In de samenhangende zaak met griffienummer 16/02042B ([betrokkene 1]), concludeer ik vandaag eveneens.
HR, 07-02-2017, nr. 16/02038
ECLI:NL:HR:2017:180
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2017
- Zaaknummer
16/02038
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:180, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑02‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:33, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:33, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:180, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2017
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO, met schriftelijk standpunt AG. Motiveringsklachten die geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Samenhang met 16/02042 B.
Partij(en)
7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/02038 B
ABO/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 24 maart 2016, nummer RK 16/4, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van de Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017.
Conclusie 03‑01‑2017
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO, met schriftelijk standpunt AG. Motiveringsklachten die geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Samenhang met 16/02042 B.
Nr. 16/02038B Zitting: 3 januari 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klager] 1. |
1. De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft bij beschikking van 24 maart 2016 een namens de klager ingediend klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van een inbeslaggenomen personenauto, merk Audi, met kenteken [AA-00-AA], ongegrond verklaard.
2. Namens de klager is beroep in cassatie ingesteld. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel
3.1. Het middel komt met twee deelklachten op tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
3.2. In de eerste plaats wordt gesteld dat, indien de rechtbank haar beslissing tot ongegrondverklaring heeft gestoeld op de verklaring van de klager in raadkamer erop neerkomende dat hij geen rechthebbende (meer) is van de personenauto, zij de klager in zijn klaagschrift niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Nog daargelaten dat de klacht berust op een verkeerde lezing van de overwegingen van de rechtbank (de rechtbank heeft bij haar beslissing tot ongegrondverklaring meer feiten en omstandigheden betrokken dan de steller van het middel doet voorkomen), faalt de klacht mijns inziens reeds wegens het ontbreken van enig te respecteren belang voor de klager bij vernietiging op dit punt.
3.3. In de tweede plaats wordt geklaagd dat, indien de rechtbank haar beslissing tot ongegrondverklaring heeft gebaseerd op de vaststelling dat de klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt, dat oordeel niet begrijpelijk is. Daarbij wordt verwezen naar bepaalde overwegingen in de uitspraak van de rechtbank in de samenhangende zaak van de moeder van de klager, [betrokkene 1] (16/02042B). Nu de klacht zich niet tegen enige beslissing in de onderhavige zaak richt, kan de klacht niet als middel van cassatie in de zin van de wet worden aangemerkt.2.
3.4. In de overwegingen van de rechtbank ligt besloten dat zij niet buiten redelijke twijfel heeft geacht dat de klager als eigenaar van de personenauto dient te worden aangemerkt.3.De rechtbank heeft immers geoordeeld dat de auto eigendom was van de vader van de klager, die in november 2012 is overleden, dat klagers vader zijn vrouw en beide zonen -onder wie de klager- als enige en algehele erfgenamen heeft achtergelaten, dat beide zonen in april 2013 de erfenis hebben verworpen, zodat daarmee de moeder van de klager de enige en algehele erfgename is geworden. Bovendien heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de klager zelf in raadkamer te kennen heeft gegeven dat hij geen rechthebbende meer is van de auto, omdat hij afstand heeft gedaan van de erfenis van zijn vader. Het oordeel van de rechtbank geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk, en behoeft in het licht van het summiere karakter van de onderhavige procedure geen verdere motivering.
4. Het middel is kansloos voorgesteld en rechtvaardigt derhalve geen behandeling in cassatie.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑01‑2017
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 8e druk, Deventer Wolters Kluwer 2015, p. 208-209 en o.m. HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2651.
Ik teken hierbij aan dat niet wordt geklaagd over de grondslag van het beslag. Uit het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 24 maart 2016 kan worden afgeleid dat de officier van justitie heeft aangevoerd dat er een ontnemingsvordering tegen de klager loopt en dat er (thans) conservatoir beslag ligt op de personenauto. Dit is niet door de verdediging weersproken. Gelet hierop heeft de rechtbank kennelijk de maatstaf van art. 94a Sv betreffende een door een ‘derde’ gedaan beklag voor ogen gehad.