Bewijsmiddel 4 betreft een proces-verbaal van 22 augustus 2018 dat inhoudt dat verbalisant [verbalisant] aan de verdachte heeft gevraagd of de uitslag van het onderzoek van het bij de verdachte afgenomen bloed naar het adres [a-straat 1], [postcode] [plaats] kan worden gezonden, waarop de verdachte “Ja” heeft geantwoord. Daarnaast betreft bewijsmiddel 5 een e-mailbericht gedateerd 30 augustus 2019 afkomstig van [betrokkene 1], onderzoeksondersteuner Toxicologie bij het NFI dat inhoudt dat het rapport op 3 september 2018 per post is verzonden naar de verdachte op voormeld adres.
HR, 08-11-2022, nr. 21/02137
ECLI:NL:HR:2022:1584
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-2022
- Zaaknummer
21/02137
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1584, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑11‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:837
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:4628
ECLI:NL:PHR:2022:837, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1584
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van alcohol, art. 8.2.a WVW 1994. Toepassing art. 16.5 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Behoort art. 16.5 Besluit tot stelsel van strikte waarborgen? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02137
Datum 8 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2021, nummer 21-006180-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2022.
Conclusie 20‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 8.2 WVW 1994. Art. 16.5 (oud) BADG. Zo spoedig mogelijk toesturen van verslag tegenonderzoek. Is art. 16.5 (oud) BADG onjuist toegepast? Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02137
Zitting 20 september 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 12 mei 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (600 microgram)” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 177 dagen.
2. Namens de verdachte heeft K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte heeft op 22 augustus 2018 als bestuurder van een auto meegewerkt aan een ademanalyse. Het resultaat van dit onderzoek was 600 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. De verdachte is daarop meegedeeld dat hij recht had op een tegenonderzoek en hij heeft van dat recht ook gebruikgemaakt. Het tegenonderzoek bestond uit een bloedonderzoek en dat bevestigde de resultaten van de ademanalyse. Het rapport van dit onderzoek is op 3 september 2018 per post naar de verdachte verzonden. De verdachte stelt dat hij het resultaat evenwel pas op 30 augustus 2019 – door tussenkomst van zijn advocaat – heeft ontvangen.
Het middel
4. Het middel klaagt dat het hof het ten laste gelegde feit bewezen heeft verklaard althans heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer strekkende tot vrijspraak, en/of dat het hof voormeld verweer onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Volgens de toelichting op het middel komt de grief van de verdachte er in de kern op neer dat het hof ten onrechte heeft bepaald dat het spoedig toezenden van het verslag van het bloedonderzoek weliswaar tot het stelsel van strikte waarborgen behoort, maar dat de schending van de termijn van toezending afhankelijk is van de beoordeling of de verdachte bij de voorbereiding van zijn zaak in zijn verdediging is geschaad. Daarmee zou het hof art. 16, vijfde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) onjuist hebben toegepast. Volgens de steller van het middel is in ieder geval de toezending van het verslag langer dan 1 jaar na datum delict niet als zo spoedig mogelijk te beschouwen, temeer nu de bloedmonsters na ommekomst van een termijn van 6 maanden worden vernietigd.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 22 augustus 2018 te Leeuwarden, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 600 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.”
6. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 april 2021 heeft de raadsman van de verdachte in hoger beroep bij gelegenheid van pleidooi het volgende aangevoerd:
“De raadsman heeft aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen in verband met de niet-naleving van de strikte waarborgen waarmee het (tegen)onderzoek naar het bloed van verdachte is omgeven. Verdachte heeft aangegeven het resultaat van het (tegen)onderzoek aan zijn bloed niet ten spoedigste te hebben ontvangen. Dit is een strikte waarborg. Het resultaat van het tegenonderzoek is reeds daarom niet bruikbaar voor het bewijs. De schending van deze regel heeft er bovendien voor gezorgd dat verdachte niet tijdig in de gelegenheid was om aan te geven dat hij tegenonderzoek wenste ten aanzien van dit bloedonderzoek. Op deze manier is verdachte de mogelijkheid van een tegenonderzoek onthouden. Verdachte is hierdoor in zijn verdediging geschaad. Door een en ander is het resultaat van de onderzoeken niet bruikbaar voor het bewijs. De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken.”
7. Het hof heeft dit verweer verworpen en onder meer het volgende overwogen:
“Artikel 8 en artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 regelen respectievelijk dat het verboden is om onder meer onder invloed van alcohol een voertuig te besturen en dat door middel van een ademalcoholonderzoek kan worden vastgesteld of hiervan sprake is geweest. Lid 10 [het hof doelt hier en hierna kennelijk telkens op lid 8, DP] van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat de manier waarop het onderzoek wordt uitgevoerd wordt geregeld bij AMvB. Deze AMvB is het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit).
[…]
In het Besluit als bedoeld in artikel 163, tiende lid, WVW 1994 zijn regels opgenomen die een stelsel van strikte waarborgen vormen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994 is omringd. Als onderdeel hiervan strekt artikel 11 van het Besluit, er vervolgens toe dat de verdachte in een zo vroeg mogelijk stadium van de vervolging in de gelegenheid wordt gesteld zijn verdediging voor te bereiden, doordat hij meteen na een bezwarende ademanalyse op zijn recht op tegenonderzoek wordt gewezen. De regeling omtrent de mogelijkheid tot het doen van tegenonderzoek maakt deel uit van het genoemde stelsel van strikte waarborgen.
Het hof stelt voorts vast dat het onderzoek naar het alcoholgehalte in het lichaam van verdachte steeds conform de toepasselijke regelgeving heeft plaatsgevonden, waarbij ook de in het Besluit opgenomen waarborgen zijn nageleefd. In het licht van het verweer van de verdediging is daarbij met name het in de artikelen 15 en 16 van het Besluit bepaalde van belang. Op 22 augustus 2018 is bij verdachte bloed afgenomen, dit bloed is voorts door het NFI onderzocht en de resultaten zijn in een verslag weergegeven. Dit verslag hield onder meer in dat het tegenonderzoek het vermoeden bevestigde dat verdachte onder invloed van alcohol had gereden.
Het hof concludeert dat de correcte naleving van het stelsel van regels omtrent het tegenonderzoek ertoe leidt dat dit resultaat van het tegenonderzoek als juist en betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Voorts stelt het hof vast dat in dit geval het bloedonderzoek heeft plaatsgevonden terwijl het ademonderzoek heeft uitgewezen dat het alcoholgehalte in het bloed van verdachte hoger is dan wettelijk is toegestaan. Verdachte heeft met het bloedonderzoek ter invulling van zijn recht op tegenonderzoek dat resultaat willen bestrijden. Nu verdachte zijn verdediging met dit tegenonderzoek naar behoren heeft kunnen vormgeven, kan niet gesteld worden dat het (tijdig) opsturen van het verslag van dit bloedonderzoek per gewone post, terwijl dit kennelijk verdachte niet heeft bereikt, een tekortkoming in de naleving van de wettelijke voorschriften genoemd moet worden, zodanig dat sprake is van een schending van de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW 1994 is omringd. Deze omstandigheid doet immers niet af aan de juistheid en betrouwbaarheid van het resultaat van het tegenonderzoek. Uit het bepaalde in artikel dertien, tweede lid van het Besluit leidt het hof bovendien af dat de mogelijkheid van een tegenonderzoek ten aanzien van het bloedonderzoek geen recht is dat verdachte toekomt, nu het bloedonderzoek al een tegenonderzoek ten aanzien van het ademalcoholonderzoek was dat had plaatsgevonden. Dat verdachte door een opsporingsambtenaar is verteld dat hij een tegenonderzoek op het bloedonderzoek zou kunnen laten doen, maakt dit niet anders.”
8. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen – zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde – van belang:
Art. 8, tweede lid, WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.”
Art. 11, eerste en derde lid, van het Besluit:
“1. Indien het ademonderzoek het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte in de adem van de verdachte hoger is dan op grond van artikel 8, tweede lid, onder a […] is toegestaan, vermeldt de opsporingsambtenaar het resultaat van het onderzoek in het proces-verbaal.
3. Het tegenonderzoek geschiedt door middel van een bloedonderzoek. De artikelen 12 tot en met 17 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing […].”
Art. 13, tweede lid, van het Besluit:
“De opsporingsambtenaar wijst de verdachte bij de bloedafname erop dat hij het recht op tegenonderzoek heeft, […] tenzij de bloedafname in het kader van een tegenonderzoek geschiedt.”
Art. 16, eerste en vijfde lid, van het Besluit:
“1. De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.
5. De onderzoeker stuurt het verslag zo spoedig mogelijk na het verrichten van het bloedonderzoek aan de opdrachtgever van het bloedonderzoek.”
9. Gelet op de toelichting daarop richt het middel zich allereerst tegen het oordeel van het hof dat het verweer moet worden verworpen omdat art. 16, vijfde lid, van het Besluit weliswaar een strikte waarborg zou omvatten waarmee het onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994 is omgeven, maar dat schending van die strikte waarborg afhangt van de vraag of de verdachte bij de voorbereiding van zijn zaak in zijn verdediging is geschaad.
10. Deze klacht is, naar mijn mening, gebaseerd op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en mist daarmee feitelijke grondslag. Ik lees in de overwegingen van het hof in ieder geval niet met zoveel woorden dat het hof art. 16, vijfde lid, (oud) van het Besluit aanmerkt als een strikte waarborg waarmee het onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid, WVW 1994 is omgeven. Daarentegen overweegt het hof wél dat de omstandigheid van het (tijdig) opsturen van het verslag van het bloedonderzoek per gewone post, terwijl dit kennelijk de verdachte niet heeft bereikt, niet afdoet aan de juistheid en betrouwbaarheid van het resultaat van het tegenonderzoek, hetgeen er eerder op lijkt te wijzen dat het hof art. 16, vijfde lid, (oud) van het Besluit niet als een strikte waarborg aanmerkt.
11. Ook de klacht dat art. 16, vijfde lid, (oud) van het Besluit verkeerd zou zijn toegepast omdat de toezending van het verslag langer dan 1 jaar na datum delict niet als zo spoedig mogelijk in de zin van deze bepaling valt te beschouwen, mist feitelijke grondslag, nu uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat het verslag op 3 september 2018 vanuit het NFI per post is verzonden naar het door de verdachte op 22 augustus 2018 opgegeven adres.1.Dat het verslag de verdachte destijds kennelijk niet heeft bereikt, maakt nog niet dat art. 16, vijfde lid, (oud) van het Besluit verkeerd is toegepast nu deze bepaling slechts voorschrijft dat het verslag zo spoedig mogelijk na het verrichten van het onderzoek aan de opdrachtgever wordt verzonden.
12. Wat er verder ook zij van de motivering van het hof, beide klachten falen omdat het hof niet anders had kunnen doen dan het in hoger beroep gevoerde verweer verwerpen. Aan het voorschrift van art. 16, vijfde lid, (oud) van het Besluit is immers voldaan. Daar komt nog bij dat het bloedonderzoek is verricht als tegenonderzoek na een ademanalyse, terwijl uit art. 13, tweede lid, van het Besluit volgt dat een verdachte na bloedafname recht heeft op tegenonderzoek, tenzij de bloedafname in het kader van een tegenonderzoek heeft plaatsgevonden. Dat laatste is in deze zaak het geval. Aan de verdachte is dus geen mogelijkheid van een tegenonderzoek onthouden, zoals in hoger beroep was aangevoerd.
Slotsom
13. Het middel faalt.
14. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2022