Hof Leeuwarden, 14-12-2010, nr. 200.021.074/01, nr. 200.020.487/01
ECLI:NL:GHLEE:2011:BP1085
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
14-12-2010
- Magistraten
Mrs. L. Janse, P.R. Tjallema, G. van Rijssen
- Zaaknummer
200.021.074/01
200.020.487/01
- LJN
BP1085
- Vakgebied(en)
Financiële dienstverlening (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BP1085, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 14‑12‑2010
Uitspraak 14‑12‑2010
Mrs. L. Janse, P.R. Tjallema, G. van Rijssen
Partij(en)
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak met rolnummer 200.020.487/01 (hoofdzaak) van:
- 1.
[naam],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
- 2.
[naam],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
hierna te noemen: [Man en vrouw 1],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
verweerders in het incident,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. J. Klopstra, kantoorhoudende te Stadskanaal,
tegen
- 1.
[naam],
wonende te [woonplaats],
- 2.
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [man en vrouw 2],
advocaat: mr. M.M.J. Arts, kantoorhoudende te Groningen,
en in de zaak met rolnummer 200.021.074/01 (vrijwaring) van:
- 1.
[naam],
wonende te [woonplaats],
- 2.
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [man en vrouw 2],
advocaat: mr. M.M.J. Arts, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
- 1.
Arci Groep B.V.,
gevestigd te Odoorn,
- 2.
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: Arci Groep c.s.,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
In de hoofdzaak
De inhoud van het tussenarrest d.d. 1 september 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na het tussenarrest hebben partijen hun zaak doen bepleiten, waarbij [man en vrouw 2] pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben de stukken vervolgens opnieuw aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[Man en vrouw 1] hebben in het principaal appel twee grieven opgeworpen.
[man en vrouw 2] hebben in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.8) een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het volgende staat mitsdien vast.
1.1.
[Man en vrouw 1] als verkopers en [man en vrouw 2] als kopers hebben op 9 oktober 2006 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] voor een koopsom van € 350.000,-- kosten koper. De akte van levering zou gepasseerd worden op 28 december 2006.
1.2
Artikel 10.3 van de koopovereenkomst luidt:
‘ Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen voor elk sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie pro mille van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. (…)’
1.3
Omdat de akte van levering niet op 28 december 2006 is gepasseerd heeft makelaardij [naam] te Gieten (hierna: de makelaar) namens [Man en vrouw 1] [man en vrouw 2] op 28 december 2006 schriftelijk in gebreke gesteld en hen gesommeerd uiterlijk 5 januari 2007 hun verplichtingen na te komen. Voorts is meegedeeld dat [Man en vrouw 1] vanaf 28 december 2006 aanspraak maken op vergoeding van geleden en te lijden schade. Ook op 5 januari 2007 heeft geen levering plaats gevonden.
1.4.
Op 5 januari 2007 heeft de makelaar aan [man en vrouw 2] schriftelijk meegedeeld dat [Man en vrouw 1] nakoming van de overeenkomst vorderen en dat de boetebepaling van artikel 10.3 van de overeenkomst met ingang van 6 januari 2007 in werking trad.
1.5.
De makelaar heeft van der Linde c.s. vervolgens op 19 januari 2007 meegedeeld dat [Man en vrouw 1] bereid waren de boete vast te stellen op € 10.000,--, mits levering uiterlijk op 22 januari 2007 zou plaatsvinden. [man en vrouw 2] zijn op deze datum niet ten kantore van de notaris verschenen.
1.6.
De raadsvrouwe van [Man en vrouw 1] heeft [man en vrouw 2] op 24 januari 2007 meegedeeld dat het voorstel van 19 januari 2007 met betrekking tot het boetebedrag van € 10.000,-- was komen te vervallen en dat zij alsnog in de gelegenheid werden gesteld om op 26 januari 2007 mee te werken aan notariële levering van de onroerende zaak.
1.7.
De akte van levering is gepasseerd op 26 januari 2006.
Het geschil
in het principaal en het incidenteel appel
2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of er aanleiding is om de door [man en vrouw 2] op grond van artikel 10.3 van de koopovereenkomst aan [Man en vrouw 1] verschuldigde contractuele boete op grond van artikel 6:94 lid 1 BW te matigen. Het principaal appel strekt ertoe dat de door de rechtbank toegepaste matiging van de boete ongedaan wordt gemaakt. Het incidenteel appel staat een verdergaande matiging voor dan door de rechtbank is toegepast. De grieven in het principaal en het incidenteel appel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.
Het hof stelt voorop dat de rechter zijn bevoegdheid tot matiging terughoudend dient toe te passen. Voor matiging kan slechts reden zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, mag de rechter van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maken. Daarbij dient gelet te worden op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Het enkele uiteenlopen van schade en boete is onvoldoende grond voor matiging.
4.
[Man en vrouw 1] komen in het incidenteel appel op tegen de matiging door de rechtbank van de contractuele boete tot € 10.000,--. Volgens hen is er geen aanleiding voor deze matiging en zijn [man en vrouw 2] de gehele boete ad € 22.050,-- verschuldigd.
5.
[man en vrouw 2] betogen in het principaal appel daarentegen dat de boete op grond van onder meer de volgende omstandigheden nog meer gematigd dient te worden dan de rechtbank heeft gedaan:
- —
er is sprake van een ernstige wanverhouding tussen de omvang van de boete en de schade;
- —
[man en vrouw 1] kiezen voor nakoming van de overeenkomst en niet voor ontbinding, zodat de boete bedoeld is als prikkel tot nakomen, waarbij de omvang van de boete niet maatgevend is;
- —
de vertraging bedraagt slechts één maand waarvan drie dagen ook nog eens zijn toe te rekenen aan [man en vrouw 1];
- —
[man en vrouw 1] hebben geen aanspraak gemaakt op de bankgarantie waartoe [man en vrouw 2] op grond van de koopovereenkomst waren gehouden.
6.
Het hof ziet geen aanleiding om de door [man en vrouw 2] verschuldigde boete op grond van deze omstandigheden te matigen. Er is weliswaar sprake van een aanzienlijk verschil tussen de door [man en vrouw 1] gevorderde boete ad € 22.050,-- en de schade (die door de rechtbank op € 1.467,94 is gesteld), doch dat verschil rechtvaardigt op zichzelf nog geen matiging. Dit kan anders zijn, indien daarnaast sprake is van andere relevante feiten en omstandigheden, doch hetgeen hiertoe door [man en vrouw 2] naar voren is gebracht acht het hof onvoldoende voor matiging.
7.
Dat [man en vrouw 1] voor nakoming hebben gekozen in plaats van voor ontbinding van de overeenkomst heeft enkel tot gevolg dat zij geen recht hebben op de in artikel 10.2 van de koopovereenkomst bepaalde boete, maar op de boete genoemd in artikel 10.3 van deze overeenkomst.
Het feit dat [man en vrouw 1] geen aanspraak hebben gemaakt op de bankgarantie ex artikel 4.1 van de overeenkomst is niet relevant, omdat de door [man en vrouw 1] gevorderde boete niet hierop ziet doch op de vertraging in de nakoming.
Ook de overige argumenten die [man en vrouw 2] ter ondersteuning van hun standpunt aanvoeren acht het hof afzonderlijk noch in onderlinge samenhang voldoende voor matiging. Het hof betrekt hierbij dat de omstandigheden die ertoe geleid hebben dat de overdracht is vertraagd — vertraging bij de verkrijging van een hypothecaire lening — alle aan [man en vrouw 2] zijn toe te schrijven, althans voor hun rekening en risico dienen te komen.
8.
Het bovenstaande (er is alleen discrepantie tussen boete en schade, hetgeen op zichzelf onvoldoende is om de boete te matigen) leidt er toe dat de grieven 1 en 2 in het principaal appel slagen. [man en vrouw 1] hebben naar het oordeel van het hof terecht aangevoerd dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de redelijkheid en billijkheid klaarblijkelijk eisen dat de boete wordt gematigd. Het hof zal dan ook niet tot matiging overgaan en de gehele door [man en vrouw 1] gevorderde boete ad € 22.050,-- toewijzen.
9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1 en 2 in het principaal appel slagen en grief 1 in het incidenteel faalt.
In de vrijwaring
De inhoud van het tussenarrest d.d. 10 november 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na het tussenarrest hebben partijen hun zaak doen bepleiten, waarbij beide raadslieden pleitnotities hebben overgelegd.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[man en vrouw 2] hebben in het principaal appel twee grieven opgeworpen.
Arci Groep c.s. hebben in het incidenteel appel zeven grieven opgeworpen.
De feiten
10.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.8 tot en met 2.12) een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen met uitzondering van hetgeen Arci Groep bij grief I in het incidenteel appel aanvoert geen geschil, zodat ook het hof in zoverre van die feiten zal uitgaan.
11.
Met grief I in het incidenteel appel komt Arci Groep onder meer op tegen het door de rechtbank als vaststaand aangenomen feit (r.o. 2.11 van het bestreden vonnis) dat Arci Groep zonder medeweten van [man en vrouw 2] een nieuwe hypotheekaanvraag bij de ING Bank had ingediend. Het hof zal daarom onder de vaststaande feiten niet opnemen dat deze nieuwe hypotheekaanvraag zonder medeweten van [man en vrouw 2] is gedaan.
12.
Derhalve staat het volgende vast.
12.1.
[man en vrouw 2] hebben zich in augustus 2006 tot Arci Groep gewend voor een hypotheekadvies. In oktober 2006 is door tussenkomst van Arci Groep een aanvraag voor een hypothecaire geldlening bij de ING Bank ingediend. Op 1 november 2006 heeft de ING Bank een offerte uitgebracht voor een hypotheek in de vorm van een spaarbeleggingslening van € 375.000,-- onder de in de offerte vermelde condities. In de offerte is een aantal voorbehouden vermeld en worden in verband daarmee onder meer de volgende stukken gevraagd:
- —
een recente kopie salarisstrook;
- —
een kopie van de getekende koopovereenkomst;
- —
bewijs van algehele aflossing van vier kredieten op naam die bij het BKR geregistreerd stonden, uiterlijk twee weken voor de passeerdatum over te leggen aan de ING Bank.
12.2.
Van Lottum is in loondienst van Arci Groep en heeft in verband met de door [man en vrouw 2] aan Arci Groep gegeven opdracht feitelijk (het merendeel van) de werkzaamheden verricht.
12.3.
Op 28 november 2006 heeft J.H.T. Vogelenzang, accountmanager hypotheken van de ING Bank, Arci Groep per e-mail geïnformeerd dat een aantal verschillen waren waargenomen, dat de hoofdsom lager zou uitvallen en dat er een recentere salarisstrook van Vermeer moest komen. Voorts heeft hij gevraagd naar de hoogte van het deel van het te lenen bedrag dat fiscaal in box 3 viel.
12.4.
In januari 2007 heeft Arci Groep een nieuwe hypotheekaanvraag bij de ING Bank ingediend naar aanleiding waarvan de ING Bank op 17 januari 2007 zowel een hypotheek in de vorm van een aflossingsvrije spaarbeleggingslening van € 340.000,-- heeft geoffreerd, als een aflossingsvrije overbruggingshypotheek van € 53.000,--.
12.5.
[man en vrouw 2] hebben uiteindelijk bij de ING Bank een hypothecaire geldlening van € 340.000,-- en een overbruggingskrediet van € 53.000,-- gesloten.
Het geschil
13.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Arci Groep toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de aan haar door [man en vrouw 2] opgedragen werkzaamheden en of zij uit dien hoofde schadeplichtig is.
Het incidenteel appel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Arci Groep in haar zorgplicht tegenover [man en vrouw 2] toerekenbaar tekort is geschoten. Het principaal appel is ingesteld voor het geval [man en vrouw 2] in de hoofdzaak tegen [man en vrouw 1] veroordeeld zouden worden tot betaling van een hogere contractuele boete. Zij vorderen voor dat geval betaling van datgene waartoe zij in de hoofdzaak jegens [man en vrouw 1] mochten worden veroordeeld. [man en vrouw 2] vorderen bovendien van Arci Groep vergoeding van de (overige) schade — op te maken bij staat — ten gevolge van het feit dat zij niet tijdig het financieringsvoorbehoud hebben kunnen inroepen.
in het incidenteel appel
14.
Het hof zal eerst het incidenteel appel behandelen. De grieven I tot en met VI die alle gericht zijn tegen het oordeel van de rechtbank dat Arci Groep toerekenbaar tekort is geschoten, lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
15.
[man en vrouw 2] betogen dat Arci Groep bij het realiseren van een hypothecaire geldlening met de ING Bank tekort is geschoten in haar verplichtingen om de kredietaanvraag zodanig te begeleiden dat deze tijdig zou worden afgehandeld en haar verplichting om [man en vrouw 2] van de gang van zaken op de hoogte te houden. Ten gevolge van deze tekortkomingen door Arci Groep kon volgens [man en vrouw 2] de hypothecaire geldlening niet tijdig, dat wil zeggen vóór de overeengekomen datum van levering d.d. 28 december 2006, uitbetaald worden.
16.
[man en vrouw 2] stellen daartoe het volgende. Arci Groep heeft aan de bank verkeerde gegevens over de hoogte van het loon van Van der Linde gegeven. Daardoor werden over de hoogte van het te verstrekken krediet en de vorm waarin dat zo gebeuren onjuiste voorstellen gedaan door de bank.
17.
Nadat de bank zelf achter de juiste gegevens kwam heeft zij Arci Groep daarover geïnformeerd. Daartoe verwijzen [man en vrouw 2] naar de e-mail van 28 november 2008 van de ING Bank aan Arci Groep, waarin onder meer het volgende staat:
‘ Inkomen Van der Linde: 44.180, waarbij later door jou werd aangegeven dat dit exclusief 6000 overwerk was. Op de werkgeversverklaring is de 44.180 helaas inclusief overwerk. Hierdoor ontstaat er een tekort. De te verstrekken hoofdsom zal dus lager uitvallen.’
18.
De hoogte en de vorm van het krediet moesten daarna worden aangepast. Arci Groep heeft [man en vrouw 2] daarover niet geïnformeerd. Arci Groep heeft, aldus nog steeds [man en vrouw 2], gedurende de periode van 28 november tot 27 december 2006 geen aktie genomen om tot een aangepaste financiering te komen, wetend dat de bank op grond van de vorige offerte geen krediet zou verstrekken.
19.
[man en vrouw 2] stellen dat de bank in een e-mail van 27 december 2006 Arci Groep nogmaals gewezen heeft op de ontstane situatie. Pas vanaf dat moment heeft Arci Groep aktie genomen om tot een nieuwe financiering te komen. Uiteindelijk heeft zij pas op 11 januari 2007 een nieuwe kredietaanvraag bij de bank ingeleverd.
20.
Daardoor kon de levering van de woning pas op 26 januari 2007 plaatsvinden. De boete was toen al door [man en vrouw 2] verbeurd.
21.
Arci Groep heeft de opgetreden vertraging niet weersproken, maar zij stelt dat zij geen onjuiste hoogte van het loon van Van der Linde heeft doorgegeven aan de bank en dat zij voor de ontstane vertraging in de afhandeling niet aansprakelijk gesteld kan worden nu deze werd veroorzaakt, doordat van der Linde c.s. te laat de vereiste gegevens hebben aangereikt.
22.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. In het licht van de onderbouwde stellingen van [man en vrouw 2] gaat het hof voorbij aan het verweer dat Arci Groep geen onjuiste gegevens aangaande het loon van Van der Linde heeft doorgegeven.
23.
Ook aan de stelling van Arci Groep dat de vertraging in de afhandeling, welke op zich zelf onweersproken blijft, voor rekening van [man en vrouw 2] dient te komen, omdat deze te laat gegevens hebben verstrekt gaat het hof voorbij. Daartoe overweegt het hof het volgende. Arci Groep is een professionele dienstverlener die er haar bedrijf van heeft gemaakt te bemiddelen bij de totstandkoming van hypothecaire kredieten. Zij was uit dien hoofde gehouden als dienstverlener de vereiste zorg in acht te nemen in haar contacten met consumenten als [man en vrouw 2] (artikelen 7:401 en 403 lid 1 BW). Zo dient zij de consument onder meer te bedienen met juiste, volledige en tijdige informatie, terwijl zij ook mededeling moet doen van de overwegingen die aan haar adviezen ten grondslag liggen. Het had derhalve op de weg van Arci Groep gelegen om, als juist zou blijken te zijn dat [man en vrouw 2] te traag waren met de aanlevering van gegevens, [man en vrouw 2] op de consequenties van die vertraagde aanlevering te wijzen en zonodig maatregelen te treffen waardoor in periode december 2006 de belangen van [man en vrouw 2] zoveel als mogelijk werden veilig gesteld.
24.
Daarbij is het hof van oordeel dat Arci Groep niet simpelweg kan volstaan met haar nauwelijks onderbouwde stelling dat [man en vrouw 2] geen gegevens aanleverden. Weliswaar rust op [man en vrouw 2] de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast voor feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Arci Groep de op haar rustende zorgvuldigheid heeft geschonden, maar daartoe hebben [man en vrouw 2] op zich voldoende gesteld. Op Arci Groep rust daartegenover als verlener van financiële diensten een verzwaarde stelplicht bij het weerspreken van de door [man en vrouw 2] gestelde feiten en omstandigheden (zie HR 15 december 2006, NJ 2007, 203). Aan de aldus vereiste onderbouwde weerspreking heeft Arci Groep niet voldaan, zodat de door [man en vrouw 2] gestelde feiten en omstandigheden vaststaan.
25.
Daarmee staat, naar het oordeel van het hof, tevens vast dat Arci Groep de op haar rustende contractuele en wettelijke zorgplicht heeft geschonden en dat zij voor de daaruit voor [man en vrouw 2] voortvloeiende schade aansprakelijk is.
26.
De incidentele grieven I t/m VI falen.
27.
Grief VII is in de eerste plaats gericht tegen de proceskostenveroordeling door de rechtbank. Volgens Arci Groep is zij ten onrechte veroordeeld tot de betaling van de proceskosten in de hoofdzaak, omdat zij in die procedure geen partij was.
28.
Arci Groep miskent hiermee dat zij niet veroordeeld is tot de betaling van de proceskosten in de hoofdprocedure, maar tot vergoeding aan [man en vrouw 2] van de proceskosten die zij in de hoofdzaak aan [man en vrouw 1] dienen te voldoen. De vordering van [man en vrouw 2] in de vrijwaringsprocedure omvat — gezien het petitum van de inleidende dagvaarding — niet alleen de hoofdsom in de hoofdprocedure maar ook de wettelijke rente daarover en de in de hoofdzaak geliquideerde proceskosten. Deze vordering is toewijsbaar (vgl. HR 26 januari 1996, NJ 1996, 378). Grief VII treft derhalve in zoverre geen doel.
29.
Voor de buitengerechtelijke incassokosten die [man en vrouw 2] in de hoofdzaak aan [man en vrouw 1] dienen te betalen geldt hetzelfde als het hof hiervoor ten aanzien van de proceskosten van [man en vrouw 2] heeft overwogen: [man en vrouw 2] kunnen in de vrijwaringsprocedure vergoeding van deze kosten van Arci Groep vorderen. [man en vrouw 2] hebben in casu in de vrijwaringsprocedure gevorderd dat Arci Groep wordt veroordeeld tot betaling aan [man en vrouw 2] van datgene, waartoe [man en vrouw 2] in de hoofdzaak jegens [man en vrouw 1] mochten worden veroordeeld, hetgeen ook vergoeding van de betreffende buitengerechtelijke incassokosten omvat.
30.
Arci Groep verwijt [man en vrouw 2] voorts dat zij geen verweer tegen de vordering van [man en vrouw 1] tot betaling van deze buitengerechtelijke proceskosten hebben gevoerd. Volgens Arci Groep was hier wel aanleiding toe geweest, aangezien [man en vrouw 1] niet hebben aangetoond dat de door hen gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
31.
Nu [man en vrouw 2] niet weerspreken dat van hen dit verweer verwacht had mogen worden en ook niet betwist dat dit verweer steekhoudend zou zijn geweest, zal het hof hiervan uitgaan. De vordering van [man en vrouw 2] zal daarom worden afgewezen voorzover deze ook de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten omvat waartoe [man en vrouw 2] in de hoofdzaak zijn veroordeeld. In zoverre slaagt grief VII.
32.
Grief VII heeft voor het overige geen zelfstandige betekenis naast de overige grieven en behoeft om die reden verder geen behandeling.
in het principaal appel
33.
[man en vrouw 2] behoren in het hoger beroep tegen Van Lottum niet-ontvankelijk te worden verklaard nu zij geen grief hebben opgeworpen tegen het oordeel van de rechtbank dat hun vordering tegen Van Lottum dient te worden afgewezen (r.o. 4.12 van het bestreden vonnis).
34.
Uit hetgeen het hof hiervoor in de hoofdzaak en in het incidenteel appel heeft overwogen volgt dat Arci Groep gehouden is tot vergoeding aan [man en vrouw 2] van de door hen aan [man en vrouw 1] verschuldigde (niet gematigde) boete ad € 22.050,-- vermeerderd met de schadevergoeding ad € 1.467,94. Grief 1 slaagt dan ook.
35.
[man en vrouw 2] maken jegens Arci Groep voorts aanspraak op vergoeding van de schade die zij als volgt omschrijven: ‘ doordat de overwaarde van de woning van Vermeer door toedoen van Van Lottum niet gebruikt kan worden om de verbouwingen te bekostigen, nu de hypothecaire lening minder bedroeg dan Van Lottum had voorgespiegeld en er bij de verkoop van de woning van Vermeer een bedrag van € 53.000,00 dient te worden afgelost, daar waar dit bedrag vooreerst vrijelijk aan [man en vrouw 2] ter beschikking zou staan. De schade, ondermeer bestaand uit rentekosten, zo lang als de lening voortduurt, over het bedrag van € 53.000,00 wordt tevens van de Arci Groep en Van Lottum gevorderd.’ (inleidende dagvaarding sub 27). In hoger beroep stellen [man en vrouw 2] dat ook de extra kosten voor het opnieuw afsluiten van een lening om het overbruggingskrediet af te lossen en het eventuele verschil in rentelasten ten opzichte van de oorspronkelijke offerte van € 375.000,-- (5%) tot deze schade behoren. Deze vordering is door de rechtbank afgewezen waartegen zich grief 2 richt.
36.
Het hof overweegt dat voor een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat is vereist dat het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming aannemelijk is. Het hof is van oordeel dat [man en vrouw 2] hier niet in geslaagd zijn. Immers, door hen is niet voldoende onderbouwd dat zij mogelijk door de tekortkoming van Arci Groep los van de boete en de schadepost ten bedrage van € 1.467,94 financieel in een nadeliger positie zijn komen te verkeren dan in het geval dat van deze tekortkoming geen sprake zou zijn geweest. Ook zonder aankoop van de woning hadden zij woonlasten gehad, zij het met betrekking tot een andere woning die wellicht minder woongenot gaf. Al met al valt niet in te zien dat [man en vrouw 2] buiten de boete nog andere schade hebben geleden.
37.
Grief 2 faalt.
In de hoofdzaak
De slotsom
38.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd voorzover dit betreft de veroordeling van de gematigde boete (onderdeel 5.1 van het dictum van het bestreden vonnis) en voor het overige te worden bekrachtigd. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoende [man en vrouw 2] veroordelen tot betaling aan [man en vrouw 1] van het bedrag van € 22.050,-- aan boete, alsmede het ook in appel niet bestreden schadebedrag van € 14.67,94, derhalve in totaal € 23.517,94. [man en vrouw 2] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel appel (principaal appel: tarief II, 3 punten; incidenteel appel: tarief II, 1 ½ punt).
Het arrest zal voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Hoewel die eis in het petitum van de memorie van grieven niet expliciet is verwoord, is dat wel gedaan in de appeldagvaarding en is niet gebleken dat [man en vrouw 1] bedoeld hebben die eis prijs te geven.
In de vrijwaring
De slotsom
39.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd voorzover dit betreft de veroordeling tot betaling van het bedrag van € 11.467,94 (de gematigde boete plus schadevergoeding; onderdeel 5.6 van het dictum van het bestreden vonnis) en de buitengerechtelijke incassokosten. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoende Arci Groep veroordelen tot betaling aan [man en vrouw 2] van het bedrag van € 23.517,94 (€ 22.050,-- + € 1.467,94).
Arci Groep zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel appel worden veroordeeld (principaal appel: tarief II, 3 punten; incidenteel appel: tarief II, 1 ½ punt).
Niet is gebleken dat Van Lottum naast Arci Groep afzonderlijk proceskosten heeft gedragen. Een veroordeling van [man en vrouw 2] in deze zin blijft daarom achterwege.
De beslissing
Het gerechtshof:
in de hoofdzaak
in het principaal appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover het betreft de de veroordeling van [man en vrouw 2] tot betaling van een bedrag van € 11.467,94 (onderdeel 5.1 van het dictum van het vonnis);
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [man en vrouw 2] om aan [man en vrouw 1] te betalen een bedrag van € 23.517,94 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de inleidende dagvaarding d.d. 26 juni 2007 tot de dag der volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [man en vrouw 2] in de kosten van het hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [man en vrouw 1] op € 820,44 aan verschotten en € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
in het incidenteel appel
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt [man en vrouw 2] in de kosten van het hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [man en vrouw 1] op nihil aan verschotten en € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
in het principaal en incidenteel appel
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
in de vrijwaring
in het principaal appel
verklaart Van der Linden c.s. niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen Van Lottum
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover het betreft de veroordeling van Arci Groep tot betaling van een bedrag van € 11.467,94 (onderdeel 5.1 van het dictum van het vonnis);
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Arci Groep om aan [man en vrouw 2] te betalen een bedrag van € 23.517,94 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de inleidende dagvaarding d.d. 26 juni 2007 tot de dag der volledige betaling;
veroordeelt Arci Groep in de door [man en vrouw 2] gemaakte kosten in de hoofdzaak voorzover gemaakt in het principaal appel ten bedrage van € 3.502,44;
veroordeelt Arci Groep in de kosten van het hoger beroep in de vrijwaring en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [man en vrouw 2] op € 480,08 aan verschotten en € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
in het incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover het betreft de veroordeling van Arci Groep tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten waartoe [man en vrouw 2] in de hoofdzaak is veroordeeld;
verwerpt het hoger beroep voor het overige;
veroordeelt Arci Groep in de kosten van het hoger beroep in de vrijwaring en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [man en vrouw 2] op nihil aan verschotten en € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
in het principaal en incidenteel appel
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, P.R. Tjallema en G. van Rijssen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 december 2010 in bijzijn van de griffier.