Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2021, nr. 21-006180-19
ECLI:NL:GHARL:2021:4628
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-05-2021
- Zaaknummer
21-006180-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:4628, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑05‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1584
- Vindplaatsen
EeR 2021, afl. 4, p. 173
Uitspraak 12‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling ter zake van rijden onder invloed. Verweer in verband met de niet-naleving van de strikte waarborgen waarmee het (tegen)onderzoek naar het bloed van verdachte is omgeven. Verdachte heeft aangegeven het resultaat van het (tegen)onderzoek aan zijn bloed niet ten spoedigste te hebben ontvangen. Verdachte heeft met het bloedonderzoek ter invulling van zijn recht op tegenonderzoek het resultaat willen bestrijden. Het hof concludeert dat geen sprake is van een schending van de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW 1994 is omringd.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006180-19
Uitspraak d.d.: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 november 2019 met parketnummer 96-173360-18 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 32 uren te vervangen door 16 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 177 dagen met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K.E. Wielenga, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2018 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 600 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijsverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen in verband met de niet-naleving van de strikte waarborgen waarmee het (tegen)onderzoek naar het bloed van verdachte is omgeven. Verdachte heeft aangegeven het resultaat van het (tegen)onderzoek aan zijn bloed niet ten spoedigste te hebben ontvangen. Dit is een strikte waarborg. Het resultaat van het tegenonderzoek is reeds daarom niet bruikbaar voor het bewijs. De schending van deze regel heeft er bovendien voor gezorgd dat verdachte niet tijdig in de gelegenheid was aan te geven dat hij tegenonderzoek wenste ten aanzien van dit bloedonderzoek. Op deze manier is verdachte de mogelijkheid van een tegenonderzoek onthouden. Verdachte is hierdoor in zijn verdediging geschaad. Door een en ander is het resultaat van de onderzoeken aan verdachte niet bruikbaar voor het bewijs. De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken.
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat het resultaat van het bloedonderzoek bruikbaar is voor het bewijs. De procedure ten aanzien van het bloedonderzoek is nageleefd.
Het hof overweegt dat, voor zover relevant, vaststaat dat verdachte op 22 augustus 2018, als bestuurder van een personenauto, gevorderd is medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Verdachte werkte hieraan mee. Het ademtestapparaat gaf een alcoholindicatie aan van G/F, wat vervolgens reden was om verdachte te bevelen mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW 1994. Het onderzoeksresultaat van deze ademanalyse bedroeg 600 ug/l. Verdachte is daarop medegedeeld dat hij recht heeft op tegenonderzoek voor eigen kosten. Verdachte heeft vervolgens van dit recht gebruik gemaakt en er is overgegaan tot een bloedonderzoek voor rekening van de verdachte. Een arts heeft verdachte bloed afgenomen. De bloedmonsters zijn conform regelgeving verpakt en verzonden naar het NFI in Den Haag. Tijdens het verhoor van verdachte bij de politie heeft verdachte aangegeven dat het resultaat van het bloedonderzoek naar het adres [adres] [plaats] gestuurd kon worden. Hem is tijdens dit verhoor medegedeeld dat hij kon aangeven tegenonderzoek te willen laten doen ten aanzien van het bloedonderzoek op het moment dat hij de uitslag schriftelijk heeft ontvangen. In een e-mailbericht gedateerd 30 augustus 2019 en afkomstig van het NFI staat dat het resultaat van het bloedonderzoek op 3 september 2018 per post naar het door verdachte bij de politie opgegeven adres aan hem is verstuurd. Verdachte heeft echter aangegeven dat hij de uitslag van het door hem aangevraagde tegenonderzoek niet ten spoedigste heeft ontvangen, terwijl het resultaat van dit onderzoek niet aangetekend is verstuurd en dus niet vastgesteld kan worden dat hij dit wel heeft ontvangen. Verdachte stelt het resultaat van het bloedonderzoek uiteindelijk en op verzoek van zijn advocaat, pas in september 2019 te hebben ontvangen. Het resultaat bevestigde de belastende uitkomst van de ademanalyse. Verdachte wenste daarop gebruik te maken van zijn recht op tegenonderzoek ten aanzien van het bloedonderzoek. Dit was toen echter niet meer mogelijk.Artikel 8 en artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 regelen respectievelijk dat het verboden is om onder meer onder invloed van alcohol een voertuig te besturen en dat door middel van een ademalcoholonderzoek kan worden vastgesteld of hiervan sprake is geweest. Lid 10 van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat de manier waarop het onderzoek wordt uitgevoerd wordt geregeld bij AMvB. Deze AMvB is het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit).
De gelet op het gevoerde verweer relevante bepalingen uit het Besluit luiden:Artikel 11…
2. De opsporingsambtenaar deelt het resultaat van het ademonderzoek direct aan de verdachte mede en wijst hem, indien het ademonderzoek het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte in zijn adem hoger is dan op grond van artikel 8, eerste, tweede, derde of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, …. is toegestaan, erop dat hij het recht op tegenonderzoek heeft.
3. Het tegenonderzoek geschiedt door middel van een bloedonderzoek. De artikelen 12 tot en met 17 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:a. de verdachte direct nadat hij op het recht op tegenonderzoek is gewezenaan de opsporingsambtenaar kenbaar dient te maken dat hij van dat rechtgebruikmaakt, en het bloed van de verdachte direct daarna wordtafgenomen, ….Artikel 13
…
2. De opsporingsambtenaar wijst de verdachte bij de bloedafname erop dat hij het recht op tegenonderzoek heeft, indien het verslag van het bloedonderzoek, bedoeld in artikel 16, tweede lid, het vermoeden bevestigt dat hij artikel 8, tweede, derde of vijfde lid, van de WVW 1994, … heeft overtreden, tenzij de bloedafname in het kader van een tegenonderzoek geschiedt.
Artikel 161. De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoekbinnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. Demethode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriëleregeling vastgestelde eisen.2. De onderzoeker stelt een in de Nederlandse taal gesteld schriftelijk verslag vanhet resultaat van het bloedonderzoek op en ondertekent dat verslag.
…. 4. Het verslag bevat in ieder geval: a. de naam, het geslacht, de geboortedatum en het Burgerservicenummer van de verdachte met behulp van wiens bloed het onderzoek is verricht, b. het sporenidentificatienummer van het buisje met bloed met behulp waarvan het bloedonderzoek is verricht, c. de methode met behulp waarvan het bloedonderzoek is verricht, en d. het resultaat van het bloedonderzoek. 5. De onderzoeker stuurt het verslag zo spoedig mogelijk na het verrichten van het bloedonderzoek aan de opdrachtgever van het bloedonderzoek.
Het hof overweegt naar aanleiding van het voorgaande als volgt.
In het Besluit als bedoeld in artikel 163, tiende lid, WVW 1994 zijn regels opgenomen die een stelsel van strikte waarborgen vormen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994 is omringd. Als onderdeel hiervan strekt artikel 11 van het Besluit, er vervolgens toe dat de verdachte in een zo vroeg mogelijk stadium van de vervolging in de gelegenheid wordt gesteld zijn verdediging voor te bereiden, doordat hij meteen na een bezwarende ademanalyse op zijn recht op tegenonderzoek wordt gewezen. De regeling omtrent de mogelijkheid tot het doen van tegenonderzoek maakt deel uit van het genoemde stelsel van strikte waarborgen.
Het hof stelt voorts vast dat het onderzoek naar het alcoholgehalte in het lichaam van verdachte steeds conform de toepasselijke regelgeving heeft plaatsgevonden, waarbij ook de in het Besluit opgenomen waarborgen zijn nageleefd. In het licht van het verweer van de verdediging is daarbij met name het in de artikelen 15 en 16 van het Besluit bepaalde van belang. Op 22 augustus 2018 is bij verdachte bloed afgenomen, dit bloed is voorts door het NFI onderzocht en de resultaten zijn in een verslag weergegeven. Dit verslag hield onder meer in dat het tegenonderzoek het vermoeden bevestigde dat verdachte onder invloed van alcohol had gereden.
Het hof concludeert dat de correcte naleving van het stelsel van regels omtrent het tegenonderzoek ertoe leidt dat dit resultaat van het tegenonderzoek als juist en betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Voorts stelt het hof vast dat in dit geval het bloedonderzoek heeft plaatsgevonden terwijl het ademonderzoek heeft uitgewezen dat het alcoholgehalte in het bloed van verdachte hoger is dan wettelijk is toegestaan. Verdachte heeft met het bloedonderzoek ter invulling van zijn recht op tegenonderzoek dat resultaat willen bestrijden. Nu verdachte zijn verdediging met dit tegenonderzoek naar behoren heeft kunnen vormgeven, kan niet gesteld worden dat het (tijdig) opsturen van het verslag van dit bloedonderzoek per gewone post, terwijl dit kennelijk verdachte niet heeft bereikt, een tekortkoming in de naleving van de wettelijke voorschriften genoemd moet worden, zodanig dat sprake is van een schending van de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW 1994 is omringd. Deze omstandigheid doet immers niet af aan de juistheid en betrouwbaarheid van het resultaat van het tegenonderzoek. Uit het bepaalde in artikel dertien, tweede lid van het Besluit leidt het hof bovendien af dat de mogelijkheid van een tegenonderzoek ten aanzien van het bloedonderzoek geen recht is dat verdachte toekomt, nu het bloedonderzoek al een tegenonderzoek ten aanzien van het ademalcoholonderzoek was dat had plaatsgevonden. Dat verdachte door een opsporingsambtenaar is verteld dat hij een tegenonderzoek op het bloedonderzoek zou kunnen laten doen, maakt dit niet anders.
Een en ander leidt ertoe dat het hof oordeelt dat het tegenonderzoek niet op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat het ertoe zou moeten leiden dat het resultaat van de ademanalyse niet voor het bewijs gebruikt zou mogen worden. Het hof verwerpt het verweer en acht het verweten feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 augustus 2018 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 600 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (600 microgram).
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol.
Door zijn handelwijze heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 31 maart 2021 is verdachte eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten veroordeeld.
Ook na het plegen van het onderhavige tenlastegelegde feit is verdachte opnieuw wegens het rijden onder invloed in aanraking gekomen met justitie en is hem door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie een geldboete van 600 euro opgelegd.
Het hof heeft bij de strafoplegging eveneens rekening gehouden met hetgeen ter zitting omtrent de persoonlijke omstandigheden door verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht.
Op grond van het vorenstaande acht het hof oplegging van een taakstraf en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zoals door de politierechter opgelegd en thans geëist door de advocaat-generaal passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 16 (zestien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 177 (honderdzevenenzeventig) dagen.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.