NJB 2018/315:Kroongetuige: ingevolge art. 360 lid 2 en lid 4 Sv behoort de rechter het gebruik voor het bewijs van de verklaring van een getuige met wie op grond van art. 226h lid 3 Sv door de officier van justitie een afspraak is gemaakt, op straffe van nietigheid nader te motiveren. Dit betekent dat de rechter ervan blijk dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring te hebben onderzocht. De in art. 360 lid 2 Sv bedoelde motiveringsverplichting strekt zich niet uit tot het oordeel van de rechter omtrent de rechtmatigheid van de afspraak als bedoeld in art. 226g lid 2 Sv. Reeds in het gebruik van de verklaring van de getuige met wie de afspraak is gemaakt, voor het bewijs ligt besloten dat de rechter niet tot een andersluidend oordeel ter zake van de rechtmatigheid is gekomen dan in de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in art. 226h lid 3 Sv is vervat. Dat laat onverlet dat indien de rechter afwijkt van een door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de rechtmatigheid van die afspraak, hij gehouden is in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid op grond van art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv. In casu heeft het hof toereikend tot uitdrukking gebracht dat en waarom het de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de kroongetuige betrouwbaar acht en zijn oordeel over de rechtmatigheid niet onbegrijpelijk gemotiveerd