Rb. Amsterdam, 19-08-2014, nr. 13/706839-12, nr. 12/7418
ECLI:NL:RBAMS:2014:5230
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
19-08-2014
- Zaaknummer
13/706839-12
12/7418
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:5230, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 19‑08‑2014; (Mondelinge uitspraak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑08‑2014
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706839-12
RK nummer: 12/7418
Datum uitspraak: 19 augustus 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 oktober 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 mei 2012 door the Circle Court in Warsaw (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
opgegeven adres: [adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 4 december 2012, 18 januari 2013, 12 maart 2013, 17 juni 2014 en 5 augustus 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officieren van justitie mr. R.A. Bosman (5 augustus 2014), mr. M. Al Mansouri (18 januari 2013, 12 maart 2013 en 17 juni 2014) en mr. K. van der Schaft (4 december 2012).
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een warrant van the District Court in Wolomin van 9 januari 2008 met kenmerk III K 320/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd nu beide feiten in Nederland niet als strafbare feiten gekwalificeerd kunnen worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten zowel naar Pools als Nederlands recht strafbaar zijn. In Nederland levert feit 1 een overtreding op van de Coördinatiewet sociale verzekeringen. Feit 2 kan naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als verduistering zoals omschreven in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 dat de Coördinatiewet sociale verzekeringen is vervallen in 2006. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit feit naar Nederlands recht niet gekwalificeerd worden als strafbaar feit, zodat de overlevering voor dit feit moet worden geweigerd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 2 kan worden gekwalificeerd als verduistering. Het verweer wordt op dit punt verworpen.
De rechtbank stelt aldus vast dat feit 2 zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
verduistering
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid OLW.
Volgens vaste rechtspraak hanteert de rechtbank in plaats van het vereiste van het bezit van een formele vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, als criteria de materiële voorwaarden om voor duurzaam verblijfsrecht als bedoeld in RL 2004/38/EG in aanmerking te komen. Uitzonderingen daargelaten is de belangrijkste materiële voorwaarde een ononderbroken en rechtmatig verblijf in Nederland van ten minste vijf jaren. Uit de door de raadsman overgelegde gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon aan dit vereiste voldoet.
Ook aan het tweede vereiste van artikel 6, vijfde lid, OLW is voldaan. De opgeëiste persoon kan immers in Nederland vervolgd worden voor feit 2. Deze rechtsmacht is het gevolg van de per 1 juli 2014 van kracht zijnde artikelen 7 en 86b Sr. Artikel 7, derde lid, Sr bepaalt immers – onder andere – dat voor de toepassing van het eerste en tweede lid, met een Nederlander wordt gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.Artikel 86b Sr bepaalt voorts:
Voor de toepassing van Titel I van dit Boek (http://maxius.nl/wetboek-van-strafrecht/boek1/titel1/) wordt onder het hebben van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verstaan het rechtmatig verblijven in Nederland gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar of langer.
Ditzelfde vereiste is hiervoor al aan de orde geweest. Nu de opgeëiste persoon (wederom) aan dit vereiste voldoet, heeft Nederland rechtsmacht op grond van artikel 7, derde lid Sr.
Gebleken is dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. Ook aan het derde vereiste van artikel 6, vijfde lid, OLW is daarom voldaan.
De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij schrijven van 24 juli 2014 de volgende garantie gegeven:
Referring to our email correspondence dated 22 July 2014 regarding [opgeëiste persoon], we would like to inform you that in the case of surrender under condition that the subject serves his sentence in the country of which he is a citïzen, in accordance with article 607 j of the Code of Criminal Procedure - enforcement proceedings are not initiated and a decision on surrender of the subject is issued immediately after the judgment becomes final. In the event of reservations and application of Article 5 of the Framework Decision of the Council dated 13.06.2002 (2202/584/WS and 5W) transfer of imprisonment sentence issued in respect of the person deemed to be a citizen of the executing state is mandatory.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank van 17 januari 2014, waarin is geoordeeld over de genoegzaamheid van de terugkeergarantie op basis van artikel 607 van het Poolse wetboek van strafvordering.
6. Slotsom
Zoals onder punt 4 is overwogen, dient de overlevering ten aanzien van feit 1 te worden geweigerd. Nu ten aanzien van feit 2 is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een terugkeergarantie is verstrekt en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 322 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.
8. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Circle Court in Warsaw (Polen) ten aanzien het feit zoals in het EAB omschreven onder I.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Circle Court in Warsaw (Polen) ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit zoals in het EAB omschreven onder II.
Aldus gedaan doormr. A.C. Enkelaar, voorzitter,mrs. P. Rodenburg en B. Poelert, rechters,in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.