Hof 's-Gravenhage, 02-10-2012, nr. 200.053.892/01
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX9065
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
02-10-2012
- Zaaknummer
200.053.892/01
- LJN
BX9065
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX9065, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 02‑10‑2012
Uitspraak 02‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Mogelijkheden tot volledige proceskostenvergoeding in niet-IE-zaken
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer : 200.053.892/01
Rolnummer Rechtbank : 733147/08-4086
arrest van 2 oktober 2012
inzake
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
tegen
MULTILEASE B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Multilease,
advocaat: mr. D.A. Beck te Leiden.
Verder verloop van het geding
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 23 februari 2010. Daarbij is een comparitie na aanbrengen gelast, die op 19 mei 2010 heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven genomen, waarin hij één grief heeft aangevoerd. Bij memorie van antwoord, met productie, heeft Multilease de grief bestreden.
Vervolgens hebben partijen, onder overlegging van hun procesdossiers, arrest gevraagd.
Beoordeling van het beroep
1. De door de kantonrechter in rov. 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis van 30 juni 2009 vastgestelde feiten zijn niet weersproken, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
2. Tussen partijen is in geschil of [appellant] gehouden is tot vergoeding van de schade die Multilease heeft geleden doordat de (auto)leaseovereenkomst die [appellant] namens de - inmiddels ontbonden - vennootschap onder firma Mortuarium "Leyenburg" v.o.f. (hierna: "de v.o.f.") heeft ondertekend niet tot stand blijkt te zijn gekomen vanwege het feit dat [appellant] die overeenkomst mede namens mede-vennoot [X] heeft ondertekend en daarbij diens handtekening heeft vervalst. De kantonrechter heeft deze vraag bevestigend beantwoord. In zijn tussenvonnis heeft hij overwogen dat Multilease, naar analogie van het bepaalde in artikel 3:70 BW, recht heeft op vergoeding van het positieve contractsbelang. In zijn eindvonnis heeft hij terzake een bedrag van € 25.903,55 aan Multilease toegewezen. Daarnaast heeft hij de vordering van Multilease tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 12.000,- toegewezen.
3. In zijn memorie van grieven betoogt [appellant] allereerst dat Multilease haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden door niet alsnog een leaseovereenkomst met [appellant] in privé aan te gaan of de auto aan hem te verkopen. Hij meent dat Multilease zich er niet op kan beroepen dat [appellant] onbetrouwbaar is gebleken, nu i) het binnen de v.o.f. gebruikelijk was elkaars handtekening te plaatsen,
- ii)
hij niet onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld voor valsheid in geschrifte en
- iii)
Multilease met [X] onder één hoedje speelde om [appellant] te beschadigen. In het kader van dit laatste voert [appellant] aan dat Multilease de facturen naar het huisadres van [X] stuurde en dat [X] betalingen storneerde, een en ander zonder dat [appellant] daarvan afwist. Om die reden heeft Multilease het onbetaald blijven van de facturen aan zichzelf te wijten. Ook wijst [appellant] erop dat Multilease beslag heeft gelegd op tegoeden van [appellant] uit hoofde van de ontbinding van de v.o.f. Dat Multilease daarvan afwist bevestigt volgens hem dat Multilease en [X] met elkaar onder één hoedje speelden. Om deze redenen heeft Multilease volgens [appellant] geen recht op vergoeding van het positieve contractbelang.
Multilease weerspreekt een en ander.
4. Voor zover [appellant] betwist dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd gaat het hof daaraan voorbij. Zoals blijkt uit de bij memorie van antwoord overgelegde uitspraak van dit hof is [appellant] in twee instanties voor dat feit veroordeeld. Weliswaar heeft [appellant] niet op de betreffende productie kunnen reageren en valt niet uit te sluiten dat hij cassatieberoep heeft ingesteld, maar dat staat er niet aan in de weg in deze procedure als vaststaand aan te nemen dat [appellant] valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Immers, [appellant] weerspreekt niet dat hij de handtekening van [X] heeft nagemaakt, zoals hij ook in zijn verhoor door de politie op 21 augustus 2007 heeft verklaard (productie bij de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van Multilease en [X]). Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat dit handelen van [appellant] een onrechtmatige daad jegens Multilease oplevert.
5. Geen grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Multilease (in beginsel) naar analogie met het bepaalde in artikel 3:70 BW aanspraak kan maken op vergoeding van het positieve contractsbelang. Wel betoogt [appellant] dat Multilease onder de door hem genoemde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op bedoeld recht. Overigens acht het hof het oordeel van de kantonrechter juist. Artikel 3:70 BW ziet op degene die als gevolmachtigde handelt, hetgeen niet aan de orde is bij vervalsing van eens anders handtekening. Ook is geen sprake van vertegenwoordiging buiten volmacht, voor welke gevallen wettelijk in analoge toepassing van artikel 3:70 BW is voorzien (artikelen 3:78 en
- 79.
BW). Het hof is evenwel van oordeel dat het nabootsen van de handtekening van een derde, teneinde op niet rechtsgeldige wijze een overeenkomst tot stand te brengen, daarmee zozeer op één lijn ligt dat ook deze handelwijze jegens de andere contractspartij vergoeding van het positieve contractsbelang rechtvaardigt.
6. Met betrekking tot de in rov. 3 genoemde omstandigheden overweegt het hof als volgt. Zoals het hof in rov. 4 heeft overwogen, is uitgangspunt dat [appellant] valsheid in geschrifte heeft gepleegd door de handtekening van [X], die vereist was om de leaseovereenkomst rechtsgeldig aan te gaan, na te bootsen. Daarmee heeft hij Multilease misleid en haar aan het risico blootgesteld dat de v.o.f. een beroep zou doen op de ongeldigheid van de overeenkomst. De omstandigheid dat het tussen de vennoten gebruikelijk was elkaars handtekening te plaatsen, indien juist, doet daaraan niet af. Daarmee werd het risico voor Multilease immers niet weggenomen - zoals ook is gebleken. De conclusie dat [appellant] als contractspartner onbetrouwbaar is gebleken blijft daarmee overeind.
7. De omstandigheid dat Multilease de facturen op enig moment naar het privé-adres van [X] is gaan sturen, dat de eerder geïncasseerde bedragen zijn gestorneerd en dat [appellant] van dit alles niet op de hoogte was, kan voorts niet de conclusie dragen dat Multilease en [X] onder één hoedje hebben gespeeld om [appellant] te beschadigen (naar [appellant] stelt: om hem ten gunste van de zoon van [X] uit de v.o.f. te werken). Uit de bij inleidende dagvaarding overgelegde producties blijkt dat [X] na de ontdekking dat [appellant] onbevoegd namens de v.o.f. een leaseovereenkomst was aangegaan, aan Multilease heeft laten weten de v.o.f. niet gebonden te achten aan die overeenkomst. Dat [X] de van de rekening van de v.o.f. ten gunste van Multilease geïncasseerde bedragen heeft doen storneren past bij dat standpunt. Overigens betreft dat een handeling van [X] en niet van Multilease. Blijkens de overgelegde correspondentie is tussen Multilease en [X] discussie ontstaan over de gebondenheid van de v.o.f. aan de overeenkomst, waarbij beide partijen hun standpunt hebben gehandhaafd. Van samenspanning blijkt geenszins. Ook uit de omstandigheid dat Multilease gehoor heeft gegeven aan het verzoek van [X] om verdere facturen naar zijn huisadres te sturen, volgt niet dat Multilease met [X] onder één hoedje speelde met het doel om [appellant] te beschadigen. Hetzelfde geldt voor het beslag dat Multilease heeft doen leggen op de tegoeden van [appellant] uit hoofde van de ontbinding van de v.o.f. De omstandigheid dat Multilease (naar zij stelt: door een mededeling van de raadsvrouw van de v.o.f.) op de hoogte is geraakt van de betrokken tegoeden is daartoe onvoldoende. Ook in onderlinge samenhang bezien leiden de genoemde omstandigheden niet tot de conclusie dat Multilease met [X] heeft samengespannen op een wijze als door [appellant] gesteld. Het aanbod bedoelde omstandigheden te bewijzen wordt derhalve als niet terzake dienend gepasseerd.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond bestaat om Multilease een beroep op haar recht op vergoeding van het positieve contractsbelang te ontzeggen.
Voor zover [appellant] dezelfde omstandigheden ten grondslag legt aan zijn betoog dat Multilease haar schade had moeten beperken door met hem in privé te contracteren, wordt dat betoog om dezelfde redenen verworpen. Ook overigens kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat Multilease haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden door niet - door voortzetting van de leaseovereenkomst of verkoop van de auto - met [appellant] te contracteren. Nog los van de door Multilease gestelde en door [appellant] als zodanig niet weersproken omstandigheid dat zij slechts contracteert met personen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf, kon van Multilease niet gevergd worden een overeenkomst aan te gaan met een persoon die als contractspartner onbetrouwbaar was gebleken (zie hiervoor, rov. 6). Bovendien heeft zij haar schade beperkt door op korte termijn een leaseovereenkomst met een derde aan te gaan met betrekking tot de betreffende auto.
9. [appellant] grieft voorts tegen het oordeel van de kantonrechter dat de omstandigheid dat de nieuwe lessee van Multilease (Advies Pas B.V.) failliet is gegaan niet voor rekening van Multilease komt. Ook ter onderbouwing van dit bezwaar stelt [appellant] dat Multilease met hem had moeten contracteren, welke stelling door het hof is verworpen. Overigens deelt het hof het oordeel van de kantonrechter. Zoals deze heeft overwogen, zou Multilease zonder de onrechtmatige daad van [appellant] niet met Advies Pas B.V. hebben hoeven contracteren. Gesteld noch gebleken is dat Multilease het faillissement van deze vennootschap had kunnen en moeten voorzien.
10. [appellant] bestrijdt verder het oordeel van de kantonrechter dat hij zijn betwisting van de door Multilease gestelde verkoopopbrengst van de auto (na het einde van het leasecontract met Advies Pas B.V.) onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij betoogt dat het op de weg van Multilease ligt om inzage te geven in de verkoopopbrengst.
Multilease wijst op de verkoopfactuur die zij als productie 22 in het geding heeft gebracht. In het licht van die verkoopfactuur acht ook het hof de betwisting door [appellant] onvoldoende gemotiveerd. [appellant] heeft immers niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de uit die factuur blijkende verkoopopbrengst afweek van de marktwaarde van de auto.
11. Tot slot grieft [appellant] tegen het oordeel van de kantonrechter dat in dit geval plaats is voor volledige vergoeding van de door Multilease gemaakte proceskosten. [appellant] betoogt dat het gesloten stelsel (kennelijk: met betrekking tot vergoeding van proceskosten) zich verzet tegen toewijzing van de desbetreffende vordering. Daarnaast bestrijdt [appellant] dat sprake is van buitengewone omstandigheden die vergoeding van de volledige kosten rechtvaardigen. Volgens hem is geen sprake van een onrechtmatige daad, althans niet een zo ernstige dat deze een volledige vergoedingplicht rechtvaardigt, te meer niet in het licht van de onjuiste opstelling van Multilease zelf. Subsidiair acht [appellant] de door Multilease opgevoerde kosten buitenproportioneel.
12. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, is wel degelijk sprake van een onrechtmatige daad van [appellant]. Voorts moet het vervalsen van een handtekening ernstig verwijtbaar worden geacht. Anderzijds is niet komen vast te staan dat Multilease zelf verwijtbaar heeft gehandeld. Onderzocht moet worden of, daarvan uitgaande, plaats is voor volledige, althans gedeeltelijk volledige vergoeding van de door Multilease gemaakte proceskosten.
13. Bij een veroordeling in de proceskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 237 Rv. is de rechter niet gehouden het liquidatietarief toe te passen. Een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten behoort derhalve tot de mogelijkheden (vgl. voor verzoekschriftzaken HR 20 maart 2009, NJ 2009, 234). Het bepaalde in artikel 6:96 , lid 2, sub c BW speelt hierbij geen rol, nu daarin wordt voorzien in vergoeding van buitengerechtelijke kosten (vgl. ook artikel 241 Rv.). Voorts kunnen gemaakte kosten van rechtsbijstand onderwerp zijn van een zelfstandige vordering tot schadevergoeding in geval van al te lichtvaardig procederen. Een dergelijke vordering komt slechts voor toewijzing in aanmerking in geval de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure aan te vangen. Daarvan is pas sprake wanneer het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven, hetgeen zich voordoet als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende danwel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze kansloos waren (HR 29 juni 2007, NJ 2007, 353 en HR 6 april 2012, NJ 2012, 233). Hoewel artikel 237 Rv. die eis niet stelt en het in dit geval niet gaat om het instellen van een vordering, maar het voeren van verweer, is het hof van oordeel dat bedoelde maatstaf ook toepassing kan vinden bij beantwoording van de vraag of er aanleiding is een procespartij in de werkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen. Het hof is van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat het verweer van [appellant] zo evident kansloos was dat hij het niet op een procedure had mogen laten aankomen, respectievelijk van het voeren van verweer had moeten afzien. In dat verband neemt het hof in aanmerking dat, zoals ook uit het tussenvonnis van de kantonrechter blijkt, onder omstandigheden denkbaar is dat degene wiens - of ten behoeve van wie de handtekening wordt vervalst, toch aan de overeenkomst gebonden is. Ook voor degene die subsidiair wordt aangesproken, zoals in casu [appellant], kan het dan zinvol zijn de gebondenheid van degene die hij heeft willen binden te bepleiten. Voorts heeft [appellant] ook verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering. Ook daarvan kan niet worden gezegd dat het evident kansloos was. Het hof ziet derhalve, anders dan de kantonrechter, geen aanleiding [appellant] in de volledige proceskosten van Multilease te veroordelen. In zoverre slaagt de grief.
14. Nu de kantonrechter [appellant] tevens heeft veroordeeld in de geliquideerde kosten, zal het hof het eindvonnis in zoverre bekrachtigen. Het hof constateert voorts dat Multilease geen incidenteel beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, zodat het vonnis ook in zoverre in stand blijft.
15. Nu ieder van partijen in dit hoger beroep deels in het gelijk is gesteld, zal het hof de kosten van het beroep compenseren.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 30 juni 2009;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 22 september 2009 voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan Multilease van € 37.903,55 en, in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan Multilease van € 25.903,55, met de wettelijke rente daarover vanaf 13 mei 2009 tot aan de dag der voldoening, en wijst af het meer of anders gevorderde;
bekrachtigt het vonnis van 22 september 2009 voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, T.H. Tanja-van den Broek en H.J.H. van Meegen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2012 in aanwezigheid van de griffier.