Hof 's-Hertogenbosch, 28-06-2021, nr. 20-003790-17
ECLI:NL:GHSHE:2021:1996, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-06-2021
- Zaaknummer
20-003790-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:1996, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑06‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2017:6263, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:540
Uitspraak 28‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de destijds minderjarige slachtoffer. Door dit feit te plegen heeft verdachte langdurig ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Verdachte heeft zich tijdens de ontuchtige handelingen geen enkele rekenschap gegeven van de belangen van het slachtoffer en heeft zich slechts bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. De verdachte heeft met zijn handelen het leven van zijn slachtoffer blijvend beïnvloed. Dat deze feiten moeten worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf spreekt dan ook voor zich. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden
Parketnummer : 20-003790-17
Uitspraak : 28 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 30 november 2017, in de strafzaak met parketnummer 01-879268-16 tegen:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1985,
woonadres bekend bij het hof.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering benadeelde partij en de opgelegde straf en in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden met aftrek met integrale toewijzing van de gevorderde immateriële schade en toewijzing van de materiële schade conform de rechtbank.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering benadeelde partij is de niet-ontvankelijkheid bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
A
hij, meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode 01 januari 2014 tot en met 09 oktober 2014 te Grave,
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ),
(telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
immers heeft hij, verdachte, (telkens):
- zijn penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- de borsten, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] betast,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, (telkens):
- die [slachtoffer] (onder valse voorwendselen) naar zijn, verdachtes, woning heeft ontboden, in elk geval heeft laten komen en/of
- die [slachtoffer] heeft ontkleed en/of
- misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond en/of
- fysiek en/of psychisch en/of emotioneel overwicht en/of feitelijk overwicht heeft gehad op die [slachtoffer] vanwege het (grote) leeftijdsverschil waardoor die [slachtoffer] niet, in elk geval onvoldoende in staat is geweest om weerstand te bieden aan hem, verdachte, en/of
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en/of
B
hij, meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode 01 januari 2014 tot en met 09 oktober 2014 te Grave,
(telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] ,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
immers heeft hij, verdachte, (telkens):
- zijn penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- de borsten, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] betast.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak onder feit 1 onder A
Het hof heeft met de advocaat-generaal en de verdediging uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 1 onder A tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder B heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, meermalen,
in de periode van 01 januari 2014 tot en met 09 oktober 2014 te Grave,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] ,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
immers heeft hij, verdachte, telkens:
- zijn penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- de borsten van die [slachtoffer] betast.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage wordt aan het arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd:
De verklaring van [slachtoffer] staat volgens de verdediging op zichzelf. De constatering van de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar wordt geacht, maakt naar het oordeel van de verdediging niet dat daarmee in het dossier ook voldoende steunbewijs is gegeven aan haar verklaring. Hiervoor zijn ook de verklaringen van horen zeggen onvoldoende.
De verklaring van [vriend slachtoffer] , namelijk dat hij berichtjes bij [slachtoffer] heeft gezien waarin de verdachte haar lastig valt, zijn onvoldoende gedetailleerd en op inhoud te weinig onderscheidend om als steunbewijs te kunnen gelden. Voorts zitten de betreffende berichten niet in het dossier. De verklaring van [slachtoffer] over het appverkeer met de verdachte staat in schril contrast met dat [vriend slachtoffer] heeft verklaard dat hij niet van de ontucht wist. Volgens [slachtoffer] zou hij namelijk iedere dag in haar telefoon hebben gekeken. Dit maakt dat de verdediging ernstig twijfelt aan de verklaring van [slachtoffer] .
Los daarvan meent de verdediging dat de door [slachtoffer] gegeven beschrijving van de woning van de verdachte, voor zover die juist is tot op detailniveau, geen steun biedt aan de beweerdelijke ontuchtige handelingen. De verklaring van de verdachte, namelijk dat de betreffende woning op Funda en Facebook heeft gestaan en dat [slachtoffer] daardoor weet hoe de woning eruitzag, kan niet zonder meer worden uitgesloten.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogeheten unus testis, nullus testis-regel, volgens vaste jurisprudentie betekent dat het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van de aangeefster in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het feit dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar wordt geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar. In haar aangifte op 18 mei 2016 heeft ze verklaard dat de verdachte bij haar meermaals de in de tenlastelegging omschreven ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Het misbruik vond voornamelijk plaats in de woonkamer van de verdachte en één keer op de slaapkamer van de verdachte. Hierbij heeft [slachtoffer] niet alleen een bijzonder gedetailleerde beschrijving gegeven van de gang van zaken betreffende de door haar ondergane ontuchtige gedragingen van de verdachte (wat ze moest doen, wat [verdachte 1] deed en hoe ze een en ander vond), maar heeft ze tevens een zeer specifieke omschrijving gegeven van de woning van de verdachte, welke bij controle door de verbalisanten bijna volledig blijkt te kloppen. Voor zover er sprake is van tegenstrijdigheden of inconsistenties in de verklaringen van [slachtoffer] , bijvoorbeeld ten aanzien van de aanwezigheid van een raam in de slaapkamer van de woning van verdachte zoals door de raadsman is aangevoerd, zijn die naar het oordeel van het hof van ondergeschikte aard en begrijpelijk gelet op de werking van het menselijk geheugen.
Tot slot bevestigt haar toenmalige vriend [vriend slachtoffer] , haar verklaring dat de verdachte haar via de app lastigviel om af te spreken. Al zou [vriend slachtoffer] destijds iedere dag in haar telefoon hebben gekeken, zoals [slachtoffer] (bij de rechter-commissaris) heeft verklaard, wil dat nog niet zeggen dat hij steeds op het appverkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] moet zijn gestuit en/of de inhoud daarvan steeds moet hebben bekeken, en dus van de ontucht zou moeten hebben geweten. Reeds daarom maakt dit de verklaring van [slachtoffer] niet onbetrouwbaar.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de door [slachtoffer] genoemde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In de eerste plaats merkt het hof op dat [vriend slachtoffer] heeft bevestigd dat [verdachte 1] haar door middel van appjes lastigviel om af te spreken. Dit bevestigt niet alleen dat er contact was tussen [slachtoffer] en [verdachte 1] , maar ook dat (de aard van) het door [verdachte 1] gewenste contact bij [slachtoffer] niet op grote instemming kon rekenen. Dit sluit aan op wat [slachtoffer] daarover verklaart. Verder heeft [slachtoffer] , zoals gezegd, zeer gedetailleerd en geloofwaardig omschreven hoe [verdachte 1] destijds woonde. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat [slachtoffer] daar herhaaldelijk is geweest zo ook in de slaapkamer. De ontkenning van [verdachte 1] dat [slachtoffer] ooit bij hem is geweest (dossierpagina 44), acht het hof dan ook ongeloofwaardig. Dat [slachtoffer] die omschrijving zou hebben kunnen geven op grond van het feit dat het interieur van de woning op Funda zichtbaar zou zijn geweest (uitspraak van de verdachte eerst ter zitting in eerste aanleg) of op Facebook (verklaring van de verdachte eerst ter zitting in hoger beroep) is laat en niet concreet onderbouwd, en bovendien strijdig met door [slachtoffer] gegeven details die op dergelijke foto’s niet zichtbaar (plegen te) zijn, zoals de asbak buiten en de schuin hangende slaapkamerdeur. Het gegeven dat de verdachte ook niet is gekomen met een hem ontlastende verklaring van het feit dat [slachtoffer] zo gedetailleerd op de hoogte kon zijn van zijn woonomgeving van destijds inclusief die van zijn slaapkamer, steunt de door [slachtoffer] gegeven reden: het feit dat ze daar meermalen door hem is misbruikt.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij [slachtoffer] ontuchtelijke handelingen heeft gepleegd zoals hierboven is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de destijds minderjarige [slachtoffer] . Door dit feit te plegen heeft verdachte langdurig ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Verdachte heeft zich tijdens de ontuchtige handelingen geen enkele rekenschap gegeven van de belangen van [slachtoffer] en heeft zich slechts bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. De verdachte heeft met zijn handelen het leven van zijn slachtoffer blijvend beïnvloed. Dat deze feiten moeten worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf spreekt dan ook voor zich.
Voorts heeft het hof in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op geen enkel moment tijdens het strafproces blijk heeft gegeven van enig inzicht in het kwalijke van zijn handelen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan onderhavig feit niet eerder voor zedendelicten is veroordeeld.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting naar voren is gebracht dat de verdachte zijn leven heeft gebeterd, een huurhuis heeft en geen zwervend bestaan meer leidt. Ondanks dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een en ander in gevaar kan brengen, ziet het hof hierin gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, geen bijzondere omstandigheden die moeten nopen tot een andere straf.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen 15 februari 2016, de dag van eerste verhoor van de verdachte. De rechtbank heeft op 30 november 2017 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 4 december 2017. Het einde van de termijn stelt het hof op 28 juni 2021, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met bijna 1 jaar en zeven maanden.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Zonder schending van de redelijke termijn acht het hof een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren (24 maanden) passend en geboden. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.050,23. Deze vordering valt uiteen in een bedrag van € 50,23 aan reiskosten en een bedrag van € 7.000,- aan smartengeld te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep tot een bedrag van € 25,11 toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij gemotiveerd betwist. Volgens de verdediging is de immateriële schade onvoldoende gemotiveerd. Voorts is de benadeelde partij mede slachtoffer in de misbruikzaak door [verdachte 2] . Dit maakt dat de immateriële schade zonder nader onderzoek ten aanzien van de verdachte niet kan worden vastgesteld, waardoor de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat bij de gevorderde materiële schade tevens zijn opgenomen de kosten voor vervoer naar de rechtbank, begroot op € 20,70. Gelet op de geldende jurisprudentie dienen deze reiskosten te gelden als proceskosten. Hierbij zal het hof slecht de helft van de gevorderde kosten voor het vervoer naar de rechtbank als proceskosten toewijzen, nu zij deze vergoeding ook heeft gevorderd in de zaak van [verdachte 2] .
De gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de politie betreffen geen materiële schade die voor vergoeding als rechtstreekse schade, geleden door de strafbare feiten in aanmerking komt. Deze kosten komen ook niet in aanmerking als kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op het bepaalde in artikel 241 Rv komen deze kosten ook niet voor vergoeding in aanmerking als proceskosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dat de benadeelde partij tevens slachtoffer is van een ander zedendelict, doet daaraan niet af. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 7.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Het geheel wordt tot op heden begroot op € 10,35.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 7.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 onder A tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 onder B tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 7.000,00 (zevenduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2014 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 10,35 (tien euro en vijfendertig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.000,00 (zevenduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2014 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. A.H.T. de Haas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 28 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.