Vgl. HR 25 september 2007, LJN BA7935 en HR 10 februari 1987, NJ 1987/848 m.nt. Corstens.
HR, 13-09-2011, nr. 10/04759 H
ECLI:NL:HR:2011:BQ4723
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-09-2011
- Zaaknummer
10/04759 H
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ4723
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4723, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑09‑2011; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4723
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4723, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4723
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening.
13 september 2011
Strafkamer
nr. 10/04759 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 6 maart 2009, nummer 10/0766188-08, ingediend door mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te 's-Hertogenbosch, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard" gepleegd op 15 december 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat de Politierechter hem zou hebben vrijgesproken indien aan de Politierechter bekend zou zijn geweest dat de aanvrager niet tot ongewenst vreemdeling had kunnen worden verklaard en om die reden de beschikking tot ongewenstverklaring ingetrokken zou worden.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij brief van 31 maart 2010 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst meegedeeld dat de intrekking van de op 7 september 1983 aan de aanvrager verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op 19 juli 2000 ten onrechte heeft plaatsgevonden, dat de aanvrager geacht wordt van 7 september 1983 tot aan heden immer in het bezit te zijn geweest van een dergelijke verblijfsvergunning en dat daarom de beschikking van (de Hoge Raad leest:) 29 november 2007, waarbij de aanvrager tot ongewenst vreemdeling is verklaard, wordt ingetrokken.
4.2. Gelet op de inhoud van voornoemde brief moet de intrekking van de beschikking van 29 november 2007 in die zin worden verstaan dat die beschikking geacht moet worden nimmer te zijn gegeven.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 6 maart 2009;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 13 september 2011.
Conclusie 26‑04‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
De politierechter in de rechtbank te Rotterdam heeft bij vonnis van 6 maart 2009 aanvrager ter zake van ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2.
Deze zaak hangt samen met de herzieningsaanvragen van aanvrager met griffienummers S 10/04757 H en S 10/04760 H waarin ik heden eveneens concludeer.
3.
Namens de aanvrager heeft mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te 's‑Hertogenbosch, een aanvrage tot herziening van bovenvermeld vonnis ingediend.
4.
In de aanvrage wordt aangevoerd dat de politierechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken van de ten laste gelegde overtreding van art. 197 Sr indien deze ermee bekend zou zijn geweest dat aanvrager niet tot ongewenst vreemdeling verklaard had kunnen worden en om die reden de beschikking tot ongewenstverklaring zou worden ingetrokken.
5.
De stukken van het geding en de aan de aanvrage gehechte stukken houden, voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang, het volgende in.
- (i)
Aanvrager, in het bezit van de Turkse nationaliteit, is bij beschikking van het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), namens de Staatssecretaris van Justitie, van 29 november 2007 op grond van art. 67, eerste lid aanhef en onder c, Vreemdelingenwet tot ongewenste vreemdeling verklaard.
- (ii)
Bij vonnis van de politierechter van 6 maart 2009 is aanvrager veroordeeld voor het hiervoor onder 1 vermelde op 15 december 2008 gepleegde feit.
- (iii)
Blijkens de brief van 31 maart 2010 van het hoofd van de IND, namens de Minister van Justitie, gericht aan Collet Advocaten te 's‑Hertogenbosch wordt aanvrager geacht van 7 september 1983 tot aan heden immer in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en had aanvrager aldus niet tot ongewenst vreemdeling verklaard kunnen worden.
6.
Op grond van het voorgaande moet ervan uit worden gegaan dat de beschikking tot ongewenstverklaring van 29 november 2007 geacht moet worden nimmer te zijn gegeven.1. Dit levert het ernstig vermoeden op dat de politierechter, ware deze met de brief van 31 maart 2010 en de daarin vervatte overwegingen bekend geweest, aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
7.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 6 maart 2009 zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2011