisant] (bijlage nr. 1).
Dit proces-verbaal houdt voor zover van belang en zakelijk weergegeven in als bevindingen van verbalisant:
Op 25 september 2013 was ik belast met de inreiscontrole van het Schengengebied. Ik voerde deze taak uit op de Aankomstpost Schengen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens genoemde dienst werd de inreis verzocht door de vreemdeling genaamd [betrokkene 1], geboortedatum [geboortedatum] 1991, geboorteplaats [geboorteplaats], Iraanse nationaliteit.
De vreemdeling verklaarde: Ik ben op 24 september 2013 vertrokken vanaf de luchthaven Minneapolis (het hof begrijpt: Saint) Paul International, Minnesota, onder vluchtnummer [001] van [verdachte] met bestemming Amsterdam, alwaar ik op 25 september 2013 ben aangekomen. Ik ben door [verdachte] ingecheckt met de documenten welke ik u ter inreis heb aangeboden.
Ik zag een nationaal paspoort van Iran. Dit was niet voorzien van een geldig C-visum/Schengenvisum. Ik, verbalisant, zag nadat ik het gehele paspoort van voornoemde vreemdeling had onderzocht, geen enkel Schengenvisum.”
5.4.
De enkelvoudige kamer van het hof heeft onder (I) bij “Vrijspraakverweren” het volgende overwogen:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan ‘te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk in Nederland.’ Daartoe is aangevoerd dat a) [verdachte] in de Verenigde Staten de nodige maatregelen heeft genomen; b) de richtlijn van het Openbaar Ministerie stelt dat de plaats van het delict veelal in het buitenland is gelegen; c) het een formeel delict betreft, zonder daarbij een gevolg te noemen, zodat niet is vereist dat de vreemdeling naar Nederland wordt vervoerd; d) uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het delict in Nederland is gepleegd.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte wordt verweten dat door haar tussenkomst een vreemdeling binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat Schiphol mede als plaats van het delict kan worden beschouwd, nu het delict eerst bij binnenkomst in Nederland is voltooid.
Hetgeen de raadsvrouw voorts ter onderbouwing van haar verweer heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.”
6. Het kader in wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie
6.1.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 4, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Het artikel luidt vanaf 9 maart 20135.– en dus ten tijde van de tenlastelegging in alle 32 zaken jegens deze verdachte – als volgt:
“ 1. De vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, neemt de nodige maatregelen en houdt het toezicht dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd om te voorkomen dat door de vreemdeling niet wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a of b, van de Schengengrenscode of aan artikel 3, eerste lid, onder a, van deze wet.
2. De vervoerder kan worden verplicht om een afschrift te nemen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding en dit ter hand te stellen aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.
3. De vervoerder, bedoeld in het eerste lid, kan ten behoeve van de grensbewaking en het tegengaan van illegale immigratie worden verplicht passagiersgegevens of gegevens omtrent de bemanning te verzamelen en te verstrekken aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste tot en met het derde lid. Daarbij kan ter uitvoering van een verdrag of een bindende EU-rechtshandeling worden afgeweken van artikel 2:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Het eerste tot en met het derde lid zijn ook van toepassing op iedere vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan schending van de in die leden bedoelde verplichtingen.”
6.1.1.
Artikel 5, eerste lid, onder a en b, van de Schengengrenscode6., waarnaar artikel 4, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 verwijst, luidt:
“Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen
1. Voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
a) in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
b) indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (17), in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning;
(…).”
6.1.2.
Art. 3, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarnaar in art. 4 lid 1 eveneens wordt verwezen, luidt:
“Toegang tot Nederland wordt geweigerd aan de vreemdeling die:a. niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt (...).”
6.1.3.
Of een visum voor inreis of doorreis in een Schengenland nodig is voor een reiziger, hangt, individuele vrijstellingen daargelaten, af van de vraag of het land van de nationaliteit van de reiziger op de lijst van visumplichtige landen staat vermeld. Bij de Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 20017.is vastgesteld dat er lijsten worden gehanteerd waarin staat welke landen visumplichtig zijn (Bijlage I, de negatieve lijst) en voor welke landen geen visumplicht geldt (de positieve lijst, Bijlage II). Die lijsten worden regelmatig bijgewerkt. Beslissingen over de wijziging van de lijsten, zo wordt onder (5) in de Verordening toegelicht, worden genomen op basis van beoordeling per geval van derde landen waarop criteria worden toegepast zoals illegale immigratie, openbare orde en veiligheid, economische opbrengsten (toerisme en buitenlandse handel), externe betrekkingen, inclusief mensenrechten en fundamentele vrijheden, alsook regionale samenhang en wederkerigheid. Deze beslissingen worden soms genomen na succesvolle afronding van de gesprekken over visumliberalisering met de betrokken derde landen. Lidstaten kunnen uitzonderingen op de visumplicht toekennen of een vrijstelling van de visumplicht verlenen aan bepaalde categorieën van personen zoals houders van diplomatieke dienst paspoorten, civiele vliegtuig- en scheepsbemanningen of vliegend en begeleidend personeel van een hulp- of reddingvlucht, als ook voor scholieren bij een georganiseerde reis onder leiding van een leerkracht (art. 4). Voorts kan sprake zijn van tijdelijke herinvoering van de visumplicht en, onder strikte voorwaarden, van opschorting. De verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten tot het erkennen van staten en territoriale eenheden, alsmede paspoorten, identiteitsbewijzen en reisdocumenten die door de autoriteiten daarvan zijn afgegeven (art. 6), dus ook de regels per lidstaat dienen in ogenschouw te worden genomen.
6.1.4.
Beschikt de reiziger niet over een nationaal paspoort maar over een ‘travel document’8.van een land waarvoor de visumplicht niet geldt, dan wordt hij niet als onderdaan van dat land beschouwd. De nationaliteit van de reiziger geeft aan of hij visumplichtig is of niet (vgl. de zaken 15/03834, 15/038359.en 15/03845 met travel documents uit Israël en de VS).
6.1.5.
Art. 108, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 behelst de strafbaarstelling:
“Overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij of krachtens artikel 4, eerste en tweede lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie."
6.2.
Het vierde lid van art. 4 Vreemdelingenwet 2000 kondigt de nadere regels aan in lagere regelgeving, waaraan de vervoerder zich dient te houden. Deze nadere regels zijn gesteld in het Vreemdelingenbesluit 2000 en in de Vreemdelingencirculaire 2000 en worden met enige regelmaat aangepast. Wat de verplichting voor de vervoerders in de praktijk (tenminste) dient in te houden, staat voorgeschreven – voor zover hier van belang – in de Vreemdelingencirculaire 2000.10.Deze houdt (zowel ten tijde van de tenlastelegging als thans) in paragraaf A1/9 met betrekking tot de verplichtingen voor vervoerders het volgende in:
“Zorgplicht
Een vervoerder moet zijn personeel zodanig instrueren, dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland. Onder het personeel van de vervoerder valt het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht. Het personeel van de vervoerder moet bij de controle van de reisdocumenten vaststellen of een document voor grensoverschrijding geldig is.
De vervoerder moet ten minste controleren of:
• de naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, lengte en foto, zoals die in het aangeboden document voor grensoverschrijding zijn opgenomen, overeenkomen met de aanbieder van het document voor grensoverschrijding;
• het aangeboden document voor grensoverschrijding voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming);
• de geldigheidsduur van het aangeboden document voor grensoverschrijding en de daarin aangebrachte visa niet is verlopen;
• het aangeboden document voor grensoverschrijding is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit.
De vervoerder moet door middel van een kort en bondig onderzoek controleren of het aangeboden document voor grensoverschrijding vals of vervalst is, waarbij zo nodig gebruik gemaakt moet worden van eenvoudige hulpmiddelen.
Op opstapplaatsen waar door de vervoerder bij de controle van vervoersbewijzen gebruik gemaakt wordt van technische apparatuur, moet de vervoerder deze apparatuur voor de controle van documenten voor grensoverschrijding gebruiken.
De Nederlandse overheid is bevoegd de vervoerder aanwijzingen te geven om extra voorzorgsmaatregelen te nemen voor de controle voorafgaand aan het vertrek bij vervoer dat als risicodragend wordt aangemerkt. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanpassen van de wijze van controle (extra controle voor het instappen) of het gebruik van technische hulpmiddelen.
De Nederlandse overheid mag een vervoerder verzoeken, op grond van de daartoe strekkende internationale regelgeving, om op een risicodragende vlucht of vaart een plaats aan boord van het zeeschip of vliegtuig ter beschikking te stellen aan een ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag in de opstapplaats, ter gelegenheid van het aan boord gaan, vervoerders adviseren of de aangeboden reisdocumenten echt en onvervalst zijn, en het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag deze bevoegdheid uitoefenen als daartoe door de staat waarin de opstapplaats is gelegen toestemming is verleend.
De Nederlandse overheid houdt, om vervoerders in staat te stellen de controle op reisdocumenten zo goed mogelijk te verrichten, vervoerders regelmatig op de hoogte van wijzigingen in de voor toegang tot Nederland vereiste documenten en visa. De Nederlandse overheid geeft aanwijzingen aan de vervoerder die een effectievere en efficiëntere controle kunnen bewerkstelligen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt een proces-verbaal op als de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling aanvoert zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten.”
6.3.
Art. 4 Vreemdelingenwet 2000 kent verschillende verplichtingen die voor de vervoerders op verschillende momenten zijn ingevoegd, dat was ook het geval in de voorloper van de huidige bepaling, om de illegale binnenkomst van vreemdelingen zoveel mogelijk te kunnen beperken en te voldoen aan de Schengenafspraken11.en aan Europese Richtlijnen. Het gaat om onderscheiden verplichtingen waaraan de vervoerders kunnen worden onderworpen:
(1) de zorgplicht in lid 1 kent zijn oorsprong in artikel 26 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO);
(2) de afschriftplicht van lid 2 is met de herziening van de Vreemdelingenwet ingevoerd; en
(3) de plicht tot gegevensverstrekking is in het derde lid er jaren later bij gekomen met de aanpassingen aan richtlijn nr. 2004/82/EG.12.
Teneinde de reikwijdte van de verplichtingen voor vervoerders te kunnen duiden, is het goed niet alleen het praktisch kader in de Vreemdelingencirculaire 2000 te hanteren, maar ook de wetsgeschiedenis van de bepaling te belichten.
6.4.
De verplichtingen voor vervoerders zoals vervat in art. 4 van de Vreemdelingenwet 2000 waren eerder opgenomen in artikel 6, tweede tot en met vierde lid, van de Vreemdelingenwet, waarvan de overtreding strafbaar was gesteld in art. 44 Vreemdelingenwet. Het huidige wetsartikel is bijna geheel overgeheveld vanuit art. 6, tweede tot en met vierde lid, van de oude Vreemdelingenwet.13.De Memorie van Toelichting luidt dienaangaande als volgt:
“Artikel 4
In dit artikel zijn de leden twee tot en met vier van artikel 6 van de huidige wet verwerkt waarbij enige redactionele verduidelijkingen zijn aangebracht. Omwille van de duidelijkheid is besloten artikel 6 van de huidige wet in twee aparte artikelen onder te brengen. In het tweede lid zijn de bewoordingen <<de vervoerder is verplicht>> vervangen door de woorden <<kan worden verplicht>>. De praktijk heeft geleerd dat van een algehele kopieerplicht voor de vervoerder geen sprake is. In de lagere regelgeving is deze plicht geclausuleerd.”14.
6.5.
Voor de achtergrond van het huidige art. 4 van de Vreemdelingenwet 2000 dient dus ook de wetsgeschiedenis van de vervoerdersplichten in het vervallen artikel 6 Vreemdelingenwet te worden geraadpleegd.15.Dat brengt mij tot de volgende bespreking van de drie verschillende overtredingen genoemd onder 6.3 die vervoerders in het licht van artikel 4 Vw 2000 kunnen begaan.
1. De zorgplicht voor vervoerders in art. 4 lid 1 Vreemdelingenwet 2000
6.6.
Artikel 26 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst verplicht partijen bij de overeenkomst een aantal verplichtingen voor vervoerders in hun nationale wetgeving op te nemen. Sinds 31 december 1993 is daaraan gevolg gegeven met het opnemen van een zorgplicht voor vervoerders in het tweede lid van artikel 6 Vreemdelingenwet, luidende:
“De vervoerder door wiens tussenkomst een vreemdeling aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, is verplicht de nodige maatregelen te nemen en het redelijkerwijs te vorderen toezicht te houden om te voorkomen dat daarbij door de vreemdeling niet wordt voldaan aan de in het eerste lid genoemde vereisten.”16.
6.6.1.
Deze verplichting is vrijwel gelijk aan het huidige art. 4 lid 1 Vw 2000.17.Het gaat hier om een inspanningsverplichting voor vervoerders.18.Deze strafbaarstelling werd door de wetgever als een onvermijdelijk en logisch gevolg beschouwd van de Uitvoeringsovereenkomst.19.Daarbij wordt niet meer van de vervoerder verlangd dan dat hij de nodige maatregelen treft en het redelijkerwijs te vorderen toezicht houdt om te voorkomen dat een documentloze vreemdeling door de tussenkomst van de vervoerder inreist.20.Het gaat om een voor de vervoerder geldende zorgplicht met een zuiver ordeningstechnisch karakter, vervat in een strafbaarstelling als overtreding omdat aan de schending van de normstelling niet een verhoogd, door het collectief rechtsbewustzijn aanvaard, wederrechtelijkheidsgehalte toekomt, aldus de wetgever in 1991.21.De reikwijdte van de zorgplicht licht de wetgever als volgt toe. De strafbaarstelling ziet op het verzaken van de verplichting om de nodige maatregelen te nemen tegen een documentloze inreis of een inreis met falsificaten.22.De vervoerder moet zijn personeel of beambten instructies geven, opdat zij niet inadequaat te werk gaan bij de controle van de reispapieren. Valsheden die niet aanstonds na een gewone controlehandeling te onderkennen zijn, zullen in het algemeen de beambte – en dus de vervoerder – disculperen, tenzij de vervoerder wegens ervaringen in het verleden ernstig rekening had behoren te houden met deze of vergelijkbare valsheden. De vervoerder zal rekening moeten houden met de algemeen toegankelijke ervaringen die op de desbetreffende vervoerslijn werden opgedaan met valsheden; bij eerdere confrontatie met valsheden mag van een vervoerder ‘verhoogde diligentie’ worden verlangd, waarmee de wetgever zal hebben bedoeld dat de vervoerder met verhoogde aandacht aan de opgedragen zorgplicht zal dienen te voldoen.23.
6.6.2.
Het Openbaar Ministerie hanteert ten aanzien van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor vervoerders het beleid dat is vervat in de Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen. Over de reikwijdte van de te vergen controle door vervoerders licht de wetgever de daartoe toen nog op te stellen richtlijnen als volgt toe:
“Leden van de fracties van de PvdA vroegen ons nadere inlichtingen over de door ons toegezegde concretere richtlijnen in relatie tot de door vervoerders te verrichten falsificatiecheck in de praktijk.
Wij zijn op dit moment nog in overleg om deze richtlijnen op te stellen.
In dit overleg participeert uiteraard het Openbaar Ministerie. Aan de hand van deze richtlijnen zal immers bepaald moeten worden of sprake is van verwijtbare nalatigheid met betrekking tot het treffen van preventieve maatregelen ter voorkóming van de inreis van vreemdelingen uit derde–landen, die zich daarbij bedienen van falsificaten. Aldus zullen de richtlijnen mede bepalend zijn voor de beslissing om wel of niet tot vervolging van de desbetreffende vervoersonderneming over te gaan. De gedachten daarover zijn de volgende. De toets, die ingevolge de richtlijnen zal moeten worden aangelegd bij het beoordelen van de «echtheid» van het bij het embarkeren aangeboden grensoverschrijdingsof iden[t]iteitsdocument zal een «prima facie-toets» zijn. Van de vervoerder zal worden verwacht, dat hij zijn personeel instrueert om het document zorgvuldig te bekijken op valsheden, die op het eerste gezicht kenbaar zijn voor personen, van wie redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij weten hoe een authentiek document er in het algemeen uitziet. In de richtlijnen zal verder onderscheid gemaakt moeten worden naar vluchtlijnen, die risicodragend zijn en lijnen, die een dergelijk risico niet kennen. Uiteraard zal concrete informatie over dergelijke risico-vluchten aan de luchtvaartmaatschappijen moeten worden verschaft. In de richtlijnen zullen categorieën worden onderscheiden van gangbare falsificaten, die bij een zekere oplettendheid te onderkennen zijn. Bovendien leert de ervaring dat op bepaalde lijnen bepaalde falsificaten gangbaar zijn. Dat ligt ook voor de hand, omdat organisatoren van mensensmokkel zich op bepaalde vluchten specialiseren. Ook daarnaar zal in de richtlijn genuanceerd worden. Indien bekend is, dat op een bepaalde vlucht een vervalst identiteitsbewijs gangbaar is, dat als zodanig direct te onderkennen is aan een bepaalde misslag of vertekening in de afstempeling of in de afwezigheid van een water– of randmerk is het niet onredelijk van de maatschappij te vergen dat zij haar personeel instrueert daarop in het bijzonder te letten. Soms is ook bekend, dat overgelegde documenten op zich zelf wel afkomstig zijn van het land van uitreis, maar dat de identiteitsgegevens zijn gewijzigd. Soms is de kunstgreep waarmede de wijziging is aangebracht ook bekend. Verder zal van de vervoerder in grotere voorzorg worden geëist indien de vervoerder zich op de desbetreffende risicovlucht ook al bedient van falsificatie-apparatuur, omdat de vervoerder er mee bekend is dat met het vervoersbewijs gefraudeerd pleegt te worden. Dan heeft de vervoerder een voorkennis, waarvan verlangd mag worden dat hij die mede dient aan te wenden in het belang van Nederland. Eventuele nalatigheden in dit opzicht zullen dus eerder leiden tot de conclusie dat sprake is van een verwijtbare omissie dan wanneer de vervoerder kennelijk niet beschikte of niet kon beschikken over deze vóórkennis.”24.
6.6.3.
De Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen, zoals deze ten tijde van de tenlastelegging gold25., houdt ten aanzien van de zorgplicht het volgende in:
“De precieze inhoud van de zorgplicht, het nemen van de ‘nodige maatregelen’ en het uitoefenen van het ‘redelijk te vorderen toezicht’, is niet in het algemeen aan te geven; deze is afhankelijk van de ervaringsregels met betrekking tot de risico's van de desbetreffende lijn. In de Vreemdelingencirculaire 2000 is (…)26.de zorgplicht van vervoerder nader uitgewerkt. Hier is opgenomen dat voor de vaststelling of een document geldig is voor grensoverschrijding een vervoerder zodanige maatregelen moet treffen dat zijn personeel, waaronder ook wordt begrepen het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht, dusdanig wordt geïnstrueerd dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland. Deze controle houdt minimaal het volgende in: controle op de geldigheid van het aangeboden reisdocument en, indien nodig, de aanwezigheid van een geldig visum (voor zowel Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming); controle op valsheid en vervalsing mede aan de hand van de bekende algemene vervalsingskenmerken; controle of degene die het reisdocument aanbiedt de in het document beschreven rechtmatige houder is; het overleggen van de passagierslijst.
Het delict is voltooid indien de hier bedoelde vervoerder zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd. Een daadwerkelijke inreis van een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling door tussenkomst van de vervoerder is daarvoor niet noodzakelijk.”
6.6.4.
De bewijsbaarheid en verwijtbaarheid van schending van de zorgplicht De lat voor disculpatie ligt bij overtredingen hoog. In de wetsgeschiedenis is relatief veel aandacht voor de vraag wat van een vervoerder kan worden gevergd indien een documentloze vreemdeling zich als vluchteling bij de vervoerder meldt. Dan ontstaat er een conflict van wettelijke en verdragsrechtelijke plichten. Geadviseerd wordt dat de vervoerder dit opneemt met de bevoegde autoriteiten, dan wel de vluchteling daarnaar verwijst. Indien de vervoerder evenwel, ook zonder het geadviseerde beraad, overgaat tot het vervoer van deze persoon, wordt een beroep op noodtoestand, dan wel – bij een niet gehonoreerde asielaanvraag – putatieve noodtoestand reëel geacht.
6.6.5.
Hoeveel evenwel van de vervoerder redelijkerwijs verwacht kan worden ter naleving van de zorgplicht, is een vraag die in het kader van de bewezenverklaring een rol dient te spelen en die nog geen duidelijke beantwoording kent. Uitgegaan lijkt veelal te worden van de vaststelling dát een ongedocumenteerde vreemdeling Nederland per vliegtuig is ingekomen: daarmee staat dan vast dat de zorgplicht is geschonden. Voor de bewijslastverdeling acht ik dat een reëel uitgangspunt. In lijn met Fokkens27.dient de zorgplicht mijns inziens aldus te worden uitgelegd, dat voor het bewijs van de schending van de zorgplicht in beginsel toereikend is dat vaststaat dat de vervoerder een vreemdeling die niet over (de juiste) documenten beschikt het grondgebied heeft binnengebracht en dat de vervoerder daarvoor geen aanvaardbare verklaring kan geven. De bewijslast van schending van de zorgplicht staakt voor het Openbaar Ministerie dus bij de vaststelling dat de vervoerder de vreemdeling heeft binnen gebracht; anderzijds kan de vervoerder uitzonderlijke omstandigheden aanvoeren waaronder niet gezegd kan worden dat de vervoerder in de zorgplicht tekort is geschoten. Indien de door de vervoerder naar voren gebrachte omstandigheden aanvaardbaar zijn, dan staat dat aan de bewijsbaarheid van de overtreding in de weg, want van tekort schieten in de zorgplicht is dan geen sprake.28.De formulering van de strafbaar gestelde overtreding, de daaraan ten grondslag liggende wetsgeschiedenis en de invulling van de zorgplicht in de voorgeschreven praktijk maken die benodigde nuance als volgt duidelijk.
6.6.6.
Voorop gesteld moet worden dat de delictsomschrijving los staat van de vraag of een vreemdeling illegaal is ingekomen; in de tenlastelegging van art. 4 lid 1 Vw 2000 staat de vraag in hoeverre aan de zorgplicht is voldaan centraal. De wetgever heeft onderkend dat er ruimte zit tussen het voldoen aan de zorgplicht en het desalniettemin hebben vervoerd van een illegale vreemdeling: valsheden in reisdocumenten en visa die niet aanstonds na een gewone controlehandeling te onderkennen zijn, zullen in het algemeen de beambte – en dus de vervoerder – disculperen, tenzij sprake is van te vergen extra aandacht wegens opgedane of algemeen toegankelijke ervaringen die op de desbetreffende vervoerslijn werden opgedaan met valsheden.29.Ook de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals hiervoor onder 6.2 opgenomen, is toegeschreven op de door de vervoerder te betrachten zorg bij het instrueren van het personeel, opdat het personeel de geldigheid van de reisdocumenten en benodigde visa controleert en vaststelt. Er wordt niet van uitgegaan dat een vervoerder zonder meer de zorgplicht heeft geschonden indien een vreemdeling zonder de juiste documenten het land door die vervoerder is binnen gebracht. Het gaat immers, zo schrijft de Vreemdelingencirculaire 2000 voor, om een te verrichten kort en bondig onderzoek, met zo nodig eenvoudige hulpmiddelen, en voor het overige is het kort gezegd aan de Nederlandse overheid om de vervoerder juist en tijdig te informeren over gewijzigde verplichtingen in het kader van artikel 5, eerste lid onder a en b, Schengenverdrag, daar waar nodig – bij risicodragende vluchten – extra aanwijzingen te geven en eventueel een in reisdocumenten deskundige ambtenaar mee te doen sturen en in te zetten. Ook de Richtlijn voor strafvordering die het Openbaar Ministerie bij de vervoerdersverplichtingen hanteert strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen, zoals deze ten tijde van de tenlastelegging gold30.(en in zoverre ongewijzigd is), gaat uit van de te betrachten zorg los van het al dan niet binnenkomen van onjuist gedocumenteerde vreemdelingen en verwijst voor de wijze waarop aan de zorgplicht moet worden voldaan naar de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.6.7.
Gelet derhalve op de formulering in de delictsomschrijving en de daarbij te hanteren praktijkuitleg kan de enkele vaststelling van illegale binnenkomst gelet op hetgeen de vervoerder daartegenin brengt aan de betrachte zorg voor bewezenverklaring van een ten laste gelegde overtreding van art. 4, eerste lid, Vw 2000 onvoldoende zijn. Of, zoals in het handboek van Kuijer/Steenbergen het spiegelbeeld daarvan verwoordt:
“De vervoersmaatschappij is ervoor verantwoordelijk dat het uitvoerend personeel goed is geïnstrueerd en geëquipeerd om de nodige controles uit te oefenen. Zijn de maatregelen onvoldoende, dan wordt de verplichting geacht te zijn geschonden, onafhankelijk van de vraag of er inderdaad vreemdelingen zonder de juiste documenten zijn aangekomen.”31.
6.6.8.
De locus delicti van de zorgplicht De inspanningsverplichting is als een zuiver formeel delict in de wet opgenomen, zonder dat daaraan een gevolg is verbonden, zoals de illegale binnenkomst van een vreemdeling. Ook als dat gevolg zich niet heeft voorgedaan, kan er dus sprake zijn van een overtreding.32.Voor de ten laste te leggen pleegplaats leverde dit in de wetsgeschiedenis vragen op: waar is het feit begaan en wie heeft rechtsmacht indien de vervoerder elders de zorgplicht heeft verzaakt en als gevolg daarvan een vreemdeling Nederland zonder de daartoe vereiste papieren is ingekomen. De wetgever gaat op deze vraag wisselend in.33.Enerzijds is de strafbaarheid van de gedraging weliswaar geabstraheerd van het gevolg, de illegale binnenkomst in Nederland; anderzijds is in de delictsomschrijving opgenomen dat de zorgplicht van de vervoerder ertoe dient om te voorkomen dat door de vreemdeling niet wordt voldaan aan de regels die gelden voor legale binnenkomst. De leer van het constitutieve gevolg die op verschillende momenten in de bespreking van de wetsvoorstellen wordt betrokken34., geldt hier mijns inziens als goede leidraad. Indien vast komt te staan dat de schending van de zorgplicht verband houdt met de illegale binnenkomst van een bepaalde vreemdeling, kan het verzaken van de zorgplicht die op de vervoerder rust mede worden gesitueerd op plek of in het land waar die onrechtmatige binnenkomst plaats vindt; dat gevolg staat immers in de delictsomschrijving dus het verzaken van de plicht om dat te voorkomen is voltooid bij de binnenkomst.35.Kan het verzaken van de zorgplicht evenwel niet worden gelieerd aan de illegale binnenkomst van een bepaalde vreemdeling, dan biedt de extraterritoriale rechtsmacht uitkomst; destijds vervat in art. 6 lid 4 Vreemdelingenwet, thans in art. 4 lid 5 Vreemdelingenwet 2000.36.De verschillende mogelijkheden voor het bepalen van de plaats waar de overtreding is begaan heeft het Openbaar Ministerie ook in haar beleid onder ogen gezien.37.
2. De afschriftplicht in art. 4 lid 2 Vreemdelingenwet 2000
6.7.
Vrijwel gelijktijdig met de Schengen Uitvoeringswet werd de Vreemdelingenwet herzien en zag de wetgever redenen de verplichtingen voor vervoerders in het tweede artikellid van art. 6 uit te breiden en daarmee ook te specificeren met een resultaatsverplichting waartoe Schengen niet noopte: het verstrekken van een afschrift van het voor grensoverschrijding benodigde document.38.Die verplichting in het tweede lid geldt als een zeker uitvloeisel van het voorschrift in het eerste lid, maar de tenlastelegging van de afschriftplicht betreft een zelfstandig strafrechtelijk verwijt.39.
6.7.1.
Om de explosieve groei van de overheidsuitgaven in verband met de forse instroom van asielzoekers het hoofd te kunnen bieden, werd in aanloop naar de wijziging van de Vreemdelingenwet in 1994 onder meer bezien in hoeverre de aansprakelijkheid van vervoerders door wier toedoen hier te lande niet-verwijderbare vreemdelingen belanden, in aanvulling op de algemene inspanningsverplichting die uit Schengen zou voortvloeien, kon worden aangescherpt met een te vergen resultaat: het verstrekken van een afschrift van het document voor grensoverschrijding.40.Voorgesteld werd het volgende:
“b. De vervoerder, die zich bedient van een uit het buitenland komend vaartuig of luchtvaartuig, dient in beginsel strafrechtelijk aansprakelijk gesteld te worden voor het feit, dat door zijn tussenkomst vreemdelingen binnen Nederland worden gebracht, die geen toegang tot Nederland kan worden verschaft, reeds omdat zij zonder grensoverschrijdingsbescheiden zijn ingereisd. Daarom stellen wij voor uitdrukkelijk in de wetstekst van artikel 6, tweede lid, van de Vreemdelingenwet een kopieplicht41.in te voeren voor de vervoersmaatschappijen. Mede op deze wijze trachten wij een dam op te werpen tegen het verschijnsel van de «documentloze vreemdeling», die niet uit Nederland uitgezet kan worden omdat Nederland niet ten genoege van de vermoedelijke staat van herkomst kan bewijzen dat die staat ook de nationaliteitsstaat van de vreemdeling is.”42.
6.7.2.
Een dag na de inwerkingtreding van de uit Schengen voortgekomen zorgplicht werd deze dus gespecificeerd met, kort gezegd, een afschriftplicht, destijds opgenomen in de tweede volzin van het tweede artikellid van art. 6 Vw. Per 1 januari 1994 zijn het tweede tot en met vierde artikellid van artikel 6 Vreemdelingenwet dus als volgt komen te luiden:
“2. De vervoerder door wiens tussenkomst een vreemdeling aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, is verplicht de nodige maatregelen te nemen en het redelijkerwijs te vorderen toezicht te houden om te voorkomen dat daarbij door de vreemdeling niet wordt voldaan aan de in het eerste lid genoemde vereisten. De vervoerder is daartoe verplicht afschrift van het op elk van deze vreemdelingen betrekking hebbende document voor grensoverschrijding ter hand te stellen aan de ambtenaren met de grensbewaking belast, tenzij het vervoer betrekking heeft op klein grensverkeer. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende de wijze waarop en de vorm waarin het afschrift genomen dient te worden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de categorieën van vervoerders en vreemdelingen aangewezen ten aanzien van wie de in het tweede lid omschreven verplichtingen niet of slechts ten dele gelden.
4. Het tweede lid is ook van toepassing op iedere vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan het in dat lid omschreven feit.”
6.7.3.
De afschriftplicht heeft de wetgever, zo valt uit de Memorie van Toelichting af te leiden, opgenomen als een zekere specificatie en aanvulling op de zorgplicht tot het houden van toezicht en het nemen van maatregelen.43.Het was de wetgever bij het invoeren van de afschriftplicht met name te doen om de vreemdeling die zijn reis- en nationaliteitsdocumenten weg maakt of vernietigt en daardoor niet naar een land van herkomst kan worden terug vervoerd.44.De landen waarbij en de wijze waarop aan de afschriftplicht dient te worden voldaan, zijn beperkt in het Vreemdelingenbesluit 2000. In de praktijk betekent dit, dat de afschriftplicht alleen aan de orde is bij aangewezen ‘risicodragende lijnen’.45.In de onderhavige zaak en de daarmee samenhangende 31 zaken ging het niet om vliegroutes met een verhoogd risico en was de (meer concrete) afschriftplicht van lid 2 dus niet aan de orde.
6.7.4.
De locus delicti van de afschriftplicht De pleegplaats van de afschriftplicht wordt in Nederland gesitueerd: de aan de vervoerder toegerekende nalatigheid wordt pas in Nederland voltooid – het afschrift moet derhalve in Nederland aan de grensbewaking worden verstrekt – en de overtreding vindt daarom ook in Nederland plaats (vgl. art. 2 Sr). Het te houden toezicht en het nemen van een afschrift vindt immers meestal in het buitenland plaats, zo merkt de wetgever op. Om jurisdictiekwesties bij verwijtbare nalatigheid van de vervoerder uit te sluiten in gevallen waarin niet concreet aangetoond kan worden welke vreemdeling door toedoen (of nalaten) van de vervoerder is ingereisd, heeft de wetgever voorzien in een extra artikellid met extraterritoriale rechtsmacht.46.Dat was destijds lid 4 van art. 6 Vreemdelingenwet en is thans, zonder wijziging van daaraan ten grondslag gelegde redenen, opgenomen in het vijfde lid van artikel 4 Vreemdelingenwet 2000.
3. De verplichting tot gegevensverstrekking in art. 4 lid 3 Vw 2000
6.8.
Een tweede resultaatsverplichting voor de vervoerder is vervat in het derde lid van art. 4 Vw 2000. De vervoerder kan op grond van artikel 4, derde lid, Vw 2000 ten behoeve van de grensbewaking en het tegengaan van illegale immigratie worden verplicht passagiersgegevens te verzamelen en te verstrekken aan de ambtenaren belast met de grensbewaking. Het derde lid is ingevoegd bij de Wet van 9 juli 2007 tot aanpassing van de Vreemdelingenwet 2000 aan richtlijn 2004/82/EG.47.Die richtlijn heeft betrekking op verplichtingen voor luchtvervoerders. Per 9 maart 2013 zijn daaraan verplichtingen voor zeevervoerders toegevoegd.48.De nadere regels met betrekking tot de vraag welke gegevens verzameld en verstrekt moeten worden, op welk moment dat dient te gebeuren, in welke gevallen en op welke wijze, hoe lang die gegevens bewaard mogen worden en voor welk doel ze gebruikt mogen worden, zijn in het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen. De verplichting tot gegevensverstrekking is in de onderhavige zaken niet in het geding en roept voor hier geen relevante vragen op. Wel merkt de wetgever bij deze wetsuitbreiding van art. 4 Vw 2000 op dat de onderscheiden verplichtingen waaraan vervoerders ingevolge art. 26 Schengen Uitvoeringsovereenkomst, richtlijn nr. 2001/51/EG en richtlijn nr. 2004/82/EG kunnen worden onderworpen in het Nederlandse recht naast elkaar staan; “ze zijn aanvullend maar niet onderling uitwisselbaar.”49.
6.9.
De beslissing tot vervolging en de verwachte effectiviteit van handhaving
6.9.1.
De wetgever heeft in lijn met de reikwijdte van de vergen zorgplicht van vervoerders toegelicht dat het vervolgingsbeleid zich zal concentreren op vervoerders die zich grootschalig bezig houden met documentloze aanvoer; gaat het om incidentele binnenkomst zonder de vereiste papieren via een niet-risicodragende lijn dan zal er alleen reden tot vervolging zijn bij een te maken bijzonder strafrechtelijk schuldverwijt, bijvoorbeeld indien de vervoerder tevoren door de autoriteiten was gewaarschuwd dat zich een bepaalde vreemdeling met ontoereikende gronden of papieren zal aanbieden voor vervoer.50.Deze terughoudendheid bij de beslissing tot vervolging lijkt naderhand te zijn genuanceerd; de beantwoording van Kamervragen in 2013 over de aantallen opgelegde boetes aan luchtvervoerders die de Vreemdelingenwet overtreden houdt in: “in beginsel worden alle zaken waarvan het OM kennis neemt, vervolgd of wordt er een transactie aangeboden”.51.En jurisprudentie van dergelijke overtredingen is er nauwelijks, maar nu liggen deze 32 zaken voor. Waarom in de onderhavige zaken tot vervolging is overgegaan – en hoe zich dat verhoudt tot andere luchtvervoerders, tot de hoeveelheid dagelijks te vervoeren personen, tot het aantal asielaanvragen op Schiphol en tot het aantal onuitzetbare documentlozen onder hen – volgt niet uit de onderhavige stukken.
6.9.2.
De beslissing tot vervolging is hier uiteraard niet aan de orde, maar ook in de toelichting op het tweede middel komt, in het licht van de te vergen inspanningen, terug dat juist voor deze overtredingen een memorandum of understanding kan worden afgesproken tussen het land van binnenkomst en een luchtvaartmaatschappij, waarin afspraken onder meer zien op het aantal on- of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen en op de inspanningen die een luchtvaartmaatschappij levert om dat aantal beheersbaar te houden. Dat roept te meer de vraag op waarom in deze zaken beslist is tot vervolging, waarom eerder niet, of een memorandum of understanding is overwogen52.en in hoeverre deze zaken zich onderscheiden van andere. De stukken van het geding houden op dit punt niets in, maar voornoemd schrijven van de toenmalige Staatssecretaris biedt als achtergrond het volgende:
“Vraag 3
Wordt in alle gevallen dat een luchtvervoerder zijn verplichtingen niet nakomt proces-verbaal opgemaakt en strafrechtelijke vervolging ingesteld? Zo nee, wat zijn redenen om dit niet te doen?
Antwoord 3
Ja, in beginsel worden alle zaken waarvan het OM kennis neemt, vervolgd of wordt er een transactie aangeboden. Vóór april 2013 zijn er echter verschillende zaken geweest waarin niet onmiddellijk een vervolging werd ingesteld of een transactie werd aangeboden. Dat had te maken met het feit dat de rechter het OM in een aantal zaken niet ontvankelijk in de vervolging had verklaard2, omdat de vervolgde luchtvervoerders nog in overleg waren met de Nederlandse Staat met het doel om tot een zogeheten MOU (Memorandum of Understanding) te komen3. Dit is een overeenkomst tussen een luchtvaartmaatschappij en de Nederlandse Staat waarbij wordt afgesproken dat een bepaald quotum aan zaken niet wordt opgepakt in ruil voor het treffen van extra preventieve maatregelen om dit soort overtredingen te voorkomen. De Nederlandse Staat en de KLM hebben sinds 2000 een MOU4. Het OM heeft naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraak besloten om niet tegen deze luchtvaartvervoerders op te treden zolang zij nog in onderhandeling waren. Vanaf april 2013 zijn voornoemde zaken met terug werkende kracht alsnog afgedaan. Er zijn vooralsnog geen MOU’s afgesloten met andere luchtvervoerders omdat is gebleken dat, hoewel zij bereid zijn tot nauwere samenwerking met de Nederlandse Staat, een MOU niet de aangewezen weg is om dit te bewerkstelligen.
Voetnoten hierbij:
2 Uitspraak 27 mei 2008 (LJN: BD2522 van 27-05-2008), beroep op het gelijkheidsbeginsel.
3 Het betreft de volgende luchtvaartmaatschappijen: Transavia, [verdachte], Arkefly, Easyjet, US Airways, Ukraine International Airlines, Turkish Airlines, Cyprus Airways, Air Malta.
4 TK 1999-2000, 19 637, nr. 502.”53.
6.9.3.
De beantwoording van de Kamervragen geeft nog wat meer te denken ten aanzien van de aanloop tot de huidige zaken. In 2000 is het Memorandum of Understanding (hierna: MoU) met KLM54.in een Kamerdebat vrij uitvoerig aan bod gekomen. Bij kritiek op deze overeenkomst werden de destijds afgesproken aantallen bij benadering genoemd en een kopie van een deel van het MoU met KLM is ook als bijlage 3 in de door de verdediging in hoger beroep overgelegde stukken gevoegd. Als referentiejaar gold 1998 met 3045 ingereisde ontoereikend gedocumenteerde personen en de doelstellingen werden: 1929 in het jaar 2000, 1900 in het jaar 2001, ruim 1000 in het jaar 2002 en in het eerste kwartaal van 2003 staat er 215 als geschatte doelstelling. In het convenant is onder meer opgenomen:
“- dat partijen bij elkaar te rade zijn gegaan om, met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid voor de wet, afspraken te maken teneinde zoveel als redelijkerwijs mogelijk is de doelstellingen van de wetgeving in dit opzicht te bereiken;
- dat partijen aldus beogen een kader te creëren waarbinnen in goed overleg de doelstellingen van de wet kunnen worden nagestreefd;
- dat partijen beogen de naleving van de regelgeving primair met een convenant te regelen, opdat strafrechtelijke handhaving niet aan de orde zou hoeven komen; dat zodanig convenant evenwel de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie tot strafrechtelijke handhaving onverlet laat”.
6.9.4.
De toenmalige Staatssecretaris van Justitie, Cohen, heeft tegenover de Kamer toegelicht dat het OM kennis heeft genomen van het convenant en daarop heeft gezegd dat het hun een goede manier lijkt om het doel van de wet te bereiken; hoe het OM dit uitgangspunt ten opzichte van de beslissingen in zaken jegens andere vervoerders weegt, is een vraag die ik niet in bij het hier te schetsen kader van de zaken heb kunnen beantwoorden. De Staatssecretaris zou voorts, zo vat ik samen, het aangaan van meer overeenkomsten met luchtvaartmaatschappijen toejuichen (hoe meer, hoe liever) om de eenvoudige reden dat daarmee het doel van de strafbepaling het beste gerealiseerd zou worden.55.De Staatssecretaris deelt de Kamer voorts het volgende mede:
“Er is sprake van verschillende categorieën waarop dat convenant betrekking heeft. Als het al gaat over grote aantallen ongedocumenteerden, dan gaat het vooral over een aantal personen van wie het maar zeer de vraag is of daarop de strafwet van toepassing is.
Er zit een categorie bij waarvan het zeker is dat daarop de strafwet niet van toepassing is. De KLM bindt zich wel om aantallen terug te brengen.
Er zit een categorie bij waarop de strafwet alleen van toepassing is wanneer de zorgplicht van de KLM onvoldoende is. Het convenant brengt met zich mee dat de staat gehouden is om de KLM expertise te verschaffen. Het gaat dan met name om het kunnen doorgronden van de vraag of sprake is van onechte paspoorten of visa. De zorgplicht van de KLM wordt dan groter. Zonder dit convenant is de zorgplicht van de KLM kleiner. Zonder dat de strafwet van toepassing is, komen er meer ongedocumenteerden binnen. Met het convenant wordt de zorgplicht van de KLM groter. Naarmate de expertise van de KLM beter wordt, zal de strafwet meer van toepassing zijn. Kortom, het convenant voegt op die punten het nodige toe aan de strafrechtelijke bepalingen.”
6.9.5.
In de uitspraak van het hof Amsterdam van 27 mei 2008 naar aanleiding waarvan de vervolgingen jegens andere luchtvervoerders werden opgeschort in verband met een eventueel alsnog te bereiken MoU, werd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard, níet op grond van het gelijkheidsbeginsel, maar wegens zodanige handelen in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde dat geen andere reactie passend werd geacht. Het hof overwoog daartoe dat het OM:
“andere luchtvaartmaatschappijen dan KLM, waaronder de verdachte, ná 1 januari 2006, ongeacht de maatregelen die deze maatschappijen hebben genomen, na iedere overtreding rauwelijks is gaan dagvaarden, zonder dat melding is gemaakt van de mogelijkheid om strafvervolging te voorkomen. Voorts heeft het openbaar ministerie eventuele initiatieven van luchtvaartmaatschappijen om tot afspraken ter voorkoming van strafvervolging te komen, onbeantwoord gelaten.”56.
In die uitspraak noemt het hof ook, onder meer, dat na het sluiten van het MoU met KLM er geen initiatieven meer waren vanuit Nederland om dat met andere maatschappijen aan te gaan; dat een medewerker van de IND heeft verklaard dat KLM als ‘homecarrier’ in het verleden de meeste niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen aanvoerde, ook omdat KLM veel vliegt vanuit luchthavens die als risicoluchthaven voor de illegale immigratie hebben te gelden: “Nu die omstandigheden niet onverkort voor de andere luchtvaartmaatschappijen gelden, zal het belang van de Staat der Nederlanden tot het sluiten van een MoU met de andere luchtvaartmaatschappijen niet steeds even groot zijn”, werd vanuit de IND verklaard. Met een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie als resultaat bij het hof en toen heeft een aantal jaren het vervolgen kennelijk stil gelegen. In de meer recente beantwoording van de Kamervragen in 2013 – welke vragen veeleer zagen op het wellicht verhogen van repressief optreden jegens de vervoerders – komt daarop niet meer dan dat “is gebleken dat, hoewel zij [de luchtvaartmaatschappijen AG] bereid zijn tot nauwere samenwerking met de Nederlandse Staat, een MOU niet de aangewezen weg is om dit te bewerkstelligen”.57.
6.9.6.
Met betrekking tot de kennelijk ingeslagen weg tot transigeren en anders vervolgen, noem ik nog dat de Staatssecretaris in 2013 geen antwoord heeft op de vraag of de hoogte van de geldboetes afschrikwekkend genoeg is voor de vervoerder. Wel noemt hij een dalende trend van het aantal ongedocumenteerden per vliegtuig en dat de Nederlandse Staat het verhalen van de kosten op de luchtvervoerder voor het terugvervoer heeft geïntensiveerd. Het verhalen van die kosten in combinatie met de handhaving van art. 4 Vw 2000 moet ervoor zorgen dat het aantal nog verder afneemt, aldus het schrijven van de Staatssecretaris in november 2013.
6.9.7.
De vertegenwoordiger van de verdachte antwoordt in hoger beroep op een vraag van de advocaat-generaal, dat hij niet kan zeggen waarom deze vervoerder geen ‘memorandum of understanding’ met Nederland heeft.
6.9.8.
Het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 september 2014 dat zich bij de stukken bevindt, maakt melding van een fors aantal soortgelijke zaken; tot 2010 is veelal geseponeerd onder de vermelding ‘feit niet strafbaar’, voorts zijn er veel voldane transacties die oplopen van € 3.000 tot € 8.000 per overtreding, en daartussen sepots vanwege recente bestraffing of ‘gering feit’, met eenmaal een vermelding ‘niet-ontvankelijk’. Kortom: de beslissing tot vervolging in de onderhavige zaak heeft een aanloop over de band van sepots en oplopende transactiebedragen gehad, zo valt hieruit af te leiden.
Bespreking van de middelen
7. Het eerste middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat de overtreding niet op Schiphol, althans in Nederland is begaan. Het ten laste gelegde behelst immers een zorgplicht om te voorkomen dat de vreemdeling niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor binnenkomst. Indien aangenomen moet worden dat iedere schending van de zorgplicht pas voltooid is bij illegale binnenkomst in Nederland, zoals het hof oordeelt, dan had art. 4, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna ook: Vw) niet in bijzondere extraterritoriale rechtsmacht behoeven te voorzien, aldus de toelichting op het middel.
7.1.
In de onderhavige zaak is de tenlastelegging en bewezenverklaring toegeschreven op art. 4, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000: de zorgplicht. Bewezen is verklaard dat de verdachte niet de nodige maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat door haar vervoer de – met naam en persoonsgegevens genoemde – vreemdeling binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, terwijl diegene niet werd voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a, i van de Schengengrenscode en artikel 3, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000.
7.2.
De bewezenverklaring is dus toegeschreven op een bij naam genoemde vreemdeling die op Schiphol aankwam zonder dat het reisdocument was voorzien van het benodigde Schengenvisum. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.6.8 aan de hand van de wetsgeschiedenis uiteen is gezet, kon het hof in lijn met de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging de verzaakte zorgplicht verstaan als te zijn voltooid bij de binnenkomst van de ontoereikend gedocumenteerde vreemdeling op de luchthaven Schiphol. De bewezenverklaring schiet op dit punt niet tekort en de verwerping door het hof van het gevoerde verweer is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft daartoe immers overwogen dat in de onderhavige zaak het delict eerst bij binnenkomst van de vreemdeling in Nederland is voltooid.
7.3.
Het middel faalt.
8. Het tweede middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.
8.1.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep, gezien de overgelegde pleitnota die zich in het dossier met zaaknummer 15/03573 bevindt en waarvan alle 32 processen-verbaal melding maken, op p. 5-11 een beroep op afwezigheid van alle schuld gedaan. Dit beroep houdt, voor zover hier van belang en met weglating van voetnoten, het volgende in:
“AVAS verweer
24. Het verwijt dat [verdachte] vandaag wordt gemaakt is in alle zaken gelijk: [verdachte] heeft niet de nodige maatregelen genomen en/of het toezicht gehouden dat redelijkerwijs van haar kan worden gevorderd, om te voorkomen dat door een vreemdeling niet werd voldaan aan art. 5 lid 1 a van de Schengengrenscode of art. 3 lid 1 onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Deze omschrijving sluit aan bij de wettekst van art. 4 Vreemdelingenwet, waarin het ook gaat om het nemen van maatregelen of het houden van toezicht dat redelijkerwijs van de vervoerder kan worden gevorderd.
25. [verdachte] kan echter niet worden veroordeeld wegens het afwezig zijn van alle schuld. Het hierna volgende is voor dit verweer van belang.
Wettekst / wetsgeschiedenis
26. Gelet op de wettekst, is het duidelijk dat de wet een inspanningsverplichting op de vervoerder legt: er moeten door de vervoerder “nodige’ maatregelen genomen worden, en “redelijkerwijs” te vorderen toezicht worden gehouden. De wet legt geen resultaatsverplichting op, waarbij het (al) een strafbaar feit zou zijn indien er slechts één passagier zonder de juiste documenten naar Nederland wordt vervoerd.
27. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de regering opzettelijk heeft gekozen voor het opnemen van deze zorgplicht in het strafrechtelijk systeem, in tegenstelling tot het bestuursrecht of het civiel recht. Benadrukt wordt dat er sprake is van een zorgplicht, waarbij de reikwijdte en strekking van deze zorgplicht moeten worden begrepen tegen de achtergrond van het gewone stelsel van de strafrechtelijke aansprakelijkheid en de strafbaarheid. Hierover is onder meer het volgende opgemerkt:
[citaat Kamerstukken 22140, B (nader rapport)].
Beleid Nederlandse Staat / OM
(…)
[verdachte]: de cijfers
31. Ook [verdachte] neemt veel maatregelen in het kader van haar zorgplicht op grond van art. 4 Vreemdelingenwet. Zij streeft daarbij - net als KLM - naar een “0-passagier-doelstelling”. Dit neemt niet weg dat er soms menselijke fouten worden gemaakt. Dit percentage ligt echter zeer laag. Onderstaande tabel laat dit treffend zien voor de jaren 2013 t/m 2015:
Jaar Aantal passagiers Aantal passagiers Percen ge
vervoerd door zonder juiste compliance
[verdachte] naar/door documentatie
Amsterdam
2013 1.343.869 88 (0,0065%) 99,9935%
2014 1.295.472 62(0,0048%) 99,9952%
2015° 351.958 8(0,0023%) 99,9977%
° 2015: t/m 5 mei 2015
32. Deze getallen laten niet alleen zien dat het compliance percentage enorm hoog is en zeer dicht tegen de 100% ligt, maar dat dit percentage ook elk jaar stijgt. Dit komt doordat [verdachte] alle mogelijke maatregelen neemt om aan haar zorgplicht te voldoen.
Maatregelen genomen door [verdachte]
33. In paragraaf 1.3 van de Richtlijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen wordt verwezen naar de Vreemdelingencirculaire, waarin de zorgplicht nader is uitgewerkt.
34. Voor de vaststelling of een document geldig is voor grensoverschrijding moet een vervoerder zodanige maatregelen treffen dat zijn personeel, waaronder ook wordt begrepen het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht, dusdanig wordt geïnstrueerd dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland.
35. Deze controle houdt minimaal het volgende in, aldus de Richtlijn, verwijzend naar de Vreemdelingencirculaire: controle op de geldigheid van het aangeboden reisdocument en, indien nodig, de aanwezigheid van een geldig visum (voor zowel Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming); controle op valsheid en vervalsing mede aan de hand van de bekende algemene vervalsingskenmerken; controle of degene die het reisdocument aanbiedt de in het document beschreven rechtmatige houder is; het overleggen van de passagierslijst.
36. Het personeel van [verdachte] ontvangt in concreto uitgebreide instructies over het inchecken van passagiers, waarbij veel aandacht wordt besteed aan het Schengengebied en alle eisen die daarbij komen kijken. Ook volgt [verdachte] eventuele schendingen van art. 4 Vreemdelingenwet daadwerkelijk op door de agent, die een fout heeft gemaakt, daarop te wijzen en additionele trainingen aan te bieden. [betrokkene 2] heeft hierover ter zitting al enige toelichting gegeven. Wij verwijzen naar Bijlagen 4 t/m 15 die wij aan deze pleitnota hebben gehecht.
Rol KMAR en IND
37. Daarnaast zijn nog twee bijzondere omstandigheden in dit kader van belang.
Dit betreft ten eerste de communicatie die heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] en de KMAR in 2006 / 2007. [verdachte] voerde toen - in het kader van haar zorgverplichting - ook controles uit in Nederland als vangnet, voor het geval het eerder in de keten niet goed was gegaan. Indien bleek dat passagiers niet over de juiste documenten beschikten, werden zij door [verdachte] terug vervoerd naar de Verenigde Staten of omgeboekt naar een andere vlucht, waardoor een dubbele Schengen transfer niet meer aan de orde zou zijn. Door de KMAR is aan [betrokkene 3], een station manager van [verdachte] op Schiphol, gecommuniceerd dat dit niet was toegestaan, aangezien het personeel van [verdachte] niet kon worden aangemerkt als ‘grensbewaker’.
We hebben een schriftelijke verklaring van hem omtrent deze gebeurtenis toegevoegd als Bijlage 1658..
38. [verdachte] werd hierdoor dus door de Nederlandse overheid belemmerd maatregelen te nemen in het kader van haar zorgplicht in Nederland. Dit maakt het extra wrang dat zij nu vervolgd wordt ter zake van het niet voldoen aan haar zorgplicht in Nederland.
[verdachte] heeft verder aan de IND gevraagd of zij training zou kunnen ontvangen in het kader van haar zorgverplichting (zie Bijlage 17). Het geven van een dergelijke training past goed in de gedachte van de Vreemdelingencirculaire, waarin immers is bepaald dat de Nederlandse overheid aanwijzingen geeft ‘aan de vervoerder die een effectievere en efficiëntere controle kunnen bewerkstelligen.’ Ondanks dit uitdrukkelijke verzoek van [verdachte], heeft [verdachte] hier nooit een antwoord op vernomen van de IND.
Juridische beoordeling van bovenstaande feiten en omstandigheden
40. [verdachte] heeft al het mogelijke gedaan om strijd met art. 4 Vreemdelingenwet te voorkomen.
41. De Hullu spreekt in dit verband over de koppeling van het leerstuk van afwezigheid van alle schuld met de maximaal te vergen zorg. (…, NJ 1994, 178 incluis)
42. [verdachte] heeft, zoals ook eerder ter terechtzitting al is toegelicht door [betrokkene 2], verscheidene systemen operationeel die beoordelingsfouten van personeelsleden dienen tegen te gaan. Personeelsleden worden intensief getraind en aangespoord om deze systemen ook te gebruiken. Het aantal trainingen is ten opzichte van eerdere jaren bovendien toegenomen en geïntensiveerd en regelmatig worden alerts over wijzigingen of nieuwe ontwikkelingen op het gebied van benodigde visa voor passagiers rondgestuurd aan personeelsleden.
43. Verder worden alle incidenten geredresseerd naar het individuele personeelslid dat verantwoordelijk was voor die specifieke incheckhandeling. Er is door [verdachte] zelfs een individueel gerichte ontslagdreiging bij recidive ingesteld.
44. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt geven ook de dalende overtredingspercentages goed weer dat [verdachte] constant tracht betere manieren te vinden ten einde overtredingen van artikel 4 Vreemdelingenwet in een vroeg stadium te voorkomen.
45. Tot slot blijkt uit zowel de wettekst als de wetsgeschiedenis dat een zekere mate van redelijkheid aan de dag moet worden gelegd bij de beoordeling van maatregelen die door vervoerders in acht worden genomen. In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de algemene herziening van de Vreemdelingenwet wordt dat als volgt tot uitdrukking gebracht:
“Uit genoemde kamerstukken blijkt verder dat het redelijkerwijs te vorderen toezicht betekent ‘het toezicht dat van beambten van vervoersmaatschappijen in redelijkheid verlangd kan worden. Daarbij is verdisconteerd dat de vervoersbeambte niet tot primaire taakstelling heeft grenscontroles uit te voeren” (voetnoot: TK 1999-2000, 26 732, nr. 7).
46. Een absolute resultaatsverplichting is, zoals ook al eerder werd besproken, uitdrukkelijk niet het doel van de wetgeving; het blijft een inspanningsverplichting, het invullen van de zorgverplichting zoals die is uitgewerkt in de richtlijnen. [verdachte] voldoet hieraan door de maximaal van haar te vergen zorg te betrachten.
47. In lijn met rechtspraak van de Hoge Raad ligt een ontslag van alle rechtsvervolging derhalve, op grond van hetgeen wij hier bepleiten, in de rede.”
8.2.
De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de maatregelen toegelicht die door de verdachte zijn getroffen ter voorkoming dat een vreemdelingen zonder juist document voor grensoverschrijding/visum door de verdachte naar Nederland wordt vervoerd, aan de hand van de overgelegde bijlagen 4 tot en met 17 die zich in het dossier met zaaknummer 15/03573 bevinden en van welke bijlagen alle 32 processen-verbaal melding maken. De vertegenwoordiger van de verdachte verklaart voorts op vragen ter terechtzitting in hoger beroep:
“SNAPP is operationeel sinds 2013 en er wordt nog aan gewerkt. Timatic is al meer dan 10 jaar operationeel. Ik kan u niet zeggen waarom [verdachte] geen ‘memorandum of understanding’ heeft met Nederland. U vraagt mij hoe het kan dat ondanks de door [verdachte] genomen maatregelen, toch nog vreemdelingen zonder het juiste visum naar Nederland worden vervoerd.
Dit komt omdat helaas menselijke fouten en computerfouten worden gemaakt. Er zijn altijd gaten in het systeem. Je zult nooit nul overtredingen hebben.”
8.3.
Het hof heeft het gevoerde verweer onder “AVAS-verweer” als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft afwezigheid van alle schuld bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de norm een inspanningsverplichting betreft en [verdachte] al het mogelijke heeft gedaan om aan die inspanningsverplichting te voldoen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. In het midden kan blijven of hier sprake is van een inspannings-, dan wel resultaatsverbintenis. Uit het onderzoek ter terechtzitting is weliswaar gebleken dat [verdachte] grote inspanningen heeft verricht om aan de op haar rustende zorgverplichting te voldoen, zoals aanpassing van de bedrijfsvoering, opleiding van haar medewerkers, informatievoorziening aan haar medewerkers, etc. om overtreding te voorkomen, desalniettemin is het hof van oordeel dat dit onvoldoende is voor afwezigheid van alle schuld. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat het onderhavige feit relatief eenvoudig was te ondervangen nu in het Irakees59.nationale paspoort van de verdachte geen enkel (Schengen) visum was aangebracht. De door [verdachte] genomen maatregelen zijn kennelijk niet voldoende geweest. Dat [verdachte] veel passagiers naar Nederland of via Nederland naar andere landen vervoert, maakt dit niet anders.”
8.4.
Een beroep op afwezigheid van alle schuld (hierna ook: avas) is in de rechtspraktijk met name relevant bij ten laste gelegde overtredingen.60.Is vastgesteld dat een strafbaar feit door de verdachte feitelijk is begaan – een vergunningvoorschrift is nu eenmaal niet nageleefd, de auto veroorzaakte gevaar op de weg – dan zal de verdachte daarvan veelal ook een strafrechtelijk relevant verwijt kunnen worden gemaakt. Pas indien wordt aangevoerd dat hem redelijkerwijs geen enkel verwijt voor het begaan van die overtreding kan worden gemaakt, dan dient hij daarop een beroep te doen en dient dat door de rechter te worden beoordeeld. Dan dient de feitelijke grondslag van het beroep op de schulduitsluitingsgrond te worden onderzocht en de last van het aannemelijk maken van die grondslag mag niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd.61.Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan, na bewezenverklaring, leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
8.5.
Daarbij kan het gaan om feitelijke dwaling of om dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van zijn handelen.62.Verder is er een zekere overlap tussen beroepen op avas waarbij enerzijds wordt aangevoerd dat sprake is van verontschuldigbare onmacht en anderzijds dat er ruimschoots voldoende zorgvuldig is gehandeld. Dat wordt bij de onderzoekplicht van koffers in het kader van drugssmokkel wel aangevoerd.63.Bij gevaarzetting, kan dan een beroep worden gedaan op feitelijkheden aan de hand waarvan gezegd kan worden dat de verdachte niet anders kon of behoorde te handelen. Alle schuld aan de bewezen verklaarde overtreding zou dan bij de verdachte ontbreken, indien aannemelijk zou zijn, dat hem redelijkerwijze geen mogelijkheid heeft opengestaan om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden.64.
8.6.
Een beroep op verontschuldigbare onmacht is veelal aan de orde bij ‘onuitzetbare’ vreemdelingen die worden vervolgd wegens het niet naleven van art. 197 Sr. De vraag is dan of de vreemdeling van zijn kant alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om niet meer (illegaal) in Nederland te verblijven en veelal gaat dit gepaard met de vraag in hoeverre hij aan zijn uitzetting meewerkt en daartoe zelf stappen onderneemt en heeft ondernomen richting de autoriteiten van het veronderstelde land van herkomst.65.In de kern bezien gaat het ook daarbij om wat maximaal is te vergen van een verdachte ter voorkoming van het begaan van het feit.66.
8.7.
Om een soortgelijke afweging gaat het ook in de onderhavige zaak: wat kan maximaal aan zorg van de verdachte worden gevraagd?67.Het beoordelingskader is daarbij of aannemelijk is geworden dat door de verdachte alle maatregelen zijn genomen die redelijkerwijze van haar konden worden gevergd teneinde te voorkomen dat in strijd met de geldende voorschriften werd gehandeld, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 28 september 1993.68.
8.8.
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [verdachte] grote inspanningen heeft verricht om aan de op haar rustende zorgverplichting te voldoen, zoals aanpassing van de bedrijfsvoering, opleiding van haar medewerkers, informatievoorziening aan haar medewerkers, etc. om overtreding te voorkomen. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat dat onvoldoende is voor afwezigheid van alle schuld en daartoe heeft het hof in aanmerking genomen dat het onderhavige feit relatief eenvoudig was te ondervangen nu, kort gezegd, in het nationale paspoort van de verdachte69.geen enkel (Schengen)visum was aangebracht. Daaruit leidt het hof af dat de door de vervoerder genomen maatregelen kennelijk niet voldoende zijn geweest en op grond daarvan wordt het beroep op avas verworpen. Dat [verdachte] veel passagiers naar Nederland of via Nederland naar andere landen vervoert, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
8.9.
Deze overweging van het hof is niet zonder meer begrijpelijk en miskent de normatieve inkleuring die bij een beroep op de maximaal te vergen zorg een rol speelt; het gaat niet om “alle mogelijke” zorg om iets te voorkomen, maar om de afwezigheid van de strafrechtelijk relevante schuld in de context van de tenlastelegging.70.Het hof lijkt uit de omstandigheid dat er geen enkel Schengenvisum in het paspoort was aangebracht af te leiden dat het begaan van de overtreding relatief eenvoudig te ondervangen was. Dat zou zonder meer onderschreven kunnen worden indien de Schengenvisumplicht voor iedere reiziger gold. In het licht evenwel van de, steeds wisselende, regelgeving met betrekking tot de vraag wie over welke visa dient te beschikken en de redelijkerwijs te vergen inspanningen voor de vervoerder – het is geen douaneambtenaar – acht ik dit dragende argument in de verwerping niet zonder meer begrijpelijk. Daarvoor zijn er te weinig gegevens van de zaak beschikbaar en de huidige gegevens – de enkele illegale binnenkomst bij gebrek aan het kennelijk benodigde Schengenvisum – zijn, mede in het licht bezien van alle maatregelen die de vervoerder neemt en de verhoudingsgewijs bezien beperkte aantallen waarin het haar betrachte zorg, ook in de telkens ten laste gelegde periode, tot uitdrukking brengt, daarvoor onvoldoende.
8.10.
Daarbij dient te worden meegewogen dat het niet reëel is om te verwachten dat de verdachte iedere combinatie van reisbewegingen met landen van herkomst en nationaliteiten – met telkens wijzigende nationale regels – moet kunnen ondervangen. Een luchtvaartmaatschappij moet én vlot de vliegtuigen vol hebben én de kosten beperkt houden én ondertussen de verantwoordelijkheden nemen die daarbij passend zijn. Dat de te treffen maatregelen zo ver gaan dat er absoluut nooit een onjuiste gedocumenteerde reiziger meereist, gaat dan ook te ver.
8.11.
Indien het hof in zijn redenering meer nuance heeft beoogd of ergens uit heeft afgeleid waarom het vrij eenvoudig is ook de onderhavige reiziger als ontoereikend gedocumenteerd in de reizigersstroom te onderkennen en dat desalniettemin niet is gebeurd, dan is dat in de motivering van de verwerping niet zichtbaar. Ook overigens blijkt dat niet uit de stukken van het geding. In het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, leent de overweging zich dan ook niet voor een lezing of voor de overweging dat het beroep op avas slechts verworpen had kunnen worden en dat het middel daarom niet tot cassatie hoeft te leiden. De kern van het verweer was immers nu juist dat de vervoerder zich toereikend heeft ingespannen en daaraan ligt het wettelijk en beleidsmatig kader ten grondslag dat van een vervoerder redelijkerwijs niet een waterdicht systeem geëist kan worden.71.Daarom is de vaststelling dat de vervoerder “grote” inspanningen heeft verricht om aan haar zorgplicht te voldoen, maar dat deze in het kader van de ten laste gelegde overtreding niet voldoende zijn, niet begrijpelijk.
8.12.
De verwerping van het beroep op afwezigheid van alle schuld is derhalve ontoereikend gemotiveerd. Dat dient, net als in soortgelijke zaken waarin het oordeel ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte in cassatie geen stand kon houden, te leiden tot – onbeperkte – vernietiging en terugwijzing van de zaak.72.Bij de nieuwe behandeling van de zaak op het bestaande hoger beroep zou mijns inziens, in lijn met hetgeen hiervoor onder 6.6.4-6.6.7 is uiteengezet, ook de vraag onder ogen moeten worden gezien of het verweer van de verdachte niet tevens raakt aan de eerst te beantwoorden bewijsvraag, of de vervoerder de ‘nodige’ maatregelen heeft genomen en daarmee aan de ingevolge art. 4 lid 1 Vw 2000 op haar rustende zorgplicht heeft voldaan.
9. Het eerste middel faalt. Het tweede middel is terecht voorgesteld.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2016
Dat is 32 maal gelijk aan het bedrag dat het Openbaar Ministerie hanteert bij overtredingen van een “first offender” in de Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen en lager dan een aantal van de – blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 september 2014 – eerder aan de vervoerder opgelegde transactiebedragen per overtreding.
Alleen in onderhavige zaak wijkt de schriftuur enigszins af van alle andere schrifturen doordat daarin het tweede middel iets anders is geformuleerd dan het tweede middel in de overige zaken. In het tweede middel in onderhavige zaak wordt ook geklaagd over de innerlijke tegenstrijdigheid van de motivering van het hof bij de afwijzing van het beroep op avas, terwijl in alle andere schrifturen in identieke bewoordingen wordt geklaagd over de onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof. Naar mijn mening doet dit aan de strekking van het tweede middel, die in alle zaken gelijk is, niets af.
Lees, ook hierna onder 5.2 en 5.3: [geboorteplaats].
Stb 2013, 86.
Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode).
PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1.
In Nederland wordt dit document veelal als vreemdelingenpaspoort aangeduid. Een dergelijk document verzekert degene die niet de nationaliteit heeft van het documentverstrekkende land dat diegene weer terug dat land in mag komen.
In de zaken 15/03834, 15/03835 is overigens in de bestreden uitspraak aangegeven dat het om een nationaal paspoort van Israël ging en dan zou een Schengenvisum juist niet nodig zijn; Israël staat immers op de lijst van niet-visumplichtige landen. Gelet evenwel op het (telkens) onderliggende proces-verbaal is dat een kennelijke misslag en betreft het een travel document van Israël; de reizigers hadden de Jordaanse nationaliteit en woonden (kennelijk, mede gezien de vermelde woonplaats) in Israël en kregen met dit document de garantie om terug te kunnen keren naar Israël zonder een nationaal paspoort bij de Jordaanse autoriteiten te hoeven aanvragen.
Vreemdelingencirculaire 2000 zoals ten tijde van het ten laste gelegde van kracht, Stcrt. 2013, 13952; in zoverre nadien ongewijzigd.
Het Akkoord van Schengen dateert van 14 juni 1985 en de bijbehorende Schengen Uitvoeringsovereenkomst is van 19 juni 1990. De Schengenlanden zijn, in willekeurige volgorde: Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Portugal, Griekenland, Denemarken, Zweden, Finland, Oostenrijk, IJsland, Noorwegen, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Liechtenstein en Zwitserland. De binnengrenscontroles tussen de 26 Schengenlanden zijn daarbij afgeschaft en aan de buitengrenzen van de Schengenlanden is de personencontrole gehandhaafd.
Richtlijn nr. 2001/51/EG noopte niet tot nadere aanpassing of uitbreiding van art. 4 Vw 2000, alleen tot verhoging van de strafmaat in art. 108 Vw 2000 (Kamerstukken II 2002/03, 29016, 3, p. 5).
Wel zit er een verschil in de wetssystematiek die aan de vervoerdersverplichtingen ten grondslag ligt: het oude art. 6 lid 1 Vreemdelingenwet zag op de voorwaarden toegang tot Nederland te verschaffen aan de vreemdeling, terwijl de opvolger van dat artikellid (art. 3 lid 1 onder a Vw 2000) ziet op de gronden tot weigering van de toegang. De vervoerdersverplichtingen verschillen evenwel niet wezenlijk van elkaar. Vgl. HR 3 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY0187, NJ 2006/552 en de daaraan voorafgaande Conclusie, met name onder 11.
Kamerstukken II, 1998/99, 26732, nr. 3 (MvT), p. 18.
Een dag eerder, van 31 december 1993 tot 1 januari 1994, is de inspanningsverplichting voor vervoerders ingegaan, zoals deze is vervat in de eerste volzin van het tweede artikellid, ingevolge de Schengen-Uitvoeringswet, maar de wetgever heeft die zorgplicht nader gespecificeerd in de Vreemdelingenwet per 1 januari 1994 (Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3 (MvT), p. 13-14).
Wet van 24 februari 1993, verkort aangeduid als de Schengen-Uitvoeringswet, Stb. 1993, 141 (de daaraan ten grondslag liggende kamerstukken hebben nummer 22142), welke wet op 31 december 1993 in werking is getreden (Stb. 1993, 709).
Daaraan is per 1 mei 2008 alleen toegevoegd te voorkomen dat de vreemdeling niet voldoet aan artikel 5, eerste lid, onder a of b, van de Schengengrenscode en met het oog op die toevoeging is taalkundig wat gewijzigd.
HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002/373 m.nt. C.A. Groenendijk.
Kamerstukken II, 1991/92, 22142, nr. 6 (de memorie van antwoord), p, 13; het nader rapport, nr. B, p, 11-13; en de nota n.a.v. het eindverslag, nr. 8, p. 7. Art. 26, tweede lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst verplichtte partijen sancties in te voeren ten aanzien van vervoerders die niet hebben voldaan aan hun plicht te voorkomen dat door hun tussenkomst vreemdelingen uit derdelanden zonder de vereiste reisdocumenten naar het grondgebied van de Schengenlanden worden gevoerd. In Nederland vond de wetgever dat, zo vat ik samen, ook wetssystematisch bezien hieraan het beste uitvoering werd gegeven door strafbaarstelling als een overtreding in de Vreemdelingenwet.
Kamerstukken II, 1991/92, 22142, nr. 6, p, 13.
Kamerstukken II, 1990/91, 22142, B, p, 11-13.
Kamerstukken II, 1991/92, 22142, nr. 6, p, 14.
Kamerstukken II, 1990/91, 22142, B, p, 13-14.
Kamerstukken I, 1992/93, Nadere memorie van antwoord bij de nrs. 22 140, 22141, 22142 en 22 207, nr. 52c, p. 7.
De Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen (aanvankelijk in Stcrt. 1995, 59), zoals ten tijde van de tenlastelegging vastgelegd in Stcrt. 2012, nr. 26822 (de vervaldatum was herroepen bij besluit van 26 juli 2013 in Stcrt. 2013 nr. 22031). Vanaf 1 januari 2014 is de Richtlijn herzien ten aanzien van de hoogte van de geldboetes bij transactie en als eis ter zitting (Stcrt. 2013 nr. 35404).
Hier wordt verwezen naar hoofdstuk A2/7/7.1 van de Vreemdelingencirculaire maar ten tijde van de onderhavige tenlastelegging was deze inhoud, zoals hiervoor ook onder 6.2 geciteerd, vervat in paragraaf A1/9 (Stcrt. 2013, nr. 13952).
HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002/373 m.nt. C.A. Groenendijk.
Vgl. E. Gritter in Pet Af, Liber Amicorum D.H. de Jong, p. 63 e.v., De antonimiteit van daderschap en zorgvuldig gedrag, Nijmegen: Wolf Legal Publishers WLP, 2007.
Kamerstukken II, 1990/91, 22142, B, p, 13-14.
De Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen, zoals ten tijde van de tenlastelegging vastgelegd in Stcrt. 2012, nr. 26822 (de vervaldatum was herroepen bij besluit van 26 juli 2013 in Stcrt. 2013 nr. 22031).
Kuijer e.a., Nederlands vreemdelingenrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2005, zesde druk, p. 49.
Zo ook Kuijer e.a., a.w., p. 49.
In Kamerstukken II, 22142, nr. 6, p, 17 wordt uiteengezet waarom het verzaken van de zorgplicht veelal in het buitenland wordt gepleegd, dat de delictsomschrijving geen gevolg bevat (de onrechtmatige binnenkomst van de vreemdeling) en dat het daarom veelal in het buitenland wordt begaan en los staat van de vraag of een vreemdeling vervolgens in Nederland documentloos binnenkomt.In de nota n.a.v. het eindverslag, nr. 8, p. 5 wordt evenwel aan de hand van art. 2 Sr, de leer van het constitutieve rechtsgevolg en met een beroep op het materieelrechtelijke territorialiteitsbeginsel Nederland veelal (mede) als pleegplaats aangemerkt, ongeacht dat in het buitenland feitelijk de zorgplicht is verzaakt, en wordt voorts gewezen op de (feitelijke) vestigingsplaats van de rechtspersoon en de fysieke plaats van de feitelijk leidinggevenden van de vervoerder.
Kamerstukken II, 1991/92, 22142, nr. 8, p, 5; Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 45-46.
Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 45-46.
Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 14 en 45-46.
Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen, zoals ten tijde van de tenlastelegging vastgelegd in Stcrt. 2012, nr. 26822 (de vervaldatum was herroepen bij besluit van 26 juli 2013 in Stcrt. 2013 nr. 22031).
Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 14; en Kamerstukken II, 22142, 6, p. 19 (MvA).
HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002/373 m.nt. C.A. Groenendijk.
Kamerstukken II, 22735, nr. 3, p. 4 en p. 13-14; en HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002/373 m.nt. C.A. Groenendijk.
Daarna nadrukkelijk verruimd aangeduid als afschriftplicht, MvT, Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 15.
Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 10.
Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 14.
Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 10.
Vgl. ook het antwoord op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen door de toenmalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 november 2013, nr. 433112 (en de vragen onder kenmerk 2013Z17957).
Kamerstukken II, 1991/92, 22735, nr. 3, p. 14 en 45-46.
Richtlijn 2004/82/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om passagiersgegevens door te geven (PbEU, L 261) (Stb. 2007, 252). Ook dienden de geldboetes in de lidstaten zoveel mogelijk te worden geharmoniseerd, maar dat heeft voor de Nederlandse strafbaarstelling niet tot een wijziging in de hoogte van de maximum geldboete geleid. De strafbaarstelling in het nieuwe derde lid is aan art. 108 Vw 2000 toegevoegd (Kamerstukken II 2006/07, 30897, 3, p. 1 en 4).
Kamerstukken II, 2011/12, 33364, nr. 3, p. 3.
Kamerstukken II, 2006/07, 30897, nr. 3, p. 3-4.
Kamerstukken II, 1991/92, 22142, nr. 6, p, 16.
Zie met name het antwoord op vraag 3 in de beantwoording van Kamervragen door de toenmalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 november 2013, nr. 433112 (de vragen hebben kenmerk 2013Z17957).
In de annotatie bij HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002/373 van C.A. Groenendijk is het MoU tussen de Staat en KLM ook genoemd.
Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 408, d.d. 5 november 2013, met daarin de beantwoording van Kamervragen door de toenmalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven, nr. 433112 (de vragen hebben kenmerk 2013Z17957).
Thans, naar ik aanneem, met Air France KLM.
Kamerstukken II, 1999/00, 45, p. 3402.
Gerechtshof Amsterdam 27 mei 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD2522.
Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 408, d.d. 5 november 2013.
Aanvankelijk werd in de appelschriftuur aangekondigd de heer Blackwell als getuige te willen doen oproepen en horen, maar naderhand, op 1 mei 2015, is per e-mail bericht dat hij niet als getuige ter terechtzitting aanwezig zal zijn en is kennelijk volstaan met het overleggen van een verklaring op schrift.
Bedoeld zal hier zijn: het Iraanse nationale paspoort van de verdachte..
Met het misdrijf van art. 197 Sr als uitzondering bij een beroep op verontschuldigbare onmacht.
Zo oordeelde de Hoge Raad in HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW9975, in welke zaak het hof gevaarzettend rijgedrag had gedisculpeerd aan de hand van hetgeen de verdachte naar voren had gebracht en het OM daarover – met succes – in cassatie klaagde.
Voor een uitvoerige bespreking en een zekere onderverdeling in categorieën van een beroep op avas: De Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Kluwer, zesde druk, p. 360-371. Een beroep op rechtsdwaling was aan de orde in o.a. HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4205; HR 22 augustus 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5738; HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1490.
Vgl. HR 24 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1317, NJ 2000/54 m.nt. D.H. de Jong. Zie tevens over een iets andere boeg: HR 23 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5187, waarin de verwerping van het beroep op avas mank ging: het ging om cocaïne in of aan een reeds vernietigde koffer; nader onderzoek was niet meer mogelijk en dat onderzoek was juist gelast omdat was aangevoerd dat de cocaïne aan de buitenkant van de koffer was aangebracht en dat dat na het inchecken kan zijn gebeurd.
AG Silvis bij HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9975 (onder verwijzing naar HR 30 november 1971, NJ 1972/313), in welke zaak de Hoge Raad overigens vond dat het OM terecht had geklaagd over ’s hofs aanname van het beroep op avas: het hof had dit gestoeld op hetgeen de verdachte over zijn rijgedrag e.d. naar voren had gebracht en de HR vond dat oordeel kennelijk te eendimensionaal benaderd: de feitelijke grondslag van een beroep op avas moet voldoende aannemelijk zijn en de last tot het aannemelijk maken mag niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd.
Vgl. HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9611.
Vandaar ook de zekere overlap tussen deze beide beroepen op avas: De Hullu, a.w., p. 369-371.
De Hullu, a.w., p. 369-371.
HR 28 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1957, NJ 1994/178 m.nt. Th.W. van Veen, rov. 8.3, waarin de Hoge Raad spreekt van de “te dezen overschreden voorschriften”; gelet evenwel op een zekere vermenging in de onderhavige zaak met een bewijsvraag, omdat de te vergen zorg ook in de delictsomschrijving is vervat, houd ik het hier op de te dezen geldende voorschriften.
Of, in enkele samenhangende zaken, nrs. 15/03834, 15/03835 en 15/03845: in het getoonde ‘traveldocument’.
De Hullu, a.w., p. 369-371.
De luchtvervoerder die daartoe wel een waterdicht systeem zou hebben, zou in kennis en investering ver voor de douane uit lopen en wellicht met name daarin zijn inkomsten moeten gaan zoeken; er kan niet worden gevergd dat het personeel permanent even geschoold is als de deskundigen die de Nederlandse staat op basis van de Vreemdelingencirculaire 2000 mag verzoeken ter bijstand te doen invliegen.
Vgl. bv. HR 23 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5187.
Beroepschrift 08‑10‑2015
Hoge Raad der Nederlanden
GRIFFIENUMMER S 15/03573
[Hoge Raad der Nederlanden
…
…
…
…
NR]
[Hoge Raad der Nederlanden
… BALIE
Ingekomen
… 2015]
[Behandelaar:]
Schriftuur houdende middelen van cassatie in de zaak van [rekwirante] Inc., gevestigd aan de [adres] te ([postcode]) [vestigingsplaats] doch voor deze zaak domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman mr. P.M. van Russen Groen aan de Sophialaan 9 te (2514 JR) Den Haag, verzoekster tot cassatie van een haar betreffend arrest van de enkelvoudige kamer voor strafzaken in het Gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2015 met parketnummer 23-004228-14.
Middel I
Schending van het recht in het bijzonder van artikel 4 en 108 Vreemdelingenwet 2000 en of verzuim van vormen aangezien het Hof ten onrechte en op onjuiste gronden het verweer van [rekwirante] Inc. (hierna: rekwirante) heeft verworpen dat zij moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat zij het tenlastegelegde heeft begaan op de in de tenlastelegging genoemde plaats in Nederland (Schiphol, gemeente Haarlemmermeer) en daartoe heeft overwogen dat het delict eerst in Nederland is voltooid waardoor Schiphol mede als plaats van het delict kan worden beschouwd, zodat het arrest van het Hof in strijd is met het recht althans niet naar de eisen van de wet althans onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.
Aan rekwirante is tenlastegelegd (voor zover thans relevant):
‘dat zij op of omstreeks 25 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als vervoerder (vanaf luchthaven Minneapolis Paul International (Minnesota) met vluchtnummer [001]) (…) niet de nodige maatregelen heeft genomen en/of niet het toezicht heeft gehouden dat redelijkerwijs van haar kon worden gevorderd om te voorkomen dat door die vreemdeling niet werd voldaan aan (…) de Vreemdelingenwet 2000, immers was voornoemde vreemdeling in het bezit van een document voor grensoverschrijding/paspoort waarin het benodigde visum ontbrak.’
2.
Rekwirante heeft het verweer gevoerd dat zij moet worden vrijgesproken omdat zij de hier bedoelde zorgplicht niet in Nederland kan hebben geschonden, omdat aan de op haar rustende zorgplicht in dit geval moest worden voldaan in de Verenigde Staten omdat de passagier in de Verenigde Staten aan boord van het vliegtuig is gegaan waarmee hij Nederland is ingereisd. Daarom kan niet worden vast gesteld dat de verweten gedraging zich ‘in Nederland’ heeft voorgedaan.
3.
Het Hof heeft dat verweer verworpen en heeft daartoe overwogen:
‘De verdachte wordt verweten dat door haar tussenkomst een vreemdeling binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. Gelet hierop is het hof van oordeel dat Schiphol mede als plaats van het delict kan worden beschouwd, nu het delict eerst bij binnenkomst in Nederland is voltooid’.
4.
Allereerst zij opgemerkt dat artikel 4 lid 5 Vreemdelingenwet een bijzondere extraterritoriale rechtsmacht vestigt voor de niet-Nederlandse vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan schending van de in artikel 4 lid 1 Vreemdelingenwet 2000 neergelegde zorgplicht. Deze bepaling zou overbodig zijn als moet worden aangenomen, zoals het Hof doet, dat iedere schending van de zorgplicht van 4 lid 1 Vreemdelingenwet 2000 in het buitenland pas voltooid is in Nederland, zodat Nederland in die gevallen altijd rechtsmacht zou hebben. Dat is niet het geval en daarom was het nodig om die rechtsmacht expliciet te vestigen in artikel 4 lid 5 Vreemdelingenwet 2000.
5.
En waarom zou Nederland zonder die bijzondere rechtsmachtbepaling anders geen rechtsmacht hebben? Omdat het eventuele overtreden van de zorgplicht plaats vindt daar waar de adressant van de verplichting geacht wordt ‘de nodige maatregelen’ te nemen en ‘het toezicht te houden dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd’. En als die adressant een buitenlander is die aan die zorgplicht in het buitenland onvoldoende vorm geeft, bestaat er niet automatisch rechtsmacht in Nederland omdat de overtreding in dat geval niet (ook) in Nederland plaats vindt.
6.
De minister gaf bij de implementatie van artikel 26 SUO in de Nederlandse wetgeving aan:
‘Aangezien het bij het voorgestelde artikel 6 tweede lid, van de Vreemdelingenwet gaat om een zuiver formeel delict, is het ook niet mogelijk het territorialiteitsbeginsel te activeren via de zogenaamde leer van het ‘constitutieve gevolg’, dat wil zeggen: dat het feit geacht wordt mede in Nederland begaan te zijn, indien het door de wet verboden gevolg hier te lande intreedt of zich hier te lande mede doet gevoelen. Wij wezen er reeds op dat artikel 6, tweede lid, van de Vreemdelingenwet geen gevolgshandeling bevat’.1.
7.
Schending van de zorgplicht kan ook plaats vinden zonder dat een vreemdeling zonder documenten is ingereisd:
‘Het gaat dus om vervoerders die vreemdelingen aan een buitengrens of binnen het grondgebied plegen te brengen en die niet voldoende diligent zijn, ongeacht of daardoor (concreet bepaald naar handeling, tijd en plaats) een documentloze inreis heeft plaats gehad. Gebrek aan diligentie kan immers onder omstandigheden aantoonbaar zijn, ook al heeft nog geen documentloze inreis (daardoor) plaatsgehad. Het artikel beoogt een algemene preventieve strekking te hebben’.2.
8.
Als de zorgplicht wordt geschonden dan vindt dat dus plaats in het land waar de benodigde maatregelen hadden moeten zijn genomen en waar het toezicht is uitgeoefend — de schending is niet eerst voltooid door de inreis van een onvoldoende gedocumenteerde vreemdeling hier te lande.
Middel II
Schending van het recht in het bijzonder van artikel 6, tweede lid EVRM en artikel 4, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 en/of verzuim van vormen aangezien het Hof ten onrechte en op onjuiste gronden het verweer van [rekwirante] Inc. (hierna: rekwirante) heeft verworpen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en daartoe heeft overwogen dat het resultaat van haar inspanningen onvoldoende is geweest zodat van afwezigheid van alle schuld geen sprake kan zijn, terwijl op rekwirante geen resultaats- doch slechts een inspanningsverplichting rustte, althans is de motivering van het Hof innerlijk tegenstrijdig en daarmee onbegrijpelijk aangezien het Hof heeft overwogen dat in het midden kan blijven of hier sprake is van een inspannings-, dan wel resultaatsverplichting terwijl het Hof tevens heeft geoordeeld dat rekwirante grote inspanningen heeft verricht om aan de op haar rustende zorgverplichting te voldoen maar dat de door rekwirante genomen maatregelen kennelijk niet voldoende zijn geweest waarmee het Hof de zorgverplichting heeft uitgelegd als een resultaatsverplichting, zodat het arrest van het Hof in strijd is met het recht althans niet naar de eisen van de wet althans onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.
Rekwirante is op 9 juni 2015 door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld wegens het overtreden van het bepaalde in artikel 4 eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000. Deze bepaling legt op de vervoerder van reizigers de verplichting op de nodige maatregelen te nemen en het toezicht te houden dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd om te voorkomen dat reizigers binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht zonder dat zij in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding.
2.
Rekwirante heeft ten overstaan van het Gerechtshof (onder andere) ter zake afwezigheid van alle schuld bepleit. Blijkens de pleitnotities van de raadsvrouwe3. is hiertoe aangevoerd —kort zakelijk weergegeven en voor zover relevant— dat de in artikel 4 eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 bedoelde zorgverplichting een inspanningsverplichting betreft en dat rekwirante al het mogelijke heeft gedaan om aan die inspanningsverplichting te voldoen.4. Dit standpunt is onderbouwd met juridische argumenten en door feiten en omstandigheden.
3.
Het Hof heeft het verweer van rekwirante verworpen en daartoe overwogen:
‘In het midden kan blijven of hier sprake is van een inspannings-, dan wel resultaatsverbintenis. Uit het onderzoek is weliswaar gebleken dat [rekwirante] grote inspanningen heeft verricht om aan de op haar rustende zorgverplichting te voldoen, zoals aanpassingen van de bedrijfsvoering, opleiding van haar medewerkers, informatievoorziening aan haar medewerkers, etc om overtreding te voorkomen, desalniettemin is het hof van oordeel dat dit onvoldoende is voor afwezigheid van alle schuld. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat het onderhavige feit relatief eenvoudig was te ondervangen nu in het Irakees nationale paspoort van de verdachte geen enkel (Schengen) visum was aangebracht. De door [rekwirante] genomen maatregelen zijn kennelijk niet voldoende geweest. Dat [rekwirante] veel passagiers naar Nederland of via Nederland naar andere landen vervoert, maakt dit niet anders.’
4.
In artikel 4 Vreemdelingenwet wordt de bedoelde zorgplicht omschreven als ‘het nemen van de nodige maatregelen’ en ‘het redelijkerwijs te vorderen toezicht’. Deze formulering laat de mogelijkheid open dat er een situatie kan bestaan waarin de verdachte niet voldoet aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, onder a of b van de Schengengrenscode of aan artikel 3 eerste lid, onder a Vreemdelingenwet 2000, terwijl wel is voldaan aan de zorgverplichting omdat de verdachte de nodige maatregelen heeft genomen en het toezicht heeft gehouden dat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. De gebruikte terminologie duidt er op dat de wetgever de intentie heeft gehad om deze zorgplicht in te kleden als een inspanningsverplichting en niet als een resultaatsverplichting.
5.
De in het huidige artikel 4, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 neergelegde zorgplicht is gebaseerd op artikel 26 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO)5. en op Richtlijn 2001/51/EG van 28 juni 2001.6. In artikel 26 SUO verbonden de overeenkomstsluitende partijen (de Schengenlanden) zich ertoe (voor zover hier relevant) in hun nationale wetgeving op te nemen:
‘De vervoerder is verplicht de nodige maatregelen te treffen om zich ervan te vergewissen dat de per luchtvaartuig of per schip vervoerde vreemdeling in het bezit is van de voor binnenkomst op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen vereiste reisdocumenten’.
6.
Tevens verbonden de overeenkomstsluitende partijen zich te dien aanzien sancties in te voeren. De regering stipuleerde in zijn nader rapport bij de SUO-Goedkeuringswet dat Nederland ervoor had gekozen dit te vertalen in strafrechtelijke sancties in het kader van een in het leven geroepen zorgplicht voor de vervoerders.
7.
In het nader rapport is over de invulling van de betreffende zorgplicht het volgende opgenomen:
‘Dat betekent dat deze zorgplicht nooit absoluut moet worden genomen. Het gaat om wat van een vervoerder in redelijkheid te verwachten is op het punt van documentencontrole. Dat rechtspolitieke redelijkheidsmoment is verdisconteerd in de bestanddelen ‘nodige maatregelen’ en ‘redelijkerwijs te vorderen toezicht’. Verder betekent deze aansluiting bij de commune strafrechtelijke beginselen dat de strafbaarheid alleen kan intreden als de schending van deze zorgplicht gepaard gaat van voldoende wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid aan de zijde van de vervoerder. Hieruit volgt weer dat, niet in ieder geval, waarin door tussenkomst van de vervoerder een documentloze vreemdeling hier te lande inreist vanuit een derde Staat strafbaarheid gegeven is, ook niet als aantoonbaar is, dat de vervoerder wist dat de passagier de vereiste documenten niet bezat’.7.
8.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid kan alleen intreden ingeval van verzuim:
‘om de ‘nodige maatregelen te nemen en bet redelijkerwijs te vorderen toezicht te houden om te voorkomen dat daarbij door de vreemdeling niet wordt voldaan aan de in het eerste lid genoemde vereisten’. Het gaat dus om een omissiedelict; de gedraging bestaat uit niet-doen of anders gezegd, uit schuldige nalatigheid. Het gaat om een omissie, waarvoor de dader in zeker opzicht verwijt te maken valt (al kan de nalatigheid in andere opzichten verontschuldigend zijn of zelfs gerechtvaardigd).’8.
9.
Tijdens de gelijktijdige behandeling in de Eerste Kamer van de SUO-Goedkeuringswet en de Implementatiewet legde de minister nog eens uit dat de redactie van artikel 26 eerste lid onder b van de SUO van dien aard is dat partijen gehouden zijn slechts een formele inspanningsverplichting te leggen op de schouders van de vervoerder. Partijen zijn volgens de minister dus niet overeengekomen:
‘de vervoerder reeds aansprakelijk te stellen op basis van het enkele feit dat een vreemdeling door tussenkomst van de vervoerder ‘documentloos’ het Schengen-rechtsgebied is ingereisd. De vervoerder moet in dit opzicht enig verwijt treffen, in die zin, dat hij onachtzaam is geweest of nalatig met betrekking tot het treffen van adequate voorzorgsmaatregelen’.9.
10.
Het gaat met andere woorden om de zorgplicht en niet om het antwoord op de vraag of een vreemdeling al dan niet zonder documenten is ingereisd. Artikel 4 lid 1 Vreemdelingenwet (artikel 6 lid 2 eerste volzin Vreemdelingenwet, oud) bevat geen gevolgshandeling. In de Memorie van Antwoord bij de Implementatiewet benadrukte de minister dat:
‘Het gaat dus om vervoerders die vreemdelingen aan een buitengrens of binnen het grondgebied plegen te brengen en die niet voldoende diligent zijn, ongeacht of daardoor (concreet bepaald naar handeling, tijd en plaats) een documentloze inreis heeft plaats gehad. Gebrek aan diligentie kan immers onder omstandigheden aantoonbaar zijn, ook al heeft nog geen documentloze inreis (daardoor) plaatsgehad. Het artikel beoogt een algemene preventieve strekking te hebben. Daarom kozen wij niet voor een materiële omschrijving en lieten wij een oorzakelijkheidsrelatie in zoverre weg’.10.
11.
Met andere woorden: niet iedere documentloze inreis betekent automatisch een schending van de zorgplicht.
12.
In artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen wordt de vervoerder slechts een inspanningsverplichting opgelegd. Er is geen sprake van een resultaatsverplichting:
‘Volgens de luid van het artikel is immers de vervoerder slechts gehouden de nodige maatregelen te treffen om zich ervan te vergewissen dat de per luchtvaartuig of per schip vervoerde vreemdeling in het bezit is van de voor binnenkomst op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen vereiste reisdocumenten’.11.
En dat heeft volgens de minister consequenties voor de implementatie van deze bepaling in de Nederlandse wetgeving:
‘Dat beperkt ons in de strafrechtelijke normstelling. Wij zijn, op grondslag van de Uitvoeringsovereenkomst- en die implementeren wij thans- verplicht ons te beperken tot een delictsomschrijving waarbij de gedraging formeel wordt omschreven. Wij zagen dus af van een materieel delict, waarbij ten aanzien van de vervoerder een resultaatsverbintenis wordt aangenomen, in de vorm van een verplichting om aan de Nederlandse autoriteit hetzij het reisdocument in originali, hetzij in afschrift over te leggen’.12.
13.
Niet iedere inreis zonder geldige documenten leidt dus automatisch tot een schending van de zorgplicht. De minister benadrukte dat nogmaals recenter bij de behandeling van de Aanpassing van de Vreemdelingenwet 2000 aan richtlijn 2001/51/EG van 28 juni 200113.:
‘Wanneer een ambtenaar belast met grensbewaking wordt geconfronteerd met een vreemdeling die Nederland (dan wel het Schengengebied) wenst in te reizen doch niet beschikt over de daarvoor vereiste documenten zal hij een onderzoek instellen om vast te stellen door welke maatschappij betrokkene is aangevoerd. Wanneer de ambtenaar vervolgens tot de conclusie komt dat die vervoerder zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd, zal proces-verbaal jegens de vervoerder worden opgemaakt’.14.
14.
De enkele constatering dat er geen visum aanwezig is, is onvoldoende. Los van die constatering zal moeten worden vast gesteld of de vervoerder al dan niet zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd.
15.
Rekwirante is van mening, anders dan uw Raad en de advocaat-generaal meenden in het arrest van uw Raad (en in de daaraan voorafgaande conclusie) van 11 juli 200015., dat de parlementaire geschiedenis niet per se noopt tot de conclusie dat de wetgever ervan is uitgegaan dat voor bewezenverklaring van de hier aan de orde zijnde zorgplicht weliswaar nalatigheid van de vervoerder vereist is, maar dat die als aanwezig verondersteld mag worden wanneer door tussenkomst van een vervoerder een vreemdeling zonder het vereiste visum Nederland wordt binnengebracht.
16.
Advocaat-generaal Fokkens vond dat redelijk, omdat de situatie dat vreemdelingen niet over de vereiste papieren beschikken een ernstige aanwijzing oplevert dat er niet deugdelijk gecontroleerd is en dat onder die omstandigheden van de vervoerder mag worden verwacht dat deze geargumenteerd aanvoert dat van zijn kant de nodige maatregelen etc. zijn genomen om dit te voorkomen. Dat kan de advocaat-generaal in zijn algemeenheid worden toegegeven. Hij gaat echter een stap verder. Het zou volgens hem onredelijk zijn om de met opsporing belaste autoriteiten te verplichten vast te stellen op welke wijze in het concrete geval de voorgeschreven controle is uitgevoerd en of de genomen maatregelen toereikend waren. Maar het is net zo onredelijk om dat in voorkomende concrete gevallen van de vervoerder te verwachten.
17.
In tegenstelling tot de onderhavige zaak, was in genoemd arrest van 11 juli 2000 bovendien sprake van aanvullend bewijs ten aanzien van de zorgplichtschending. Dit bewijs werd volgens de Hoge Raad dan ook terecht door de rechtbank aangemerkt als redengevend voor de bewezenverklaring omdat dit licht wierp op de wijze waarop de verdachte de inhoud van haar uit artikel 6, tweede lid, Vreemdelingenwet (oud) voortvloeiende zorgverplichting had opgevat. Uit een intern faxbericht en een verklaring van een vertegenwoordiger van de betreffende luchtvaartmaatschappij was namelijk naar voren gekomen dat deze luchtvaartmaatschappij haar commerciële belangen zwaarder liet wegen dan haar zorgplicht.16.
18.
Rekwirante houdt er een ander beleid op na. Het is haar te doen om een zo volledig mogelijke compliance. Zij streeft een ‘0 passagier-doelstelling’ na. Uit de pleitnotities die bij het hoger beroep over zijn gelegd, is af te leiden dat het compliance percentage zeer dicht tegen de 100 % aanligt en dat dit percentage elk jaar stijgt.17.
19.
De realiteit is bovendien dat in de praktijk een 100 % score nooit gehaald zal worden. Daarom kon een convenant bestaan (het zogenaamde Memorandum of Understanding) tussen de KLM en de Nederlandse Staat waarin was overeengekomen dat de KLM aan haar zorgplicht werd geacht te hebben voldaan en daarom in voorkomende gevallen van onvoldoende gedocumenteerde inreis niet zou worden vervolgd, als het aantal onvoldoende gedocumenteerde inrei-zigers binnen een (beperkte) bandbreedte zou blijven. Dit onderstreept nog eens dat de zorgplicht een inspanningsverplichting betreft.
20.
Het kan niet zo zijn dat rekwirante geen enkele mogelijkheid wordt gelaten zich te disculperen. Met de wijze waarop het Hof uitleg geeft aan de zorgplicht in de onderhavige zaak is aan rekwirante onvoldoende ruimte gelaten om tegenbewijs te leveren. In EHRM 7 oktober 1988, NJ 1991/351 (Salabiaku) heeft het Europses Hof de piketpaal geslagen dat delictsomschrijvingen geen onweerlegbare schuldpresumpties mogen bevatten. Het moet voor de verdachte mogelijk blijven om met behulp van zijn verdedigingsrechten een vermoeden van schuld te weerleggen.
21.
De overwegingen van het Hof in onderhavige zaak impliceren dat welke inspanningen de luchtvaartmaatschappij zich ten aanzien van de controle op reisdocumenten ook getroost, te allen tijde een veroordeling zal volgen als het resultaat is dat een inreis heeft plaatsgevonden in het Schengengebied door een passagier zonder Schengenvisum. In de redenering van het Hof is het voldoen aan de zorgplicht een resultaatsverplichting in plaats van een inspanningsverplichting. De veronderstelde mogelijkheid voor de vervoerder om aan te tonen welke maatregelen zij treft of heeft getroffen blijkt bij het Hof slechts een lege huls te zijn. Dit is strijdig met de wettelijke regeling alsmede met artikel 6 EVRM en de daarop gebaseerde Straatsburgse jurisprudentie.
22.
Het Hof had moeten toetsen of de vervoerder, gegeven de door de vervoerder genomen maatregelen, tekort is geschoten in zijn zorgverplichtingen en niet slechts of de genomen maatregelen (achteraf) al dan niet voldoende blijken te zijn geweest.
23.
Het Hof heeft vastgesteld dat de in artikel 4 lid 1 Vreemdelingenwet neergelegde zorgplicht een resultaatsverplichting inhoudt, hetgeen onjuist is gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling.
24.
Rekwirante is bovendien van mening dat de motivering van het Hof tegenstrijdig en derhalve onbegrijpelijk is door enerzijds te stellen dat in het midden kan blijven of hier sprake is van een inspannings- dan wel resultaatsverbintenis (het Hof zal bedoelen: inspannings- dan wel resultaatsverplichting) en anderzijds te overwegen dat de genomen maatregelen niet voldoende zijn geweest en er daarmee van uit te gaan dat het hier om een resultaatsverplichting gaat.
Belang
25.
Het belang dat rekwirante heeft bij deze cassatieklacht is evident. Rekwirante heeft ter zitting aan de hand van de over gelegde bijlagen uiteengezet welke maatregelen zij heeft genomen. Rekwirante heeft geavanceerde systemen operationeel voor de controle van reisdocumenten bij transfers (het Virtual Inconvenienced Passenger Expedited Rebooking System) en voor het waarschuwen en informeren van de gate medewerkers over de vereiste reisdocumenten op individueel niveau (de Single Network Application en IATA Timatic). Rekwirante heeft haar personeel intensief getraind en het aantal trainingen in de loop der tijd opgevoerd. Indien fouten worden geconstateerd worden additionele trainingen aangeboden. Rekwirante stuurt regelmatig alerts over wijzigingen en nieuwe ontwikkelingen alsmede herinneringen over de vereiste handelwijzen en ‘best practises’ rond aan het personeel. Checklists zijn geïmplementeerd (onder andere in het kader van de International Passenger Processing — Violation Prevention), medewerkers hebben toegang tot verschillende (online) handleidingen over visa, Schengen en ESTA en er is een Global Assistance Center waar medewerkers 24 uur per dag terecht kunnen met vragen over (problemen met) documenten. Incidenten worden geredresseerd naar de individuele personeelsleden en er is een ontslagdreiging bij recidive. Deze maatregelen hebben geleid tot een compliance percentage van 99,9952 % in 2014, derhalve van bijna 100 %.
26.
Al deze maatregelen vergen een grote inspanning van rekwirante en zij kosten veel geld. Het is voor rekwirante uiteraard van belang haar inspanningen beloond te zien. Maar meer nog dan dat is het van algemener belang dat uw Raad zich uitspreekt over de vraag of, en zo ja aan welke norm, getoetst moet worden of een vervoerder die (dergelijke) maatregelen neemt redelijkerwijs heeft voldaan aan de zorgplicht van artikel 4 lid 1 Vreemdelingenwet 2000, zodat hem in het voorkomende geval dat hij achteraf een niet juist gedocumenteerde reiziger blijkt te hebben vervoerd een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt, óf dat de rechter voor de bewezenverklaring kan volstaan met de constatering dat de maatregelen in het licht van het behaalde resultaat onvoldoende zijn gebleken zodat hem een dergelijk beroep nimmer toekomt.
27.
Als gebleken is dat een vervoerder geen (enkele) maatregelen neemt om te voorkomen dat reizigers zonder de vereiste documenten inreizen dan zal met de constatering dat een reiziger ongedocumenteerd is ingereisd, eenvoudig vast kunnen worden gesteld dat niet is voldaan aan de in artikel 4 lid 1 Vreemdelingenwet 2000 omschreven zorgplicht. Maar als, zoals het Hof doet, vast gesteld wordt dat door de vervoerder op dat vlak juist grote inspanningen zijn verricht om aan de zorgplicht te voldoen, dan kan daarmee niet worden volstaan.
28.
Door in het midden te laten of het hier om een resultaatsverplichting gaat of om een inspanningsverplichting alsmede door de door rekwirante verrichte inspanningen niet te toetsen aan de norm of zij daarmee aan haar zorgplicht heeft voldaan doch slechts in zijn algemeenheid te concluderen dat de maatregelen kennelijk niet voldoende zijn geweest, schept het Hof onzekerheid over de norm waar rekwirante en haar collegavervoerders aan moeten voldoen en biedt het arrest van het Hof derhalve niet de noodzakelijke duidelijkheid en rechtszekerheid en ontneemt het Hof de rechtszoekende de mogelijkheid zich in een voorkomend geval het hem bezwarende schuldvermoeden te weerleggen.
Op bovenvermelde gronden kan het arrest van het Hof niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. P.M. van Russen Groen, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, kantoorhoudende aan de Sophialaan 9 te (2514 JR) Den Haag, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster tot cassatie.
Den Haag, 8 oktober 2015
Mr. P.M. van Russen Groen
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 08‑10‑2015
Kamerstukken II 1991/92, 22 142, nr. 6, p. 17.
Idem.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft de raadsvrouw van rekwirant een schriftelijk stuk, inhoudende bijlage 1 tot en met 17 overgelegd. Tevens blijkt uit het proces-verbaal van de zitting dat door de raadsvrouw het woord tot verdediging is gevoerd aan de hand van aan het hof over gelegde pleitnotities waarvan de inhoud als ingevoegd geldt.
Pleitnotities in hoger beroep, randnummer 24–47.
Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, PbEG 2000, L 239.
PbEG 2001, L 187.
Kamerstukken II 1990/91, 22140, B (nader rapport), p. 30–31.
Idem, p. 31–32.
Kamerstukken I 1992/93, 22 140, 22 141, 22 142 en 22 207, nr. 52a, p. 18
Kamerstukken II 1991/92, 22 142, nr. 6, p. 17.
Idem, p. 19.
Idem.
PbEG 2001, L 187.
Kamerstukken II 2003/04, 29 016, nr.5.
HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002, 373 m.nt. C.A. Groenendijk.
HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002/373, r.o. 7.2–7.4. De verklaring hield onder meer in dat het ontbreken van een A-visum niet bij voorbaat een reden is om iemand te weigeren en dat dit samenhangt met de commerciële belangen van de luchtvaartmaatschappij. Deze verklaring over het beleid van deze luchtvaartmaatschappij werd in de fax bevestigd. Zie de conclusie van A-G Fokkens bij HR 11 juli 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA6456, nr. 40.
Pleitnotities in hoger beroep, randnummer 31–32.