Hof 's-Gravenhage, 02-11-2011, nr. 200.087.150.01
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5705, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
02-11-2011
- Magistraten
Mrs. Stille, Mink, Van der Burght
- Zaaknummer
200.087.150.01
- LJN
BU5705
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5705, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 02‑11‑2011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:39, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 02‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Erfrecht; einde executele.
Mrs. Stille, Mink, Van der Burght
Partij(en)
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAZARS BEWIND & EXECUTELE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIADUIN ADVIEZEN B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
verzoekers in hoger beroep,
hierna tezamen te noemen: de bewindvoerders,
advocaat mr. M.M. Tuijtel te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [X],
advocaat mr. P.A. Ruig te 's‑Gravenhage.
Als belanghebbende zijn opgeroepen:
- 1.
[moeder1],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [A],
- 2.
[moeder2],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [Z],
hierna gezamenlijk ook te noemen: de moeders,
- 3.
[jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de zoon,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de belanghebbenden,
advocaten mrs. W. de Vries te 's‑Gravenhage, H.A. de Savornin Lohman en S.C.M. van Thiel, beiden te Amsterdam.
Procesverloop in hoger beroep
De bewindvoerders zijn op 10 mei 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 april 2011 van de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie 's‑Gravenhage (hierna te noemen: de kantonrechter), en hebben bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking (hierna ook: de bestreden beschikking) ingediend.
Bij beschikking van dit hof van 22 juni 2011 is het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen. De beslissing betreffende de proceskostenveroordeling is aangehouden.
[X] heeft op 15 juli 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De belanghebbenden hebben op 26 augustus 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
De bewindvoerders hebben op 29 augustus 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de bewindvoerders:
- —
op 24 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 7 juni 2011 een brief van 6 juni 2011 met bijlagen;
- —
op 9 juni 2011 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 30 augustus 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van [X]:
- —
op 26 augustus 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 30 augustus 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 9 september 2011, tezamen met de zaak met nummer 200.087.157/01, mondeling behandeld.
Verschenen zijn ter zitting:
- —
prof. dr. F. Sonneveldt en mr. B.F.M. Knüppe namens respectievelijk Mazars Bewind & Executele B.V. en Viaduin Adviezen B.V., beiden bijgestaan door mr. M.M. Tuijtel te Rotterdam;
- —
de heer [X], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede door mr. G.S.A.J. Koot-Kuis en mr. A.H. Westendorp, beiden te 's‑Gravenhage;
- —
mevrouw [moeder2], bijgestaan door de advocaten van de belanghebbenden.
Zowel partijen als belanghebbenden hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
Procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
- —
bepaald dat de executele eindigt op 1 juli 2011;
- —
verstaan dat [X] als executeur, en de moeders als wettelijk vertegenwoordigers van de erfgenamen, binnen veertien dagen na 1 juli 2011 een akte einde executele ondertekenen ten overstaan van notaris mr B.H. Dyserinck, zoveel mogelijk overeenkomstig het door deze notaris eerder opgestelde concept, met dien verstande dat omtrent decharge de clausule wordt opgenomen dat decharge wordt verleend mits later niet blijkt van handelingen die een redelijk bekwaam executeur niet had mogen verrichten;
- —
vastgesteld dat [X] vanaf 1 juli 2011 in functie is als vereffenaar en in die hoedanigheid de werkzaamheden van vereffenaar uitvoert;
- —
bepaald dat [X] als vereffenaar elke drie maanden, voor het eerst op 1 oktober 2011, schriftelijk de voortgang van de vereffening, waaronder begrepen een overzicht van de door of namens hem bestede uren zal rapporteren aan de kantonrechter.
Alle nadere beslissingen zijn aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen gronden tegen zijn aangevoerd.
Beoordeling van het principale en het incidentele hoger beroep
1.
In geschil zijn onder meer ter zake van de nalatenschap van [Y], geboren te [woonplaats] [in] 1960 en overleden te [woonplaats] op [in] 2003: de datum waarop de executele over de nalatenschap is geëindigd en de vraag of vereffening van toepassing is op de nalatenschap.
2.
De bewindvoerders verzoeken, zoveel mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
- —
de bestreden beschikking te vernietigen; en, naar het hof begrijpt: opnieuw beslissende,
- —
te bepalen dat de executele over de nalatenschap van [Y], geboren te [woonplaats] [in] 1960 en overleden te [woonplaats] op [in] 2003, op 31 december 2009 is geëindigd en dat vanaf die datum geen executeurs meer in functie zijn; en
- —
te bepalen dat geen sprake zal zijn van vereffening van de nalatenschap van [Y] voornoemd; en
- —
[X] te bevelen om alle zich in zijn macht bevindende goederen die behoren tot de nalatenschap van [Y], voornoemd, alsmede de volledige administratie van deze nalatenschap, binnen twee dagen na dagtekening van deze beschikking in handen te stellen van de bewindvoerders over deze nalatenschap, alsmede alle medewerking te verlenen en al datgene te doen wat noodzakelijk is om de bewindvoerders in staat te stellen hun taak als zodanig uit te oefenen, zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per dag of dagdeel dat niet aan dit bevel wordt voldaan; en
- —
[X], voornoemd, te bevelen om, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- binnen veertien dagen na dagtekening van de te dezen te geven beschikking:
- 1.
aan de bewindvoerders rekening en verantwoording af te leggen over zijn werkzaamheden als executeur in de periode van executele, zijnde de periode van 24 november 2003 tot en met 31 december 2009; en
- 2.
aan de rechthebbenden en de bewindvoerders rekening en verantwoording af te leggen over zijn werkzaamheden in de periode van 1 januari 2010 tot het moment waarop hij de administratie en de overige goederen van de nalatenschap zal hebben overgedragen; en
- —
[X], voornoemd, te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.
[X] bestrijdt het beroep en verzoekt het hof in het principaal appel de bewindvoerders niet-ontvankelijk te verklaren in het door hen ingestelde hoger beroep, althans de vorderingen van de bewindvoerders af te wijzen, dit met bekrachtiging van de bestreden beschikking en met veroordeling van de bewindvoerders in de kosten van het geding.
4.
In incidenteel appel verzoekt [X] de bestreden beschikking te vernietigen in zoverre het betreft de datum van het eindigen van de executele van [X] en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de datum van het einde van de executele(-afwikkelingsbewind) te bepalen op de datum uur en minuut van verdeling van de nalatenschap en toedeling van de erfdelen aan de erfgenamen tezamen met hun testamentaire beschermingsbewindvoerders.
5.
De bewindvoerders verzetten zich tegen het incidenteel appel en verzoeken het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[X] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel, althans dit appel en de daarin gedane verzoeken af te wijzen; en
[X] te veroordelen in de kosten van het geding in incidenteel appel.
6.
De belanghebbenden verzetten zich tegen het incidenteel appel.
Positie bewindvoerders
7.
Het hof zal allereerst ingaan op het door [X] ter zitting in hoger beroep ingenomen standpunt dat de bewindvoerders niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden indien en voor zover zij namens het bewind menen op te treden. [X] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat volgens het testament van erflater ten aanzien van het bewind drie bewindvoerders zullen optreden die slechts gezamenlijk bevoegd zijn te handelen. Nu slechts twee van de drie bewindvoerders in rechte optreden, kunnen zij niet namens het bewind, maar uitsluitend op persoonlijke titel optreden, aldus [X].
8.
Het hof overweegt dat in onderhavige zaak sprake is van een testamentair bewind. De erflater heeft bij uiterste wilsbeschikking van 31 augustus 1999 zijn kinderen, tezamen en voor gelijke delen, tot erfgenamen benoemd en heeft al hetgeen de afstammelingen uit zijn nalatenschap verkrijgen onder bewind gesteld Dit bewind is aangevangen op het tijdstip van het overlijden van de erflater.
9.
De uiterste wilsbeschikking bepaalt in artikel 13 van hoofdstuk V dat ten aanzien van het bewind drie bewindvoerders zullen optreden die slechts gezamenlijk bevoegd zijn te handelen. Voorts bepaalt artikel 14 van hoofdstuk V van de uiterste wilsbeschikking dat, indien en zodra één bewindvoerder defungeert de overblijvende bewindvoerders binnen twee maanden een opvolger zullen benoemen. Indien de overblijvende bewindvoerders niet in onderling overleg tot een keuze geraken met betrekking tot de te benoemen derde bewindvoerder, wordt de beslissing daaromtrent aan de bevoegde kantonrechter opgedragen. Tot de benoeming van de opvolger blijven de overblijvende bewindvoerders bevoegd gezamenlijk te handelen.
10.
Niet is betwist dat na het ontslag van [X] als bewindvoerder inmiddels een derde bewindvoerder, de heer C.J. Vriesman, is benoemd, dat diens fungeren is aangevangen door het aanvaarden van zijn benoeming en dat deze instemt met het door de bewindvoerders voeren van de procedure in hoger beroep. Het hof is derhalve van oordeel dat daarmee is voldaan aan het in de uiterste wil gestelde vereiste dat de bewindvoerders slechts gezamenlijk bevoegd zijn te handelen, onverminderd de bevoegdheid van de overblijvende bewindvoerders om tot het moment van de benoeming van de opvolger, gezamenlijk te handelen. De bewindvoerders kunnen dan ook ontvangen worden in hun hoger beroep.
Hoor en wederhoor
11.
De bewindvoerders stellen zich op het standpunt dat de bestreden beschikking op onregelmatige wijze tot stand is gekomen. Zij voeren daartoe aan dat de kantonrechter de door [X] bij brieven van 15 maart 2011 en 4 april 2011 ingediende vier nieuwe verzoeken niet had mogen behandelen op de zitting van 22 maart 2011, nu die zitting voorzien was voor de behandeling van geheel andere onderwerpen. De door [X] ingediende nieuwe verzoeken verschillen fundamenteel van zijn eerdere verzoek om rekening en verantwoording te mogen afleggen. Overigens is met betrekking tot het verzoek van [X], tot vereffenaar benoemd te worden, gedaan bij brief van 4 april 2011, in het geheel geen mondelinge behandeling geweest, aldus de bewindvoerders. Daarbij komt nog, zo stellen de bewindvoerders, dat de kantonrechter in het geheel geen aandacht heeft besteed aan hun stellingen en argumenten, naar voren gebracht bij brief van 18 april 2011. Deze brief was de enige gelegenheid om op de nieuwe stellingen en verzoeken van [X] te reageren. De bewindvoerders concluderen dan ook dat het toelaten van de nieuwe stellingen en verzoeken van [X] is gehandeld in strijd met een goede procesorde.
12.
[X] stelt dat de kantonrechter niet heeft beslist op zijn verzoeken gedaan in de brieven van 15 maart 2011 en 4 april 2011. De kantonrechter heeft slechts geconstateerd dat een wettelijke verplichting tot vereffening bestaat en dat het testament bepaalt dat de taak van de executeur mede omvat de vereffening van de boedel.
13.
Voor zover er al sprake zou zijn van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, dan wel of mede van andere processuele verzuimen, deze schending dan wel of tevens andere processuele verzuimen naar het oordeel van het hof in hoger beroep zijn hersteld, nu de bewindvoerders in hoger beroep alsnog hebben kunnen reageren op de door [X] ingediende verzoeken. Gegrondbevinding van (uitsluitend) deze grond kan er niet toe leiden dat de beschikking wordt vernietigd. Gelet hierop hebben de bewindvoerders geen belang bij een beoordeling van de daarop betrekking hebbende grond. Het hof gaat daarom aan deze grond voorbij.
14.
Het hof zal voorts overgaan tot beoordeling van het incidenteel appel en de tweede grond van de bewindvoerders, betrekking hebbende op de datum van het einde van de executele, nu deze voor de beoordeling het meest verstrekkend is.
Datum einde executele
15.
De bewindvoerders stellen zich op het standpunt dat de kantonrechter, door te oordelen dat een einddatum van de executele in het verleden niet in het belang van de boedel is in verband met de rechtszekerheid van de door [X] als executeur verrichte handelingen en dat daarom de einddatum van de executele wordt bepaald op 1 juli 2011, heeft miskend dat onherroepelijk vaststaat dat de executele is geëindigd per 31 december 2009. Deze executele is volgens de bewindvoerders op twee zelfstandige wijzen geëindigd. Partijen hebben op 23 juni 2010 overeenstemming bereikt over het einde van de executele per 31 december 2009 en de kantonrechter heeft ter zitting op 23 juni 2010 bij mondelinge beschikking bepaald dat de executele eindigde per 31 december 2009. [X] heeft het einde van de executele en zijn executeurschap schriftelijk bevestigd in een tweetal e-mails gedateerd 30 juni 2010 en 15 juli 2010. Overigens is [X], volgens de bewindvoerders, de afspraken gemaakt op 23 juni 2010 niet aangegaan onder een onjuiste voorstelling van zaken. Het wrakingsverzoek tegen de kantonrechter Loesberg, alsmede de aangifte tegen de bewindvoerders, zijn daartoe onvoldoende, aldus de bewindvoerders. Voorts stellen de bewindvoerders dat de rechtszekerheid juist niet gediend is met een einddatum van de executele anders dan 31 december 2009. Zij voeren daartoe aan dat partijen bij het maken van afspraken op 23 juni 2010 dat de executele per 31 december 2009 zou eindigen onder ogen hebben gezien dat die datum in het verleden lag, doch dat er diverse redenen waren een datum in het verleden te kiezen. Bovendien, zo betogen de bewindvoerders, stond het partijen vrij de datum van 31 december 2009 overeen te komen, nu de wet geen formele eisen stelt aan het einde van een executele en zich niet verzet tegen een einddatum in het verleden.
16.
[X] stelt zich op het standpunt dat de beëindiging van de taken betreffende de executele niet uitdrukkelijk betekent dat ook het beheer van de nalatenschap beëindigd zou zijn. De datum van 31 december 2009 werd uitsluitend gekozen omdat deze samenviel met het einde van de boekjaren van de vennootschappen, die tot de nalatenschap van de erflater behoren. [X] stelt dat er een geschil ontstond over het moment van daadwerkelijke overdracht van het beheer en de afgifte van de goederen van de nalatenschap aan het bewind. [X] stelt dat dit bewerkstelligd zou worden door middel van het passeren van de akte einde executele en de bewindvoerders waren van mening dat de overdracht geacht werd per 1 januari 2010 te zijn uitgevoerd zonder dat daartoe de akte gepasseerd hoefde te worden. Voor zover de taken van de executele beëindigd zouden zijn zou dit inhouden dat hij nog taken had te vervullen als vereffenaar/afwikkelingsbewindvoerder en niet als bewindvoerder op grond van artikel 4:155 lid 1 BW, zo betoogt [X]. Voorts voert [X] nog aan dat de ter zitting van 23 juni 2010 gemaakte afspraken over het einde van de executele geen gelding kunnen hebben, althans zo begrijpt het hof zijn stellingen dienaangaande, omdat hij ten tijde van die zitting niet kon weten dat de intensieve banden en contacten tussen kantonrechter Loesberg en mr. Knüppe uiteindelijk zouden leiden tot het (zijnerzijds) indienen van een wrakingsverzoek tegen kantonrechter Loesberg.
17.
In incidenteel appel stelt [X] zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de executele op 1 juli 2011 eindigt. [X] betoogt dat de zogeheten ‘driesterrenexecutele’ op grond van artikel 4:171 BW uitgebreid dient te worden met de bevoegdheid voor de afwikkelingsbewindvoerder om de nalatenschap te verdelen. Dit leidt er volgens [X] toe dat het tijdstip van het eindigen van de taak van de executeur/afwikkelingsbewindvoerder vastgesteld dient te worden op het tijdstip van verdeling van de nalatenschap, nu pas op dat moment het gemeenschappelijke belang dat aan het afwikkelingsbewind ten grondslag ligt, is komen te vervallen.
18.
Het hof stelt allereerst vast dat ingevolge artikel 133 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek op de benoeming van een uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen, gedaan voor het tijdstip van het in werking treden van de wet, vanaf dat tijdstip of, indien de executele nadien aanvangt, vanaf dit latere tijdstip, afdeling 6 van titel 5 van Boek 4 BW van toepassing is. Het hof overweegt daarbij nog dat de erflater het recht van inbezitneming van de gehele nalatenschap gedurende de tijd voor de vereffening daarvan vereist, aan de executeurs heeft toegekend, zodat de in artikel 133 van genoemde Overgangswet vermelde uitzondering zich te dezen niet voordoet.
19.
Het hof overweegt voorts als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 4: 149 BW eindigt de taak van een executeur (uitsluitend) op een van de in het eerste lid van dat artikel vermelde gronden. In dit geval gaat het om de vraag of artikel 1: 149 lid 1 sub a BW van toepassing is nu de andere vermelde gronden voor einde van de taak van een executeur in dit geschil niet aan de orde zijn. Volgens genoemd artikelonderdeel eindigt de taak van een executeur wanneer hij zijn werkzaamheden als zodanig heeft voltooid. Over het einde van de taak van [X] als executeur is het volgende uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken. Uit de zittingsaantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 23 juni 2010 volgt dat mr. Ruig, advocaat van [X], het volgende heeft gezegd:
‘De heer [X] vindt dat de executele per 31 december 2009 beëindigd moet worden. (…). Van deze kant willen we graag de executele beëindigen, zodat de akte kan worden gepasseerd.’
W. de Vries, advocaat van de moeders, heeft het volgende gezegd:
‘Ik dacht dat we het met zijn allen over eens waren dat de executele per 31 december 2009 beëindigd zou zijn. De kwestie beëindigen op 23 juni 2010 zou dan alleen het formele moment zijn.’
En B.H. Dyserinck, de boedelnotaris, heeft het volgende opgemerkt:
‘Het gaat om een gecompliceerde nalatenschap. We hebben gekozen voor eind december 2009 zodat het parallel loopt met de overige zaken voor de fiscalisten. We moeten wel een keer één datum prikken om het vast te leggen. 31 december 2009 lijkt mij dan beter.’
De kantonrechter heeft het volgende medegedeeld:
‘Mijn standpunt zou zijn liever 31 december 2009, zodat het parallel loopt met de overige zaken. Het hangt er wel van af of de bewindvoerders hier geen problemen mee hebben.’
De bewindvoerders hebben vervolgens gesteld daartegen geen bezwaar te hebben. De kantonrechter heeft tot slot bepaald dat de executele eindigt op 31 december 2009. Verder heeft de kantonrechter vermeld:
‘De heer [X] schrijft een brief aan de bewindvoerders, waarin hij hen laat weten of er nog eventuele bijzonderheden zijn geweest het afgelopen jaar.’
Voorts volgt dit uit een e-mailbericht van [X] van 30 juni 2010 aan de bewindvoerders gericht. [X] verklaart het volgende:
‘Ik heb bepleit dat de datum waarop de taak van de executeur is beëindigd, zijnde 31 december 2009, altijd in de akte einde executele heeft gestaan. Dat was al zo voor de zitting.’
Ook volgt de datum van het einde van de executele uit een e-mailbericht van 15 juli 2010 van mr. Ruig gericht aan de bewindvoerders:
‘[X] erkent (uiteraard) de beëindiging van de executele per 31 december 2009. Eveneens aanvaardt [X], dat het beheer van de nalatenschap per 1 januari 2010 geacht wordt door het bewind gevoerd te worden. Dit betekent dat [X] alle activa en passiva van de nalatenschap, gerekend naar de stand per datum einde executele te weten 31 december 2009 aan het bewind ter beschikking heeft gesteld.’
Daarnaast wijst het hof nog op een e-mailbericht van de destijds bij de nalatenschap betrokken kantonrechter mr. Loesberg:
‘Omdat de executele op 1 januari 2010 is geëindigd, dient de voormalig executeur thans omgaand de goederen van de nalatenschap aan de bewindvoerders ter beschikking te stellen. Omdat de bewindvoerders geacht worden vanaf 1 januari 2010 het beheer over de nalatenschap te hebben, is tijdens de zitting van 23 juni 2010 afgesproken dat de voormalige executeur de bewindvoerders per brief op de hoogte zal stellen van relevante ontwikkelingen vanaf 1 januari 2010.’
Verder wijst het hof naar het verweerschrift van 6 juli 2010 van [X] in de hoger beroepsprocedure die heeft geleid tot het ontslag van [X] als bewindvoerder. Daarin wordt op p. 15 het volgende gesteld:
‘(…) Sedert november 2009 is de heer [X] in overleg met de bewindvoerders (…) over de wijze van afsluiting van zijn werkzaamheden als executeur. De heer [X] wenst immers zijn werkzaamheden als executeur te beëindigen en de goederen van de nalatenschap af te geven aan de bewindvoerders (…).’
En op p. 28:
‘(…)Tijdens de executele die tot en met 31 december 2009 heef geduurd (…)’
Tot slot wijst het hof op het aan de kantonrechter gerichte verzoek van [X] van 2 november 2010 om met onmiddellijke ingang ontslag te verlenen aan de bewindvoerders:
‘(…) Tijdens de mondelinge behandeling werd overeengekomen, dat de executele per 1 januari 2010 (derhalve met terugwerkende kracht) zou eindigen (…).’
20.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat weliswaar artikel 4:149 BW een overeenkomst tot het beëindigen van een executele niet als grond noemt voor het einde van de taak van een executeur, maar uit hetgeen hiervoor is weergegeven vloeit wel voort dat de betrokkenen het er over eens zijn dat [X] zijn werkzaamheden als executeur op 31 december 2009 had voltooid. Er worden voor het overige geen formele eisen gesteld aan het einde van een executele, deze kan eindigen door een enkele wilsverklaring van de executeur. Deze wilsverklaring blijkt uit hetgeen hiervoor onder 19 is weergegeven.
Het hof merkt nog op dat het niet vermag in te zien op welke grond het naderhand indienen van een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter zou betekenen dat [X] een ander standpunt zou hebben ingenomen over het voltooien van zijn werkzaamheden als executeur, indien hij reeds eerder wist dat hij een wrakingsverzoek zou gaan indienen.
De taak van de executeur, [X], is derhalve geëindigd nu hij zijn werkzaamheden als zodanig heeft voltooid. Deze werkzaamheden betreffen de afwikkeling van de nalatenschap.
21.
Dat het einde van de taak van de executeur niet van rechtswege het einde van zijn beheer met zich meebrengt, doet aan het voorgaande niet af. De beheersbevoegdheid eindigt immers pas zodra de goederen van de nalatenschap feitelijk aan de erfgenamen, in onderhavige zaak de bewindvoerders, ter beschikking zijn gesteld. Dat het beheer na het einde van de executele niet op de bewindvoerders is overgegaan, door het ter beschikking stellen van de goederen, is te wijten aan de omstandigheden, waaronder een verschil van inzicht tussen partijen, die ten tijde van het bereiken van overeenstemming over het einde van de executele speelden.
22.
Gelet op het voorgaande dient het verzoek van [X], in incidenteel appel gedaan, te worden afgewezen en is de tweede grond van de bewindvoerders voor zover betrekking hebbende op de datum van het einde van de executele. Hetgeen overigens is gesteld in de tweede grond van de bewindvoerders, alsmede het door [X] gevoerde verweer dat de bewindvoerders geen belang hebben bij het hoger beroep omdat de executele nog niet is geëindigd, behoeven geen bespreking meer. Dit alles leidt in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking.
23.
Hetgeen door [X] met betrekking tot de omvang van de taak van een ‘driesterrenexecutele’ is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel over het einde van de executele leiden.
Vereffening
24.
De bewindvoerders stellen zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vereffening van de boedel nog dient te geschieden. Zij voeren daartoe allereerst aan dat de kantonrechter, door aldus te overwegen, de beschikking van dit hof van 12 januari 2011 heeft miskend. In die beschikking is het hof volgens de bewindvoerders er van uitgegaan dat de executele was geëindigd en het bewind een aanvang had genomen, terwijl er vanaf de aanvang van het bewind geen plaats meer is voor vereffening.
Voorts stellen de bewindvoerders dat de kantonrechter heeft miskend dat de uitzondering genoemd in artikel 4:202, lid 1 sub a BW van toepassing is. Er is een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. Daarnaast betogen de bewindvoerders dat het testament geen plicht tot vereffening bevat en ook geen vereffenaars aanwijst. Het is immers niet de uiterste wilsbeschikking, maar uitsluitend de wet die bepaalt of vereffening aan de orde is. Uit het testament blijkt volgens de bewindvoerders dan ook niet dat [X] tot vereffenaar is benoemd. Aanwijzing van een vereffenaar in het testament zou bovendien nietig zijn omdat uitsluitend de wet bepaalt wanneer vereffening plaatsvindt, aldus de bewindvoerders. De bewindvoerders merken daarbij nog op dat het woord ‘vereffening’ in XII van het testament ziet op executele.
25.
[X] stelt zich op het standpunt dat het hof aan zijn beschikking van 12 januari 2011 in het geheel niet ten grondslag heeft gelegd dat de bewindvoerders vanaf 1 januari 2010 beheers- en beschikkingsbevoegd zijn. Het hof heeft enkel een uitspraak gedaan over de verstoorde verhouding tussen de bewindvoerders, niet over de vraag of de executele al geëindigd zou zijn of over de vraag of het beheer van de boedel al overgedragen was aan de bewindvoerders, aldus [X]. Voorts stelt [X] dat niet voldaan is aan de uitzondering van artikel 4:202 lid 1 sub a BW en dat, nu sprake is van een beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap, de nalatenschap van de erflater wettelijk behoort te worden vereffend. Daarnaast stelt [X] dat de erflater met zijn testament bedoeld heeft om de nalatenschap tussen zijn kinderen verdeeld te hebben voordat het beschermingsbewind een aanvang zou nemen. Dit betekent volgens [X] dat de executeur ruime bevoegdheden heeft gekregen van de erflater, waaronder de bevoegdheid tot verdeling van de nalatenschap. Voor zover voorafgaand aan de verdeling een wettelijke vereffening noodzakelijk is, zal deze vereffening daarom door de executeur dienen te geschieden, aldus [X].
26.
Het hof verwijst voor wat betreft het eerste standpunt van de bewindvoerders ter zake van de vereffening naar overweging 10 van zijn uitspraak van 22 juni 2011, zaaknr. 200.087.159/01, waarin het verzoek van de bewindvoerders om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking is afgewezen. Het hof acht deze overweging hierbij als herhaald en ingelast.
27.
Het hof overweegt als volgt. Wanneer de nalatenschap beneficiair aanvaard is, zoals in onderhavige zaak het geval is, dient deze in beginsel volgens de voorschriften van afdeling 3, titel 6, van Boek 4 van het BW te worden vereffend. Vereffening is niet van toepassing op de nalatenschap wanneer er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is, die kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen (artikel 4:202, lid 1, aanhef en sub a BW).
28.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor vermelde uitzondering zich in onderhavige zaak voordoet. Niet gesteld noch, gebleken is dat er nog schulden van de nalatenschap voldaan dienen te worden.
29.
Het hof is voorts van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de benoeming van de vereffenaar reeds bij uiterste wilsbeschikking heeft plaatsgevonden. In hoofdstuk XII van het testament ter zake de executeursbenoeming wordt het volgende vermeld:
‘Ik benoem tot gezamenlijke uitvoerders van mijn uiterste wilsbeschikkingen, met het recht tot inbezitneming van mijn gehele nalatenschap gedurende de tijd voor de vereffening daarvan vereist, tot beredderaars van mijn boedel en verzorgers van mijn begrafenis of crematie…’
De uiterste wilsbeschikking kan naar het oordeel van het hof niet op die wijze worden uitgelegd dat daaruit volgt dat een vereffenaar is benoemd. Het gevolg hiervan is dat de kantonrechter ten onrechte heeft vastgesteld dat [X] vanaf 1 juli 2011 in functie is als vereffenaar en in die hoedanigheid de werkzaamheden van vereffenaar uitvoert.
30.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige klachten met betrekking tot de vereffening, de benoeming van de vereffenaar en de persoon van de vereffenaar geen bespreking meer. Dit leidt ook in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Akte einde executele
31.
De bewindvoerders stellen zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeders, als wettelijk vertegenwoordigers van de erfgenamen, en [X], als executeur, een akte einde executele dienen te ondertekenen ten overstaan van boedelnotaris mr. B.H. Dyserinck. Volgens de bewindvoerders dient [X], ingevolge het bepaalde in artikel 4:151 van het Burgerlijk Wetboek, primair rekening en verantwoording af te leggen aan de bewindvoerders en derhalve niet (enkel) aan de moeders van de erfgenamen. Voorts stellen de bewindvoerders dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van de reeds door de boedelnotaris opgestelde conceptakte einde executele en dat [X] in die akte decharge zal worden verleend. De vaststelling dat de bevoegdheid om decharge te verlenen een vermogensrecht is van rechthebbenden dat zij kunnen uitoefenen tegen de executeur indien blijkt dat deze zich onbetamelijk heeft gehandeld, verzet zich er immers tegen dat de kantonrechter over dat vermogensrecht beschikt door te bepalen dat de moeders als vertegenwoordigers van de erfgenamen aan [X] decharge moeten verlenen.
32.
[X] stelt dat de schakelbepaling waarop de bewindvoerders zich beroepen, inhoudt dat de executeur in deze zaak rekening en verantwoording zou dienen af te leggen aan de vereffenaar, nu de vereffenaar de persoon is die na de executeur tot het beheer bevoegd is. Dit zou betekenen dat [X] als executeur rekening en verantwoording zou behoren af te leggen aan zichzelf als vereffenaar, aldus [X]. Ter zake de decharge stelt [X] dat de in de akte einde executele opgenomen bepaling dat decharge wordt verleend, mits later niet blijkt van handelingen die een redelijk bekwaam executeur niet had mogen verrichten, juist een ontsnappingsclausule betreft die de erfgenamen beschermt tegen handelingen die de executeur niet had mogen verrichten.
33.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 4:151 BW is een executeur wiens bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap is geëindigd, verplicht aan degene die na hem tot het beheer bevoegd is rekening en verantwoording af te leggen op de wijze als voor bewindvoerders is bepaald. Zoals hiervoor is overwogen, is de bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap van de executeur geëindigd op 1 januari 2010. Na de executeur zijn de bewindvoerders in onderhavige zaak tot het beheer bevoegd. [X] is dan ook verplicht om aan de bewindvoerders rekening en verantwoording af te leggen op de wijze als voor de bewindvoerders is bepaald. Het hof verwijst daarvoor naar artikel 4: 151 BW in verbinding met artikel 4:161 BW. De door [X] af te leggen rekening en verantwoording kan geschieden in een aparte akte, waarin het verloop van de afwikkeling wordt geschetst en kwijting en de decharge van de executeur wordt opgenomen. Die wijze van afleggen van rekening en verantwoording is echter niet verplicht. Gelet hierop heeft de kantonrechter naar het oordeel van het hof ten onrechte overwogen dat de moeders, als wettelijk vertegenwoordigers van de erfgenamen, en [X], als executeur, een akte einde executele dienen te ondertekenen ten overstaan van boedelnotaris mr. B.H. Dyserinck.
34
Gelet op hetgeen hiervoor onder 33 is overwogen, behoeft de klacht van de bewindvoerders ter zake van de overweging van de kantonrechter dat de rekening en verantwoording over 2008, 2009 en 2010 door [X] als executeur zal worden afgelegd aan de moeders als wettelijk vertegenwoordigers van de erfgenamen ten overstaan van de kantonrechter op maandag 16 mei 2011 om 14.00 uur, geen bespreking meer.
35.
De grond aangevoerd tegen de overweging van de kantonrechter — dat eerst toestemming aan de (een andere) kantonrechter) zou moeten worden verzocht voor het voeren van de onderhavige procedure — kan buiten behandeling blijven. Dit punt zal — en behoort ook — aan de orde te komen in het kader van de rekening en verantwoording die de bewindvoerders zullen hebben af te leggen.
Conclusie
36.
Nu [X], de executeur, zijn taak, met het oog waarop hem het beheer was opgedragen heeft volbracht, is hij bevoegd zijn beheer te beëindigen door de goederen ter beschikking van de erfgenamen (lees: de bewindvoerders) te stellen. Het hof zal, conform hetgeen is verzocht door de bewindvoerders, [X] bevelen om alle zich in zijn macht bevindende goederen die behoren tot de nalatenschap van [Y], voornoemd, alsmede de volledige administratie van deze nalatenschap, binnen twee dagen na dagtekening van deze beschikking in handen te stellen van de bewindvoerders over deze nalatenschap, alsmede alle medewerking te verlenen en al datgene te doen wat noodzakelijk is om de bewindvoerders in staat te stellen hun taak als zodanig uit te oefenen.
Gelet op het belang dat de bewindvoerders hebben bij een spoedige overdracht van de nalatenschap aan hen, zal het hof eveneens bepalen dat [X] een dwangsom zal verbeuren indien hij niet overgaat tot een spoedige overdracht. Het hof zal deze dwangsom bepalen op € 10.000,- per dag tot een maximum van € 250.000,-.
37.
Voorts zal het hof, conform hetgeen is verzocht door de bewindvoerders, [X] bevelen, voor zover hij dat nog niet heeft gedaan, binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking van het hof aan de bewindvoerders rekening en verantwoording af te leggen over zijn werkzaamheden in de periode met ingang van 1 januari 2010 tot het moment waarop hij de administratie en de overige goederen van de nalatenschap zal hebben overgedragen. Ook hiervan zal het hof bepalen dat [X] een dwangsom zal verbeuren indien hij niet overgaat tot het afleggen van rekening en verantwoording. Het hof zal deze dwangsom eveneens bepalen op € 10.000,- per dag tot een maximum van € 250.000,-.
Proceskostenveroordeling
38.
Het hof ziet geen reden, zoals door de partijen over en weer is verzocht, om de bewindvoerders dan wel [X] in de kosten van onderhavige procedure te veroordelen en zal de verzoeken daartoe derhalve afwijzen.
39.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
Beslissing op het principale en het incidentele hoger beroep
Het hof:
- a.
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- b.
bepaalt dat de executele is geëindigd op 31 december 2009 en dat sedert die datum geen executeur(s) meer in functie zijn;
- c.
wijst af het verzoek van [X], te bepalen dat de nalatenschap dient te worden vereffend;
- d.
beveelt [X] om alle zich in zijn macht bevindende goederen die behoren tot de nalatenschap van [Y], alsmede de volledige administratie van deze nalatenschap, binnen twee dagen na dagtekening van deze beschikking in handen te stellen van de bewindvoerders over deze nalatenschap, alsmede alle medewerking te verlenen en al datgene te doen wat noodzakelijk is om de bewindvoerders in staat te stellen hun taak als zodanig uit te oefenen, dit op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag nadat veertien dagen na dagtekening van deze beschikking zijn verstreken waarop [X] zich niet aan dit gebod houdt, tot een maximum van € 250.000,- ;
- e.
beveelt [X] binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking van het hof aan de bewindvoerders rekening en verantwoording af te leggen over zijn werkzaamheden in de periode van 1 januari 2010 tot het moment waarop hij de administratie en de overige goederen van de nalatenschap zal hebben overgedragen, dit op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag nadat veertien dagen na dagtekening van deze beschikking zijn verstreken waarop [X] zich niet aan dit gebod houdt, tot een maximum van € 250.000,- ;
- f.
verklaart hetgeen onder d. en e. is beslist uitvoerbaar bij voorraad;
- g.
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Mink en Van der Burght, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 02 november 2011.