HR, 06-01-2012, nr. 11/01476
ECLI:NL:HR:2012:BV0277
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-01-2012
- Zaaknummer
11/01476
- LJN
BV0277
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑01‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BV0277, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑01‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2857, Niet ontvankelijk
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2857, Niet ontvankelijk
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2857, Niet ontvankelijk
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2857, Niet ontvankelijk
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2857, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
V-N 2012/4.10 met annotatie van Redactie
NTFR 2012/118 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Beroepschrift 06‑01‑2012
Cassatiemiddelen
Het arrest van het Gerechtshof dient te worden vernietigd wegens materiële vormverzuimen, omdat het arrest onbegrijpelijk en onvoldoende is gemotiveerd, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen. Belanghebbende doelt daarbij op de navolgende overwegingen en beslissingen.
De stukken van het geding
In de uitspraak van 16 februari 2011 wordt ten aanzien van de vraag of belanghebbende zich tijdens de procedure bij de Rechtbank heeft doen bijstaan door [A] van [B] het navolgende overwogen:
4.3.
(…) en uit hetgeen belanghebbende ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard, volgt naar het oordeel van het Hof onmiskenbaar dat belanghebbende zich tijdens de tijdens de procedure bij de Rechtbank heeft doen bijstaan door [A] van [B] te [T] Belanghebbende heeft niet gesteld, en het Hof is ook anderszins niet gebleken dat [A] ten tijde van de verzending van de uitspraak van de rechtbank niet langer door belanghebbende gemachtigd was namens belanghebbende de procedure te voeren. (…) De uitspraak van de Rechtbank is derhalve op een juiste wijze bekendgemaakt.
4.8.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Beslissing
Het Hof:
- —
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Tot zover uit de uitspraak van 16 februari 2011 van het Gerechtshof.
Voorgenoemde overwegingen en beslissingen zijn in strijd met de wet en met name het bepaalde in artikel 6.11 van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB).
Belanghebbende is niet in verzuim geweest. [A] heeft telefonisch gemeld dat hij niet op de zitting bij de Rechtbank Breda aanwezig zou zijn. Dit heeft hij pas 's‑morgens gedaan, enkele uren voor de zitting. Belanghebbende was daarom alleen aanwezig op de zitting, sprak de taal niet etc. Weliswaar heeft de voorzitter van de Rechtbank in het Duits de zitting gevoerd, feit blijft dat belanghebbende in zijn belangen is geschaad doordat hij niet voldoende rechtsbijstand had. Dit heeft hij zelf ook tijdens de zitting aangegeven.
Het is vreemd dat een gemachtigde zich afmeld voor de zitting terwijl belanghebbende aanwezig is.
Ook na de zitting heeft belanghebbende niets meer vernomen van zijn gemachtigde.
Het Hof heeft onvoldoende gemotiveerd dat de uitspraak van de Rechtbank op een juiste wijze is bekendgemaakt.
Voorts heeft het-Hof in het proces verbaal van de zitting niet-opgenomen dat de Belastingdienst geen taxatie heeft verricht. IK verwijs naar de brief van het Hof d.d. 7 april 2011.
Conclusie
Het is op voornoemde gronden, alsmede nader aan te voeren gronden, dat belanghebbende de Hoge Raad der Nederlanden verzoekt voornoemd arrest van het Gerechtshof te' s‑Hertegenbosch, gewezen op 16 februari 2011, onder nummer BK/10/00091 en aangetekend verzonden op 16 februari 2011, te vernietigen, een en ander met veroordeling van de Belastingdienst in de kosten.
In afwachting van uw bericht,
Uitspraak 06‑01‑2012
Inhoudsindicatie
N-O Cassatieberoep tegen mondelinge uitspraak uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Tegen vervangende schriftelijke uitspraak is niet opnieuw cassatieberoep mogelijk.
6. januari 2012
nr. 11/01476
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 februari 2011, nr. 10/00091, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
- 1.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
- 1.1.
Het Hof heeft op 10 december 2010 bij mondelinge uitspraak het hoger beroep van belanghebbende wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die uitspraak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld.
- 1.2.
Het Hof heeft naar aanleiding daarvan de mondelinge uitspraak op de voet van artikel 28b, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervangen door een schriftelijke uitspraak, die is gedaan op 16 februari 2011. Ingevolge voormelde bepaling wordt het beroep in cassatie geacht gericht te zijn tegen deze schriftelijke uitspraak.
- 1.3.
Bij brief van 28 februari 2011 schreef belanghebbende aan de Hoge Raad:
‘Hierbij deel ik u mede dat ik het beroep in cassatie intrek.’
- 1.4.
Vervolgens heeft belanghebbende bij schrijven van 24 maart 2011 andermaal beroep in cassatie ingesteld, ditmaal tegen de vervangende schriftelijke uitspraak van het Hof.
- 1.5.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van dit beroep in cassatie moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 6:24 in verbinding met artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht kan het beroep in cassatie door de indiener schriftelijk worden ingetrokken. De verklaring dat het beroep wordt ingetrokken dient, evenals de verklaring dat een grief wordt ingetrokken, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te zijn (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 40770, LJN AV5026, BNB 2006/250).
- 1.6.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende het beroep in cassatie door zijn hiervoor in 1.3 vermelde verklaring uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Hij heeft zich niet beroepen op enige grond voor aantastbaarheid van die intrekking. Dit brengt mee dat op het rechtsgeldig ingetrokken beroep in cassatie niet beslist hoeft te worden. Het hiervoor in 1.4 bedoelde beroep in cassatie tegen de vervangende schriftelijke uitspraak moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
- 2.
Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
- 3.
Beslissing
De Hoge Raad verklaart het bij schrijven van 24 maart 2011 ingestelde beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2012.