HR, 25-09-2007, nr. 03634/06 H
ECLI:NL:HR:2007:BA7935
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-09-2007
- Zaaknummer
03634/06 H
- LJN
BA7935
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA7935, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA7935
ECLI:NL:HR:2007:BA7935, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7935
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Herziening. Gelet op de brief van de IND en de beschikking van de staatssecretaris moet het ervoor worden gehouden dat de beschikking waarbij aanvrager ongewenst is verklaard in die zin wordt verstaan dat die beschikking geacht moet worden nimmer te zijn gegeven (vgl. HR LJN AC1284). E.e.a. levert het ernstig vermoeden op dat de PR, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, aanvrager van het hem tll. zou hebben vrijgesproken.
Nr. 03634/06 H
Mr. Fokkens
Zitting: 19 juni 2007
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Aanvrager van herziening is door de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 29 september 2006 ter zake van het "als vreemdeling in Nederland blijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard" gepleegd van 23 februari 2006 tot en met 2 augustus 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
2. De herzieningaanvraag is ingediend door mr. B. Manspeaker, advocaat te Dordrecht.
3. De aanvraag steunt op de stelling dat zich een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid onder 2, Sv voordoet nu de beschikking tot ongewenstverklaring is ingetrokken. Deze brief is als bijlage bij de aanvraag gevoegd. Bij brief van 14 maart 2007 heeft de advocaat van aanvrager een kopie van het besluit van het Ministerie van Justitie van 9 maart 2007 toegezonden, waaruit blijkt dat dat aan aanvrager een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking 'voortgezet verblijf', met als ingangsdatum 6 december 2005.
4. De procedure omtrent het verblijf van de aanvrager en de ongewenstverklaring kan als volgt worden samengevat. Bij besluit van 11 november 2004 is de verblijfsvergunning van aanvrager onder de beperking 'voortgezet verblijf' ingetrokken. Deze intrekking was gebaseerd op de omstandigheid dat de aanvrager zijn hoofdverblijf zou hebben verplaatst naar het buitenland. Dit besluit is aangetekend verzonden naar het laatst bekende (GBA-)adres van aanvrager. Op 5 december 2005 heeft aanvrager verzocht om verlenging van zijn verblijfsvergunning. Bij afzonderlijke besluiten van 23 februari 2006 heeft de IND de aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning afgewezen en voorts aanvrager tot ongewenst vreemdeling verklaard. Tegen beide beslissingen heeft aanvrager bezwaar gemaakt en voorts twee verzoeken om voorlopige voorziening ingediend.
5. In de vreemdelingenprocedure draaide het om de vraag of het intrekkingsbesluit van 11 november 2004 op de juiste wijze bekend was gemaakt. Indien dat namelijk niet het geval zou zijn, dan zou de verlengingsaanvraag tijdig zijn ingediend en gelet op het dan toepasselijke openbare ordebeleid niet zijn afgewezen en aanvrager zou niet ongewenst zijn verklaard. De vreemdelingenrechter kwam tot de conclusie dat het besluit van 11 november 2004 niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, zodat het besluit niet van kracht was geworen. Dit leidde ertoe dat de grondslag van de besluiten van 23 februari 2006 tot ongewenstverklaring en tot afwijzing van de verlenging van de verblijfsvergunning niet kon worden gehandhaafd. Bij uitspraak van 9 mei 2006 werden de verzoeken om voorlopige voorziening dan ook toegewezen. Bij beschikkingen van 19 juli 2006 is (i) het bezwaarschrift gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard, (ii) het bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning ongegrond verklaard en (iii) het bezwaarschrift gericht tegen de ongewenstverklaring van aanvrager ongegrond verklaard. Bij brief van 13 oktober 2006 zijn de beschikkingen van 23 februari 2006 en 19 juli 2006 ingetrokken. Bij beschikking van 9 maart 2007 is het intrekkingsbesluit herroepen en het hiertegen ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard. Voorts is bepaald dat de aanvrager geacht wordt in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning tot 30 juni 2005 en is een verblijfsvergunning aan aanvrager verleend met ingang van 6 december 2005, geldig tot 6 december 2010.
6. Op grond van het voorgaande moet er van uit worden gegaan dat de beschikking tot ongewenstverklaring van 23 februari 2006 geacht moet worden nimmer te zijn gegeven.(1) Immers, gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter 9 mei 2006, waarnaar in de beschikking van 9 maart 2007 wordt verwezen, zou aanvrager niet ongewenst zijn verklaard op grond van het dan op hem toepasselijke openbare orde-beleid, omdat in geval van voortgezet verblijf van een vreemdeling die in Nederland is geboren bij een verblijf van ten minste vijftien jaren geen ongewenstverklaring en ontzegging van voortgezet verblijf meer plaats zal vinden.(2) Uit het dossier blijkt dat aanvrager op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] is geboren.
7. Aldus valt aan de beschikking van 9 maart 2007 en de brief van 13 oktober 2006 een ernstig vermoeden te ontlenen dat de Politierechter, indien hij met de inhoud daarvan wel bekend zou zijn geweest, aanvrager van het hem tenlastegelege zou hebben vrijgesproken.
8. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat deze op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 10 februari 1987, NJ 1987, 848 m.nt Corstens.
2 In de Vreemdelingencirculaire 2000, hoofdstuk A4/4.3 is het beleid te vinden ten aanzien van de openbare rust, de openbare orde of de nationale veiligheid. Onder 4.3.2.2 staat het volgende vermeld:
"c. Vreemdelingen die in Nederland zijn geboren dan wel voor hun tiende levensjaar tot Nederland zijn toegelaten
Om reden van hun bijzondere banden met Nederland geldt voor hen dat bij een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar geen ongewenstverklaring en ontzegging van voortgezet verblijf meer plaatsvinden en bij een verblijfsduur van ten minste tien en minder dan vijftien jaar alleen in geval van veroordeling wegens handel op grote schaal in verdovende middelen."
Uitspraak 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Herziening. Gelet op de brief van de IND en de beschikking van de staatssecretaris moet het ervoor worden gehouden dat de beschikking waarbij aanvrager ongewenst is verklaard in die zin wordt verstaan dat die beschikking geacht moet worden nimmer te zijn gegeven (vgl. HR LJN AC1284). E.e.a. levert het ernstig vermoeden op dat de PR, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, aanvrager van het hem tll. zou hebben vrijgesproken.
25 september 2007
Strafkamer
Nr. 03634/06 H
IC/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 26 september 2006, nummer 11/710710-06, ingediend door mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht heeft de aanvrager ter zake van "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat de beschikking van de minister voor Vreemdelingenzaken van 23 februari 2006 waarbij de aanvrager op de voet van art. 67 Vreemdelingenwet 2000 ongewenst is verklaard, is ingetrokken bij brief van 13 oktober 2006 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij brief van 13 oktober 2006 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst meegedeeld dat is besloten de beschikking van de minister voor Vreemdelingenzaken van 23 februari 2006 waarbij de aanvrager op de voet van art. 67 Vreemdelingenwet 2000 ongewenst is verklaard, in te trekken. Voorts is bij beschikking van de staatssecretaris van Justitie van 9 maart 2007 de beschikking van 11 november 2004 waarbij de verblijfsvergunning van de aanvrager is ingetrokken, herroepen, is verstaan dat de aanvrager wordt geacht in het bezit te zijn geweest van een tot 30 juni 2005 geldige verblijfsvergunning en is aan de aanvrager een verblijfsvergunning verleend met ingang van 6 december 2005, geldig tot 6 december 2010.
4.2. Gelet op de inhoud en onderlinge samenhang van voornoemde stukken moet het ervoor worden gehouden dat de intrekking van de beschikking van 23 februari 2006 in die zin wordt verstaan dat die beschikking geacht moet worden nimmer te zijn gegeven (vgl. HR 10 februari 1987, LJN AC1284, NJ 1987, 848).
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 26 september 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 september 2007.