Rb. Den Haag, 19-06-2018, nr. 09/230564-17; 18/830
ECLI:NL:RBDHA:2018:7487
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-06-2018
- Zaaknummer
09/230564-17; 18/830
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:7487, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑06‑2018; (Beschikking)
Uitspraak 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Gegrondverklaring bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, betreft minderjarige.
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/230564-17
Kenmerk RK: 18/830
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:
[bezwaarde] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. N.J.R.M. Elings, adres: 2e Sweelinckstraat 90 B, 2517 GZ Den Haag,
tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit bezwaar op 5 juni 2018 in raadkamer behandeld.
Bezwaarde, bijgestaan door mr. N.J.R.M. Elings, is in raadkamer gehoord.
De ouders van bezwaarde zijn in raadkamer verschenen.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van de uitzonderingsgronden ‘aard van het misdrijf’ en ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan’, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA. Het doel van de Wet DNA is – kort gezegd – het opsporen van strafbare feiten. Er is sprake van problematiek bij bezwaarde, waarvoor hij de noodzakelijke hulpverlening ontvangt. Hierdoor is de kans op recidive juist groter dan bij een gemiddeld persoon. Voorts blijkt uit de bewezenverklaring dat de rol van bezwaarde bij het incident meer dan miniem was. Tot slot maakt de Wet DNA geen onderscheid tussen meerder- en minderjarigen.
De raadsvrouw heeft in raadkamer geconcludeerd tot gegrondverklaring van het bezwaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van de uitzonderingsgrond ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan’, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA. Bezwaarde was ten tijde van het plegen van de delicten slechts vijftien jaar oud en kampte destijds – overigens nog steeds – met persoonlijke problematiek. De mededader was de enige vriend van bezwaarde en bezwaarde heeft zich om die reden ook niet van hem gedistantieerd. Bezwaarde heeft het onder 1 bewezenverklaarde niet feitelijk gepleegd; hij stond er slechts bij en keek ernaar. Daarbij is er geen kans op recidive, omdat bezwaarde voor het overige geen feiten op zijn strafblad heeft staan, zich niet meer inlaat met de mededader en begeleiding op persoonlijk vlak ontvangt. Tot slot zou bezwaarde, indien hij volwassen was geweest, waarschijnlijk een geldboete opgelegd hebben gekregen en was geen bevel tot afname van zijn DNA-materiaal uitgevaardigd.
Beoordeling van het bezwaar
Bezwaarde is bij uitspraak van 19 januari 2018 door de kinderrechter van deze rechtbank ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging vergezeld van bedreiging met geweld, medeplegen van het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het bezwaar.
Bij bezwaarde is, ingevolge het bevel van de officier van justitie van 20 februari 2018, op 26 maart 2018 op grond artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA, celmateriaal afgenomen.
Blijkens een daarvan opgemaakte akte is het bezwaarschrift op 8 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Het bezwaarschrift is dus tijdig ingekomen.
Het DNA-profiel van bezwaarde is nog niet bepaald.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de tekst van artikel 2, eerste lid, juncto artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet DNA, van een ieder die is veroordeeld tot een gevangenisstraf of taakstraf voor het begaan van een misdrijf zoals genoemd in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering DNA-materiaal dient te worden afgenomen.
De rechtbank stelt vast dat de misdrijven van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit jo. artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, waarvoor bezwaarde is veroordeeld, vallen onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Voorts stelt de rechtbank vast dat bezwaarde voor het begaan van deze misdrijven is veroordeeld tot een taakstraf. Aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, juncto artikel 1, eerste lid, onder c van de Wet DNA is daarmee voldaan.
De Wet DNA kent de uitzonderingsbepaling dat geen DNA-onderzoek zal plaatsvinden, indien het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Over de reikwijdte van deze uitzonderingsgrond heeft de Hoge Raad op 13 mei 2008 twee arresten gewezen (ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234) en bepaald dat er geen plaats is voor een verdere belangenafweging dan toetsing aan de twee, beperkt uit te leggen, uitzonderingen die artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA, behelst.
De rechtbank stelt vast dat de uitzonderingsgrond ‘aard van het misdrijf’ niet van toepassing is.
Ten aanzien van de uitzonderingsgrond ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan’ overweegt de rechtbank dat de persoon van bezwaarde een rol kan spelen. Hoewel er geen reden is voor een generieke uitzondering voor minderjarigen, kan de leeftijd van een veroordeelde wel degelijk van belang zijn. Uit het dossier is gebleken dat bezwaarde ten tijde van het plegen van de delicten in 2017 net vijftien jaar oud was. Uit het verhandelde in raadkamer is gebleken dat bezwaarde zich op dat moment in een moeilijke periode bevond, waardoor zich problemen op persoonlijk vlak hebben ontwikkeld. De rechtbank acht het tegen deze achtergrond niet onaannemelijk dat bezwaarde zich liet meeslepen door zijn – toenmalige – vriend. Uit het dossier – in het bijzonder de verklaringen van beide aangevers – volgt dat bezwaarde zelf geen handelingen heeft uitgevoerd, maar er slechts bij stond en ernaar keek. Bezwaarde is nooit eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en is ook sinds de veroordeling in de onderhavige strafzaak niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden dienen, naar het oordeel van de rechtbank, de feiten waarvoor bezwaarde is veroordeeld als een incident te worden beschouwd. De rechtbank neemt in dit kader ook in overweging dat bezwaarde vrijwillig begeleiding ontvangt op persoonlijk vlak en dat deze begeleiding hem niet ter voorkoming van recidive is opgelegd.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van bezwaarde kan dus niet van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de raadsvrouw voor het overige geen bespreking.
Concluderend zal de rechtbank het bezwaarschrift gegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. R.G.C. Veneman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier, en uitgesproken ter zitting van 19 juni 2018.