Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten d.d. 25 november 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 40.
Rb. Limburg, 29-01-2020, nr. 03.237269.18
ECLI:NL:RBLIM:2020:707, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
29-01-2020
- Zaaknummer
03.237269.18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2020:707, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 29‑01‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:646, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 29‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring voor poging tot moord door een thans 57-jarige man op de eigenaar van een buurtwinkel in Sittard-Geleen. De verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC). In het PBC-rapport staat dat hij ten tijde van het plegen van het feit een psychotische stoornis had, waardoor de verdachte in zijn functioneren al langere tijd in (zeer) sterke mate beïnvloed werd door paranoïde gedachten en daaruit voortkomende emoties. Gelet op dit rapport wordt het feit niet aan verdachte toegerekend en wordt hij ontslagen van alle rechtsvervolging. Het advies van de deskundigen in de PBC-rapportage om (via het op 1 januari 2020 in werking getreden artikel 2.3. van de Wet forensische zorg) een civiele zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte GGZ te laten voorbereiden wordt niet gevolgd. De door deskundigen noodzakelijk geachte behandeling in een forensische kliniek, met een duur van minimaal één jaar en een langdurig toezicht na de klinische opname is via een civiele zorgmachtiging niet (op voorhand dwingend) te realiseren. Dit advies biedt onvoldoende waarborgen dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen. Nu is voldaan aan wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs met dwangverpleging, ziet de rechtbank dit, gelet op de ernst van het feit en advies van de deskundigen, als enige passende maatregel
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.237269.18
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [Geboorteplaats en datum] ,
gedetineerd in [Adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. Çinar, advocaat kantoorhoudende te Beek.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 januari 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De verdachte werd bijgestaan door mevrouw [Naam tolk] , tolk in de Tamil taal. Zij heeft al hetgeen ter terechtzitting werd gesproken voor de verdachte vertaald.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:
primair heeft geprobeerd, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] te doden,
subsidiair is dit tenlastegelegd als voorbereiding van moord.
Feit 2:
[slachtoffer] heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, naar aanleiding waarvan het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank heeft het door de verdediging verzochte mogelijk ontlastende vingerafdrukonderzoek aan de stok en het mes niet laten uitvoeren waardoor de verdachte zijn onschuld niet kan bewijzen. Dit is te beschouwen als een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, dan wel is er sprake van schending van artikel 6 EVRM en de beginselen van de behoorlijke procesorde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging niet voldoet aan de criteria van de Hoge Raad en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar vervolging.
De rechtbank is van oordeel dat het niet (kunnen) onderzoeken van het mes en de knuppel op vingerafdrukken geen normschending in het opsporingsonderzoek oplevert die moet worden aangemerkt als een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van een vormverzuim als strafprocesrechtelijk geschreven en ongeschreven vormvoorschriften niet worden nageleefd. Er bestaat geen geschreven, danwel ongeschreven regel die de politie verplicht om in alle gevallen al het mogelijke bewijsmateriaal veilig te stellen voor nader forensisch onderzoek. Het nalaten hiervan kan dan ook niet worden beschouwd als een “vormverzuim”. In dit geval heeft de raadsman pas in een later stadium laten weten dat hij het mes en de stok onderzocht wilde zien op vingerafdrukken. Dat was toen niet (meer) mogelijk, omdat deze voorwerpen niet waren veiliggesteld op een wijze die forensisch onderzoek mogelijk maakte. Dat is weliswaar te betreuren, maar niet is gebleken dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte hebben gehandeld waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Er is dan ook geen sprake van een inbreuk op beginselen van behoorlijke procesorde, die zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte de primair tenlastegelegde poging tot moord heeft gepleegd. Zij heeft haar oordeel gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
- -
de verklaringen van aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) dat de verdachte hem bij de keel pakte, hij met kracht kneep en er een worsteling ontstond;
- -
de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte een week van tevoren tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij een mes in de nek van [slachtoffer] zou gaan steken;
- -
de verklaring van getuige [getuige] die de worsteling ziet en hoort dat [slachtoffer] roept: “het mes het mes” en een mes ziet en de verdachte hoort zeggen dat hij dood moest;
- -
het proces-verbaal van bevindingen van de politie die op de melding afkomt. Verbalisanten treffen een mes aan en zien letsel aan de hals van [slachtoffer] .
- -
de in datzelfde proces-verbaal van bevindingen opgenomen waarneming van verbalisant [Naam 1] , die de verdachte hoorde zeggen dat de eigenaar van de winkel een oude smeerlap was en dat hij die avond thuis een mes had gepakt om in
de winkel de eigenaar "kapot te maken".
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er door de verdachte met opzet is gepoogd om [slachtoffer] van het leven te beroven, nu verdachte met een mes naar [slachtoffer] is gegaan en hem de keel heeft dichtgeknepen. Op de hals van [slachtoffer] werden wondjes aangetroffen.
De officier van justitie stelt daarbij dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Zij wijst op de omstandigheid dat verdachte een week van tevoren tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij [slachtoffer] een mes in zijn nek zou gaan steken.
De officier concludeert dat er sprake is geweest van opzet en van voorbedachte raad. De poging tot moord op [slachtoffer] kan bewezen worden verklaard.
De onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling kan eveneens bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover verbalisant [Naam 1] , zoals verwoord in proces-verbaal van bevindingen op pagina 7 van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Er is niet voldaan aan de Salduz-criteria. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, toen de politie ter plaatse kwam na een melding over een incident waarbij een man met een mes was betrokken, er twee personen waren die verdachte aanwezen als dader en dat er ook een mes werd aangetroffen. Deze feiten en omstandigheden leverden op dat moment een redelijk vermoeden van schuld op jegens de verdachte. Verbalisant [Naam 1] heeft echter de verdachte meteen vragen gesteld zonder hem te wijzen op zijn rechten. Hetgeen verdachte tijdens dit verhoor tegen [Naam 1] verklaard heeft, kan daarom niet als bewijs gebruikt worden, aldus de raadsman.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de hem onder feit 1 verweten gedragingen heeft verricht, gelet op:
- de verklaringen van aangever en getuige [getuige] die niet met elkaar overeenkomen en onbetrouwbaar zijn;
- het alternatieve scenario dat door de verdachte is geschetst, te weten dat híj zelf is aangevallen door [slachtoffer] . Dit scenario wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier.
3.3
Het oordeel van de rechtbank1.
Bewijsuitsluiting
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte, zoals deze is opgenomen op pagina 7 in het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 22 november 2018, dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de politie aan de verdachte, terwijl er uit de omstandigheden ter plaatse een redelijk vermoeden van schuld bij de politie aanwezig had moeten zijn, vragen heeft gesteld, voordat zij hem hebben gewezen op zijn recht om geen vragen te beantwoorden en een advocaat te consulteren.
Bewijsmiddelen
Op 22 november 2018, omstreeks 20.55 uur, ging de politie naar de [Adres 2] te Sittard na een melding dat daar een man onder bedwang gehouden zou worden gehouden die in het bezit zou zijn van een groot mes en een knuppel. Ter plaatse zag de politie door het etalageraam dat er in de winkel een man op de vensterbank zat (dit bleek later de verdachte te zijn) en dat een andere man achter de toonbank stond. Zij zagen dat er twee mannen buiten de winkel stonden. Eén van deze mannen, de getuige [getuige] , deelde de politie direct mede dat de man die op de vensterbank zat in het bezit was van een mes, maar dat hij hem dit mes na een korte schermutseling had kunnen afnemen. Dit mes was buiten de winkel neergelegd. Op de grond op een plastic zak met afval lag een vleesmes van naar schatting 30 centimeter groot. De man achter de toonbank zei dat hij geslagen was door de man die op de vensterbank zat. Het is de politie ambtshalve bekend dat de man achter de toonbank (zijnde aangever [slachtoffer] ) de eigenaar is van de buurtsupermarkt. Deze eigenaar zei dat hij door de andere man bij de keel was gegrepen en was geslagen met een stok. De man op de vensterbank verdacht de eigenaar van de supermarkt ervan dat hij seks zou hebben gehad met zijn dochter, zo zei de eigenaar.
Getuige [getuige] verklaarde dat hij tijdens het betreden van de winkel zag dat de eigenaar werd aangevallen door de inmiddels aangehouden man. [getuige] zei dat hij zag
dat de man een mes en een knuppel in zijn handen had. De politie ziet dat de eigenaar twee verse wondjes aan zijn keel had, een aan de linkerzijde en een aan de rechterzijde van de keel.2.
De aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte het volgende verteld. Hij was op 22 november 2018, omstreeks 20.30 uur, werkzaam in zijn winkel op de [Adres 2] in Sittard. Op enig moment stond hij achter in de zaak. Er stond een man voor hem. Hij herkende de man, omdat deze vaak in de winkel komt. Hij heeft ruzie met deze man, omdat die man hem beschuldigt dat hij iets met de dochter van zijn broer zou willen doen. Een week geleden was hij in de winkel en toen zei de man tegen hem dat hij een mes in de nek van [slachtoffer] zou gaan steken. Vandaag zei de man weer iets over die dochter. Hierna pakte de man hem met twee handen bij zijn nek. Hij kneep met kracht. Onder zijn jas had hij een knuppel en hij had een mes bij zich.3.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 22 november 2018 rond 20.30 uur naar de buurtwinkel is gelopen. Bij de buurtwinkel aangekomen, zag hij door de etalageruit dat de
eigenaar, genaamd [slachtoffer] , een zwaaiende arm beweging naar hem maakte. Hij zag dat [slachtoffer] met een persoon aan het worstelen was. De persoon had een ijzeren buis met een elastiek of touw om zijn schouder gebonden. De man zei telkens: “Mijn dochter, mijn dochter”. [slachtoffer] zei tegen [getuige] : "Het mes, het mes". In de binnenzak van zijn jas zat een mes. [getuige] weet niet meer wie het mes pakte, [slachtoffer] of de man. Hij weet wel nog dat hij riep: “geef aan mij, geef aan mij” [getuige] heeft, nadat hij het mes had gekregen, het mes op een plastic zak buiten gelegd. De persoon zei tegen [getuige] : “Hij moet dood”.4.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 22 november 2018 ruzie had met de winkelier genaamd [slachtoffer] en dat op dat moment iemand binnenkwam die de politie belde. [slachtoffer] heeft hem als eerste geduwd en het mes in de jas van de verdachte gestopt.5.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt vast dat de lezingen van aangever en de verdachte over de toedracht van het tenlastegelegde niet met elkaar overkomen. De rechtbank acht de verklaringen van aangever en de onafhankelijke getuige [getuige] echter betrouwbaar, omdat hetgeen zij verklaren overeenkomt met wat de politie waarneemt als zij ter plaatse komt. Voor het alternatieve scenario van de verdachte dat er sprake is van een ‘complot’ tegen hem en dat het mes door iemand anders in zijn jas is gestopt, is geen enkel aanknopingspunt te vinden. Het verklaart ook niet de ijzeren buis die de verdachte naast het mes bij zich droeg. De rechtbank beoordeelt dit scenario als volstrekt onaannemelijk.
Opzet op de dood van [slachtoffer] ?
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte (in ieder geval in zijn beleving) ruzie had met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] gewond is geraakt door toedoen van de verdachte. De verdachte heeft een mes en een ijzeren knuppel meegenomen naar de winkel van [slachtoffer] en heeft [slachtoffer] bij de nek gepakt en zijn keel met kracht dichtgeknepen. De verdachte heeft bovendien tegen getuige [getuige] gezegd dat [slachtoffer] dood moest.
Conclusie ten aanzien van opzet
De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en hetgeen zij daarover heeft overwogen, bewezen dat de verdachte de opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij, ter (begin van) uitvoering daarvan [slachtoffer] bij de nek heeft gepakt en zijn keel met kracht heeft dichtgeknepen.
Voorbedachte raad?
De vraag is vervolgens of de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van, onder meer, 27 oktober 2015 overwogen dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.6.
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte reeds een week van tevoren de intentie had om [slachtoffer] om het leven te brengen. Hij had immers een week van tevoren tegen [slachtoffer] gezegd dat hij een mes in zijn nek zou steken. Op 22 november 2018 gaat hij naar de winkel en bewapent hij zich voor zijn vertrek met een mes en een knuppel. Meteen zodra hij in de winkel [slachtoffer] tegenkomt, valt hij hem aan door met zijn handen diens keel dicht te knijpen.
Conclusie ten aanzien van voorbedachten rade
Uit de voorgaande gang van zaken leidt de rechtbank af dat de verdachte de nodige tijd heeft gehad zich te beraden op zijn handelen. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte op enig moment in een situatie heeft verkeerd dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Ook van overige omstandigheden die wijzen op een contra-indicatie en tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. De verklaring van de verdachte in dit verband, dat hij die dag werd aangevallen door [slachtoffer] , acht de rechtbank, in het licht van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, volstrekt onaannemelijk. Niet alleen heeft de verdachte een week van te voren gezegd dat hij [slachtoffer] met een mes in zijn nek zou steken, maar is hij ook bewapend naar de winkel gegaan en heeft hij [slachtoffer] de keel vastgepakt en dichtgeknepen. Tussen de aankondiging dat hij hem een mes in de keel zou steken en het daadwerkelijk naar de winkel gaan met een mes en een knuppel zat een week. Hij heeft gedurende deze week niet alleen gelegenheid gehad om in rust na te denken over zijn voornemen en de gevolgen ervan en zich daarvan rekenschap te geven, maar heeft zich nadien ook bewapend en vervolgens welbewust de keuze gemaakt om naar de winkel te gaan. Dat betekent dat de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen zij daarover heeft overwogen, wettelijk en overtuigend bewezen acht, dat de verdachte op
22 november 2018 heeft geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden door hem bij de nek te pakken en in de nek te knijpen.
De onder 2 tenlastegelegde mishandeling acht de rechtbank op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen eveneens bewezen. Tussen de feiten 1 primair en 2 is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van eendaadse samenloop.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Feit 1 primair
op 22 november 2018 te Sittard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven te beroven, met dat opzet en met die voorbedachten rade voornoemde [slachtoffer] gewelddadig bij de nek
heeft vastgepakt en in/bij de nek van [slachtoffer] heeft geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
op 22 november 2018 te Sittard, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze gewelddadig bij diens nek vast te pakken en in diens nek te knijpen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
poging tot moord.
in eendaadse samenloop gepleegd met
Feit 2:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door [Naam 2] , psychiater, en [Naam 4] , GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere, een onderzoek naar zijn geestvermogens ingesteld. Van hun onderzoek is een rapport opgemaakt, gedateerd 10 december 2019 (hierna te noemen: de PBC-rapportage). Zij overwegen in hun rapport dat bij de verdachte sprake is van een ernstige stoornis in de realiteitstoetsing, te weten een psychotische stoornis in het schizofreniespectrum, waardoor de verdachte in zijn functioneren al langere tijd in (zeer) sterke mate beïnvloed is door paranoïde gedachten en daaruit voortkomende emoties. Dit psychotische beeld bestaat waarschijnlijk al jaren, maar in ieder geval al geruime tijd voor het ten laste gelegde feit. Ondanks het feit dat dat geen zicht is gekregen op de precieze inhoud van deze psychose, is het evident dat die aanwezig was tijdens het tenlastegelegde. Geconcludeerd wordt dat ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen, sprake moet zijn geweest van een forse psychotische stuwing met hevige emoties, die betrokkene heeft gedreven tot het gedrag dat beschreven wordt in de tenlastelegging (indien bewezen). Er is sprake geweest van een forse oordeels- en kritiekstoornis, met een uiterst gebrekkige realiteitstoetsing, waardoor ondergetekenden adviseren betrokkene het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de PBC-rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over. Gelet op de inhoud hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht de verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
Overwegingen met betrekking tot het tenlastegelegde opzet
De gedragskundigen die de verdachte hebben onderzocht, concluderen dat het tenlastegelegde aan de verdachte op grond van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend.
In dit verband overweegt de rechtbank dat deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staan indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen sprake geweest.
In de praktijk wordt al spoedig enig besef of enig benul aangenomen. Op grond van verdachtes activiteiten, die een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies vergde, ligt het aannemen van een minimaal besef dan ook zeker voor de hand.
Het overnemen van de conclusies uit bovengenoemde rapportage heeft dan ook geen gevolgen voor de bewezenverklaring van de feiten zoals onder 3. overwogen.
6. De maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen TBS met dwangverpleging dient te worden opgelegd, omdat de deskundigen in hun advies hebben geconcludeerd dat behandeling van de verdachte niet noodzakelijkerwijs binnen een TBS met dwangverpleging dient plaats te vinden. Een instelling met beveiligingsniveau 2, zoals een FPA, volstaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 22 november 2018 [slachtoffer] geprobeerd te vermoorden. Hij is gewapend met een mes en een ijzeren knuppel naar de winkel van [slachtoffer] gegaan en heeft hem, zodra hij hem zag, bij de keel vastgepakt en de keel dichtgeknepen. Hij had een week van tevoren al tegen [slachtoffer] gezegd dat hij hem met een mes in de nek zou steken. In de worsteling die ontstond nadat verdachte [slachtoffer] bij de keel vast had, bleek verdachte ook een mes bij zich te hebben, dat gelukkig, doordat een andere klant [slachtoffer] te hulp schoot, afgepakt kon worden, zodat erger voorkomen kon worden.
Uit de uitlatingen die de verdachte heeft gedaan vóór en tijdens het plegen van het feit, is gebleken dat de verdachte in de veronderstelling was dat [slachtoffer] iets had met de dochter van de broer van de verdachte. Deze dochter woont echter niet in Nederland en heeft, zo blijkt uit de gedragskundige rapportage, al jaren geen contact met de verdachte. Uit die rapportage blijkt ook dat de verdachte al jaren lijdt aan een psychotische stoornis met paranoïde waandenkbeelden en dat hij vanuit een dergelijk waandenkbeeld heeft gehandeld.
Het slachtoffer [slachtoffer] was natuurlijk niet bekend met deze achtergrond en zag zich geconfronteerd met een klant die het – om voor hem onduidelijke redenen – op zijn leven had gemunt. Uit de schadeonderbouwing van [slachtoffer] blijkt de impact van het handelen van verdachte op zijn leven. Ten tijde van het strafbare feit heeft benadeelde gevreesd voor zijn leven en is hij sindsdien doodsbang voor de verdachte. Momenteel is [slachtoffer] onder behandeling bij de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts, welke hem heeft doorverwezen naar een GGZ psycholoog.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het al dan niet opleggen van een maatregel van TBS met voorwaarden het volgende.
In de PBC-rapportage wordt in dit kader het volgende vermeld:
“(…)
Het risico op recidive, ingeschat met de HCR-20V3, een risicotaxatielijst, is op basis van historische 'statistische' factoren laag te noemen. Kijkend naar de klinische en toekomstige items, gecombineerd met het gegeven dat er sprake is van een psychotische stoornis, ontstaat
echter een ander beeld: betrokkene zou, vanuit zijn paranoïde, angst en boosheid, uitspraken
hebben gedaan dat het slachtoffer dood moest. Dankzij de interventie van een omstander
zijn er geen ernstige gewonden gevallen. Betrokkene heeft geen blijk gegeven van enig
probleem- of ziektebesef en wijt het gebeurde aan een complot dat tegen hem is opgezet.
Het geïsoleerde leven van betrokkene voorkomt dat zijn paranoïde gedachten worden
gecorrigeerd door anderen. Betrokkene heeft geen hulp ingeroepen voor de psychische
problemen die hem al langdurig parten spelen. Er zijn weinig beschermende factoren:
Betrokkene is zijn huis kwijtgeraakt. Alleen de financiën van betrokkene zijn op orde en kunnen als beschermend worden aangemerkt. Indien het psychiatrisch toestandsbeeld onbehandeld zou blijven voortbestaan en daar onvoldoende monitoring en risicomanagement op zou worden ingezet, dan zal deze toestand een bron van (hernieuwde) achterdocht en boosheid blijven. Met name gevoelens van vijandigheid, paranoïde overtuigingen, angst en boosheid zijn belangrijke psychotische triggers voor recidive. Op basis van deze factoren wordt het recidiverisico op soortgelijk gewelddadig gedrag als het huidige ten laste gelegde (indien bewezen) als hoog ingeschat.
(…)
Gedegen nadere diagnostiek en intensieve behandeling van de geconstateerde psychotische stoornis is nodig. Gezien het ontbreken van ziektebesef en een hulpvraag zal dit niet in een
vrijwillig of voorwaardelijk kader kunnen plaatsvinden. Daarom is een klinische opname noodzakelijk. Vanwege het feit dat betrokkene door zijn teruggetrokken gedrag en tengere
gestalte weinig opvalt en de vermijdende coping (het uit de weg gaan van contacten en mogelijke problemen) inmiddels weer op de voorgrond staat, is het belangrijk dat de
behandeling forensisch wordt ingestoken. Bij een opname in de 'algemene psychiatrie' ligt onderschatting van het gevaar namelijk op de loer. De duur van de beoogde opname binnen
een forensische kliniek zal substantieel dienen te zijn; gedacht wordt aan minimaal een jaar. Betrokkene heeft weliswaar tijdelijk medicatie gebruikt in detentie, maar is daar vanuit een
gebrek aan ziektebesef en psychotische belevingen (zijn God maakte hem duidelijk dat de medicatie niet goed was) ook vrij snel weer mee gestopt. Het is niet ondenkbaar dat een
dwangbehandeling nodig zal zijn om een uitzichtloos verblijf binnen een psychiatrisch ziekenhuis te voorkomen of te doorbreken. Ondergetekenden verwachten niet dat
betrokkene in de loop van een klinische psychiatrische behandeling ziektebesef zal gaan ontwikkelen. Na een klinische behandeling lijkt een plaatsing in een setting voor beschermd of begeleid wonen dan ook voor de hand te liggen, waarbij langdurig toezicht op het functioneren vanuit forensisch kader noodzakelijk is om te voorkomen dat betrokkene zich
weer snel aan zorg zal onttrekken. In dat geval is een terugkeer van psychotische symptomen allerminst ondenkbaar.
De voorgestelde behandeling kan via het schakelartikel uit de wet Forensische Zorg binnen het kader van een zorgmachtiging (wet Verplichte GGz) gerealiseerd worden (voorheen
artikel 37 Wetboek van Strafrecht). Gezien bovenstaande wordt door ondergetekenden aangetekend dat zelfs een intensieve behandeling van een halfjaar onvoldoende zal zijn om
tot een aanvaardbare daling van het recidiverisico te komen. Derhalve voorspellen ondergetekenden dat een verlenging van de zorgmachtiging te zijner tijd nodig zal zijn, om
zodoende het psychiatrisch toestandsbeeld te kunnen blijven monitoren en bij een eventueel hernieuwde psychotische decompensatie tijdig te kunnen ingrijpen voordat (opnieuw) acuut
gevaar ontstaat.
Ondergetekenden zijn van mening dat een dergelijke behandeling niet noodzakelijkerwijs binnen een maatregel tbs met dwangverpleging dient plaats te vinden. Betrokkene is immers
buiten de huidige feiten niet bekend met agressief gedrag en gedraagt zich niet impulsief (ondanks dat er in het huidige onderzoek nog steeds sprake is van een psychotische
stoornis). Tevens hanteert betrokkene over het algemeen een conflictvermijdende stijl om problemen op te lossen, waarbij agressief gedrag niet zijn primaire handelwijze is. Ten slotte
kan gesteld worden dat betrokkene zich goed voegt naar afdelingsregels; hij toont zich nu niet vijandig naar zijn omgeving en komt niet in conflict. Een hoog beveiligingsniveau, zoals
in een FPC (niveau 4) of FPK (niveau 3) het geval is, is in de ogen van ondergetekenden dan ook niet strikt noodzakelijk. Een instelling met beveiligingsniveau 2, zoals een FPA,
volstaat naar de mening van ondergetekenden.
(…)”
Ter terechtzitting van 15 januari 2020 heeft de rechtbank [Naam 3] , psychiater en geneesheer-directeur, verbonden aan de GGZ Mondriaan gehoord over het advies van de deskundigen in het rapport van het Pieter Baan Centrum met betrekking tot het voorgestelde kader.
De heer [Naam 3] heeft het volgende naar voren gebracht -zakelijk weergegeven-:
Een zorgmachtiging wil niet zeggen dat de veroordeelde forensische zorg krijgt gericht op bijvoorbeeld het beperken van het recidiverisico of beveiliging. Een zorgmachtiging is een civielrechtelijke machtiging die ook civielrechtelijk bekostigd wordt. In een forensische zorginstelling zitten mensen met strafrechtelijke titels. Andere plekken zijn heel schaars.
Met een civiele machtiging ga je in de regel naar een psychiatrisch ziekenhuis.
De heer [Naam 3] heeft zich onthouden van advies, omdat hij verdachte niet heeft onderzocht.
De rechtbank kan, gelet op hetgeen in de PBC-rapportage wordt geschetst als een voor de verdachte noodzakelijk geachte behandeling, het advies om die te realiseren via een civiele zorgmachtiging niet volgen. Kennelijk is op basis van een civiele zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5 aanhef en onder a van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (WvGGZ) de noodzakelijk geachte behandeling van de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek niet mogelijk, of zeer moeilijk te realiseren, ook niet indien een dergelijke machtiging door de strafrechter wordt afgegeven op grond van het bepaalde in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz). Ook stellen de deskundigen in de PBC-rapportage dat een forensische klinische behandeling van minimaal één jaar noodzakelijk is, terwijl een civiele zorgmachtiging slechts voor een half jaar kan worden afgegeven. Ook het noodzakelijk geachte langdurige toezicht na de klinische behandeling is via een civiele zorgmachtiging niet (op voorhand dwingend) te realiseren. De rechtbank zal dit advies dan ook niet volgen, nu dit naar haar oordeel onvoldoende waarborgen biedt dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen.
Gelet op de conclusies in de PBC-rapportage over de persoonlijkheid van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en er causaal verband aanwezig is tussen die gebrekkige ontwikkeling en stoornis en het door verdachte gepleegde feit. De rechtbank is ook van oordeel dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van TBS eist, nu het alternatief (de civiele zorgmachtiging) niet passend wordt geacht. Verder is het door verdachte onder 1 primair begane feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan de voorwaarden om tot oplegging van TBS te komen wordt dan ook voldaan. Gelet op de ernst van het feit en de adviezen van voornoemde deskundigen in aanmerking genomen, ziet de rechtbank het opleggen van TBS als de in deze situatie enige passende maatregel.
De rechtbank heeft de situatie van verdachte van de afgelopen jaren mede in overweging genomen. De deskundigen zien daarin aanwijzingen voor psychotische ontregelingen en er bestaan concrete aanwijzingen dat, zonder de juiste zorg binnen een forensisch kader, het opnieuw mis kan gaan. De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van het vorenoverwogene, van oordeel is dat de algemene veiligheid van personen en goederen de verpleging eist.
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
7. De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een materiële schadevergoeding van € 641,65 en een bedrag van € 875,00 vanwege immateriële schade. De materiële schade zou zijn ontstaan omdat tijdens de worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer de stekker van de vrieskist in de winkel is uitgetrokken waardoor de daarin aanwezige levensmiddelen niet langer verkoopbaar waren. De benadeelde heeft verzocht om de schade te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 750,-. De vordering met betrekking tot de materiële schade en het overige met betrekking tot de immateriële schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de door hem bepleite vrijspraak. De materiële schadevergoeding dient te worden afgewezen, omdat onvoldoende duidelijk is welke goederen er zijn beschadigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van een materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren, omdat onvoldoende is onderbouwd dat die schade het rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van fysiek letsel. Daarvan is sprake. Het slachtoffer heeft drukpijn en striemen/wondjes opgelopen. Reeds om die reden kan hij aanspraak maken op immateriële schadevergoeding.
Ter onderbouwing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de benadeelde partij een schrijven van de verpleegkundig specialist GGZ van 7 februari 2019 overgelegd. Hieruit blijkt dat er bij de benadeelde partij sprake is van prikkelbaarheid, slecht en licht slapen met daarbij schrikachtig reageren op zelfs kleine geluiden. Hij is meer op zijn hoede, sluit zijn kamerdeur nu ook af, controleert de rest van de deuren extra. De angst maakt dat hij mogelijk besluit om met zijn winkel te stoppen. Een verwijzing naar een psychologenpraktijk is geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst en de gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde toewijzing van het door hem gevorderde bedrag van € 875,00 billijken. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schademaatregel besloten. De rechtbank ziet geen reden om van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien, wel om het aantal dagen gijzeling bij niet betaling op één dag te stellen.
8. Het beslag
Het mes en het slagwapen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
9. De wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- -
verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- -
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schade, niet ontvankelijk is en dat hij dit gedeelte van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- -
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 875,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van
22 november 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- -
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- -
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 875,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 22 november 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- -
mes;
- -
slagwapen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. F.H. Machiels en
mr. F.J.W.M. Tas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2020.
Buiten staat
Mr. F.J.W.M. Tas is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Sittard, in elk geval in de
gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en met die
voorbedachten rade voornoemde [slachtoffer] gewelddadig bij de nek
heeft vastgepakt en/of vervolgens in/bij de nek van [slachtoffer] heeft
geknepen en/of dreigend een mes heeft vastgepakt en dit mes dreigend
heeft opgeheven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Sittard, in elk geval in de
gemeente Sittard-Geleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf
van moord en/of doodslag en/of zware mishandeling met voorbedachte
raad bedoeld in de artikelen 289 c.q. 287 c.q. 302 cq 303 van het
Wetboek van Strafrecht,
in elk geval een misdrijf waarop een gevangenisstraf van tenminste 8
jaren is gesteld, opzettelijk
a. een mes
b. een knuppel/wapenstok,
in ieder geval voorwerpen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
en/of
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Sittard, in elk geval in de
gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend
een mes vast te pakken en dit mes dreigend op te heffen, in elk geval te
tonen aan die [slachtoffer] ;
( art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Sittard, in elk geval in de
gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze
gewelddadig bij diens nek vast te pakken en/of in diens nek te knijpen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑01‑2020
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2018, pag. 7 en 8.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 22 november 2018, pag. 16.
Het proces-verbaal van getuige [getuige] d.d. 23 november 2018, pag. 23 en 24.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 23 november 2018, pag. 38 en 39.
Uitgaande van de uitspraak van de Hoge Raad van 27 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3167)